Behalve bij het gebruik van een kant-en-klaarspuit en bij de toediening van een infuus, zal het altijd nodig zijn om de injectievloeistof uit een ampul of vial in de injectiespuit op te zuigen en dan, na afmeting van de voorgeschreven dosis, na eventuele ontluchting toe te dienen. Uitgangspunt bij deze handelingen is dat ze zodanig moeten worden uitgevoerd dat zoveel mogelijk verontreiniging van de in te spuiten injectievloeistof wordt voorkomen. Wat die mogelijke verontreiniging kan zijn, hangt samen met de omstandigheden. De meest voorkomende gevallen worden onderstaand besproken.