Skip to main content
Top
Gepubliceerd in: Kind & Adolescent Praktijk 2/2017

01-06-2017 | Werk in uitvoering

“Vul lekker zelf die vragenlijst in!”

Succesvol sociaal-wetenschappelijk onderzoek doen in een praktijksetting

Auteurs: drs. Esther Van Efferen-wiersma, dr. Heleen Van der Stege, Wendy Nelen, MSc, drs. Koen Van Zoest, drs. Fanny De Swart, prof. dr. Ron Scholte

Gepubliceerd in: Kind & Adolescent Praktijk | Uitgave 2/2017

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail
insite
ZOEKEN

Samenvatting

In het onderwijs worden ze wel eens moe van al dat onderzoek. Toch is het belangrijk dat theorie en praktijk elkaar ook in het onderwijs blijven vinden. Hoe maak je van wetenschappelijk onderzoek in een praktijksetting een succes? Het geheim is veel tijd investeren in een positieve werkrelatie. Dan gaan ook de kinderen het leuk vinden om mee te doen.
Opmerkingen
over de auteurs Het onderzoek wordt uitgevoerd onder auspiciën van Pi7. De auteurs zijn werkzaam bij: CED-Groep, Rotterdam (drs. E.S van Efferen-Wiersma, dr. H. van der Stege), Praktikon, Nijmegen (W.B.L. Nelen, MSc), PI Leiden en Onderwijsadvies (drs. K. van Zoest), Entrea Onderwijs, Ubbergen (drs. F. de Swart) en Praktikon/Radboud Universiteit Nijmegen (prof. dr. R. Scholte). E: e.vanefferen@cedgroep.nl.
In 2006 adviseerde de Onderwijsraad om meer evidencebased te handelen in het onderwijs. Te vaak werden nieuwe methoden en aanpakken geïntroduceerd zonder dat duidelijk was of het nieuwe beter was dan het voorgaande, bijvoorbeeld bij het invoeren van een nieuwe lesmethode of het verkleinen van groepen (Onderwijsraad, 2006).
Wetenschappelijk onderzoek wordt daarom ook in het onderwijs steeds belangrijker. Het afgelopen decennium is er al volop onderzoek gedaan binnen en met scholen (o.a. Joosten, 2007; Leeman & Wardekker, 2010; Roorda, Koomen e.a., 2012). Met helaas een keerzijde: scholen, leerkrachten, leerlingen en ouders wordt zo vaak om medewerking gevraagd, dat het soms lastig is om daadwerkelijk onderzoek te mogen uitvoeren in de dagelijkse onderwijspraktijk (Van Braak & Vanderlinde, 2012; Martens, 2012). In de wandelgangen valt regelmatig te beluisteren dat het onderwijs ‘onderzoeksmoe’ is. Niettemin blijft wetenschappelijk onderzoek van belang, zodat theorie en praktijk elkaar ook in het onderwijs blijven vinden. Hoe kunnen we de kans op een succesvol onderzoek vergroten?
Bij een longitudinaal onderzoek naar groepsdynamica binnen het speciaal onderwijs (SO), cluster 41, hanteerden wij een aanpak die erg succesvol bleek. Bij dit landelijke, praktijkgerichte onderzoek zijn namelijk de hoge respons en de uitermate kleine uitval gedurende twee jaar opvallend. Hoe werd die participatie bereikt én behouden? Welke inspanningen waren hiervoor nodig en wat leverde dat op? Vraagt wetenschappelijk onderzoek binnen cluster 4-onderwijs, met zijn zeer diverse doelgroep, een specifieke aanpak? En: welke algemene handvatten levert dat op om ook in andere praktijksettings succesvol sociaal-wetenschappelijk onderzoek te doen?
De onderzoeker kent ‘zijn’ school goed en koppelt snel resultaten terug

‘Passend onderwijs’, en dan?

Al meer dan veertig jaar doen alle pedologisch instituten (PI) in Nederland en de bijbehorende scholen (PI-scholen) praktijkgericht, wetenschappelijk onderzoek naar verbetering van de onderwijskwaliteit voor leerlingen met een speciale onderwijsbehoefte op het gebied van leren, gedrag en sociaal-emotionele ontwikkeling. Zij zijn georganiseerd in een bij wet door de overheid geregeld landelijk consortium: Pi7.
De PI-scholen hebben binnen de samenwerking een belangrijke rol bij het bedenken van onderzoeksvragen, het uitvoeren van onderzoek en het uitproberen van interventies. Zo is er een sterke verbinding tussen theorie en dagelijkse schoolpraktijk.
De richting van onderhavig onderzoek is ingegeven door de invoering van Passend Onderwijs. Een van de beleidsdoelen hiervan is om leerlingen zo kortdurend mogelijk te plaatsen in het SO en zo snel mogelijk terug te leiden naar regulier onderwijs (Wet Passend Onderwijs, 2012). Met name wordt een groot effect verwacht op het verloop van leerlingen binnen het cluster 4-onderwijs.
Vragenlijst moet niet te lang duren, 25 minuten maximaal, en eindigt positief
Met het oog op dit effect kwamen verschillende PIscholen enkele jaren geleden met de volgende vragen: wat is de invloed van de relatie tussen leerling en leerkracht op het functioneren van de leerling? Wat is de invloed van groepsdynamische factoren tussen leerlingen onderling? En welk effect heeft (terug) plaatsing vanuit regulier naar SO op het functioneren van de leerlingen en van de groep? Wat is belemmerend en wat juist bevorderend voor de ontwikkeling van zowel de leerlingen als de leerkracht? Met deze onderzoeksvragen is een onderzoeksgroep binnen Pi7 samengesteld en aan de slag gegaan, specifiek gericht op het cluster 4-onderwijs.
De vijf onderzoekers in de onderzoeksgroep hebben ervaring met praktijkgericht onderzoek en staan in nauw contact met scholen die mogelijk tot de onderzoeksgroep behoren. Drie van hen zijn bovendien werkzaam als gedragswetenschapper in de dagelijkse cluster 4-onderwijspraktijk en hebben daardoor veel ervaring met deze doelgroep. Deze ervaring is van groot belang bij het succesvol opzetten en uitvoeren van onderzoek.
Het blijkt namelijk dat onderzoekers die vooral praktijkgericht onderzoek uitvoeren en daarbij praktijkverbetering als hoofddoel hebben, meer openstaan voor samenwerking dan onderzoekers die hoofdzakelijk fundamenteel onderzoek doen (Van Braak & Vanderlinde, 2012). Samenwerken met scholen – en hierbij investeren in de relatie met de scholen, ouders en leerlingen – vergroot de kans van slagen van wetenschappelijk onderzoek binnen het onderwijs.

Het belang van korte, heldere vragen

Het onderzoek naar groepsdynamica vindt plaats door tijdens vier meetmomenten in twee jaar tijd vragenlijsten te laten invullen door leerlingen en leerkrachten. Dat vraagt om een behoorlijke investering van scholen in tijd, inzet en organisatie. Om zo veel mogelijk scholen bereid te vinden om aan het onderzoek mee te doen, hebben de onderzoekers veel tijd geïnvesteerd in het zo efficiënt mogelijk samenstellen van de vragenlijsten. De aard van de doelgroep (leerlingen in de leeftijd van 10 tot 11 jaar bij meetronde 1) vraagt om verschillende aandachtspunten. Zo is het van belang dat de vragen kort zijn en zo duidelijk mogelijk geformuleerd. Hierdoor vielen bij voorbaat al verschillende potentiële (Amerikaanse) vragenlijsten af. Ook is het van belang om een vragenlijst positief af te sluiten, zodat leerlingen met een goed gevoel terugkeren naar de groep. Het invullen van de lijst moet gemakkelijk en aantrekkelijk zijn, het liefst digitaal. Ook moeten de gegevens volledig anoniem te verwerken zijn, zodat zij niet te herleiden zijn naar de leerlingen en leerkrachten. Ten slotte moet het invullen van de vragenlijst niet te lang duren, maximaal 25 minuten, inclusief uitleg en toelichting. Deze aandachtspunten leidden tot een leerlingvragenlijst die de deelnemers minimaal zouden belasten. Daarmee wordt de kans vergroot dat scholen en ouders positief staan tegenover het onderzoek en dat leerlingen tijdens het onderzoek (blijven) meewerken.
Box 1: Opzet onderzoek Groepsdynamica
Het doel van dit onderzoek is in kaart te brengen in hoeverre de leerkracht- leerlingrelatie en groepsdynamische factoren invloed hebben op (en op hun beurt worden beïnvloed door) het functioneren van leerlingen in het cluster 4-onderwijs. Hiervoor is een longitudinale onderzoeksopzet nodig waarbij leerlingen en leerkrachten gedurende een langere periode meerdere malen gevalideerde meetinstrumenten invullen op het gebied van sfeer in de groep, leerkracht-leerlingrelatie, sociale competentie, teacher-efficacy en sociale status in de groep. Leerlingen en leerkrachten van groep zes en groep zeven van meerdere cluster 4-scholen zijn gevraagd om op vier momenten vragenlijsten in te vullen tijdens een periode van twee jaar.
Het invullen van de vragenlijsten gebeurt buiten de klas in groepjes van maximaal drie leerlingen. In het regulier onderwijs zou dit in groter verband kunnen, maar binnen cluster 4-onderwijs biedt een kleine groep meer kans op medewerking van leerlingen. De leerkracht stelt de groepjes samen, rekening houdend met goede matches en extra benodigde hulp (bijvoorbeeld bij het lezen). In deze kleine groepen hebben de onderzoekers de mogelijkheid goed af te stemmen door bijvoorbeeld vragenlijsten voor te lezen of leerlingen extra individuele aandacht te geven. Zowel de leerkrachten als de leerlingen worden steeds ruim op tijd op de onderzoeksmomenten voorbereid door de voor de school vaste onderzoeker.

Een persoonlijke benadering

Alle scholen binnen het Pi7-consortium zijn benaderd, waarvan zeven hun medewerking toezegden; één bleek al intensief betrokken bij ander onderzoek.
Tabel 1.
Deelnamepercentages onderzoek groepsdynamica.
 
aantal kinderen
aantal deelnemende kinderen
deelnamepercentage
meting 1
527
420
79,7
meting 2
545
423
77,6
meting 3
632
489
77,4
meting 4
642
477
74,3
De groep scholen is uitgebreid met zes andere cluster 4-scholen, om ervoor te zorgen dat er ruim voldoende leerlingen zouden meedoen met dit longitudinale onderzoek. Deze scholen zijn geselecteerd op basis van verbondenheid met de PI-scholen en bekendheid bij de praktijkonderzoekers. Om een zo groot mogelijk draagvlak te bereiken, vond de werving tot deelname plaats in vier stappen: eerst is de directie benaderd, vervolgens een schoolcontactpersoon (vaak de intern begeleider), daarna de leerkrachten en vervolgens de ouders. Alle scholen zijn na een eerste telefonisch contact en mailcontact persoonlijk door een lid van het onderzoeksteam bezocht, dat veelal al bekend was bij de school. Op de meeste scholen heeft deze onderzoeker ook voorlichting aan het gehele schoolteam gegeven. Daarnaast ontvingen de leerkrachten een wervende folder met informatie over het onderzoek. Vervolgens is met de scholen nagegaan op welke manieren ouders het beste benaderd konden worden, zoals via e-mail of een nieuwsbrief van de school.
Bij de tweede ronde kenden de leerlingen de onderzoekers vaak al bij naam
Binnen de dertien scholen vielen bij de eerste meting 43 groepen in de beoogde leeftijdscategorie (leerlingen van 10 tot 11 jaar). Om binnen deze groepen zo veel mogelijk leerlingen bij het onderzoek te kunnen betrekken is uit naam van de school een informatiebrief onder de ouders verspreid. Ouders dienden actief schriftelijk toestemming te geven voor deelname van hun kind aan het onderzoek (active informed consent). In de brief is nadrukkelijk vermeld dat vertrouwelijk en zorgvuldig met de gegevens van de leerlingen wordt omgegaan en dat deze anoniem worden verwerkt. Na de verspreiding hebben de onderzoekers wekelijks contact gehouden met de leerkrachten over de binnengekomen toestemmingen. Op enkele scholen hebben onderzoekers ouders gebeld om zo het onderzoek onder de aandacht te brengen en om toestemming te vragen. Deze inspanningen resulteerden in een hoog toestemmingspercentage: ruim 80%. De belangrijkste reden van ouders om hun kind niet te laten deelnemen was bezorgdheid voor overvraging of overprikkeling.
Uiteindelijk hebben 420 leerlingen deelgenomen aan het eerste meetmoment, op een totaal van 527 leerlingen. Dit is 79,9%, een groot deelnamepercentage voor een praktijkgericht onderzoek als dit. Alle 43 geworven groepen hebben bij de eerste meting meegedaan. Per groep vulde één leerkracht de vragenlijst in: de leerkracht die de meeste tijd voor de groep stond. Enkele leerlingen zijn tijdens de eerste meting uitgevallen. Zo kwam het voor dat een leerling ziek was, ook bij een eventuele tweede ‘bezemronde’. Slechts een enkele keer lukte het vanwege verschillende omstandigheden niet om de vragenlijst af te nemen. Dit verklaart het kleine verschil tussen het toestemmings- (ruim 80%) en deelnamepercentage (79,9%).

Werken aan een goede relatie met de scholen

De leerlingen uit de eerste meetronde zijn in dit onderzoek twee jaar gevolgd, zodat zo veel mogelijk van hen vier keer konden deelnemen aan de metingen.
Dit betekende dat ook hun volgende leerkrachten moesten deelnemen aan het onderzoek, dat nieuw gevormde groepen werden toegevoegd, en dat voor eventuele nieuwe leerlingen toestemming moest worden gevraagd aan de ouders. In totaal, bij alle vier metingen, hebben 588 leerlingen de vragenlijsten ingevuld. Daarnaast zijn de vragenlijsten ingevuld door 79 leerkrachten. Alle dertien scholen bleven betrokken bij elke meetronde, in het eerste jaar (meting 1 en 2) met 43 groepen en in het tweede jaar (meting 3 en 4) met 50 groepen. Tabel 1 geeft een beeld van de deelnamepercentages.
Het deelnamepercentage is licht afgenomen, maar ligt hoog: gemiddeld ruim 77%. Om een dergelijk hoge deelname te behouden, hebben de onderzoekers veel tijd gestoken in het creëren en vasthouden van een goede werkrelatie met de scholen. Tijdens en kort na iedere meting werd naar de leerkrachten teruggekoppeld hoe de meting verliep. Bij bijzonderheden werd de meting samen met de leerkracht geëvalueerd. Bijvoorbeeld wanneer het een leerling niet lukte de vragenlijst in te vullen. Zo nodig werden de leerkrachten zowel via de mail als telefonisch herinnerd aan het invullen van de leerkrachtvragenlijsten. Maximaal twee maanden na iedere meting ontvingen de scholen een factsheet met concrete informatie en ondersteunende tekeningen en grafieken. De informatie was niet tot individuele leerkrachten of leerlingen te herleiden. Deze factsheets hebben de scholen kunnen delen met de leerlingen en hun ouders. Op die manier bleven zij eraan herinnerd worden dat zij een bijdrage leverden aan een relevant, landelijk onderzoek.
Bij bijzonderheden werd de meting samen met de leerkracht geëvalueerd

Regelmatig een telefoontje tussendoor

Binnen dit longitudinale sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar groepsdynamica binnen het cluster 4-onderwijs is door de onderzoekers dan ook veel geïnvesteerd in het opbouwen en vasthouden van de relatie met de onderzoeksgroepen. Zowel met de contactpersonen van de scholen (vaak de intern begeleider) en de leerkrachten, als met de leerlingen zelf en hun ouders. Dit gebeurde door veel persoonlijk contact: bij de scholen langsgaan en regelmatig tussendoor een telefoontje. Maar ook door herhaald duidelijke informatie te geven over het onderzoek. Deze open en flexibele houding speelt – zo denken wij – een grote rol in de (blijvend) hoge respons. Kenmerkend is dat ook de leerlingen vaak al bij de tweede ronde de onderzoekers bij naam kenden en aangaven het leuk te vinden weer mee te kunnen doen. Hun motivatie en competentie stimuleerden de leerkrachten en ouders nog eens extra om aan het onderzoek te blijven meewerken.
Naar aanleiding van het voorgaande kunnen we een aantal factoren noemen die hebben bijgedragen aan het behalen en vasthouden van de hoge respons. Deze factoren zijn helpend bij wetenschappelijk onderzoek binnen het SO, maar eveneens relevant bij sociaal onderzoek binnen andere praktijksettings, denk aan een residentiële instelling of behandelinstituut. Samenvattend schetsen we onderstaand factoren die hebben bijgedragen aan het vasthouden van de hoge respons.
Box 2: Praktische handvatten voor succesvol wetenschappelijk onderzoek in een praktijksetting
  • Gebruik vragen uit de dagelijkse (school)praktijk als startpunt van het onderzoek.
  • Sluit aan bij de actualiteit.
  • Bied scholen/instellingen faciliteiten, zoals geld of materialen (neem bijvoorbeeld zelf laptops mee).
  • Stel een team samen met onderzoekers die vooral praktijkgericht onderzoek doen en de praktijk daadwerkelijk kennen.
  • Laat onderzoekers deelnemen die als hoofddoel praktijkverbetering hebben.
  • Kies een werkwijze die het minst belastend is voor zowel de kinderen, professionals (zoals leerkrachten of begeleiders) als ouders.
  • Investeer in het zo efficiënt mogelijk samenstellen van de vragenlijsten: stem deze goed af op de doelgroep.
  • Zorg ervoor dat de privacy van de deelnemers is gegarandeerd.
  • Bezoek de scholen/instellingen: maak kennis en geef inspirerende voorlichting.
  • Bespreek met de directie dat zij deelnemende professionals ruimte bieden (taakbeleid).
  • Verduidelijk wat het onderzoek de school/instelling concreet kan opleveren.
  • Licht professionals die tot de potentiële onderzoeksgroep behoren persoonlijk voor.
  • Betrek bij voorkeur het gehele (school)team.
  • Houd korte lijnen: koppel één vaste contactpersoon vanuit school/instelling aan één vaste onderzoeker.
  • Bereid zowel professionals als kinderen voor op ieder onderzoeksmoment.
  • Zorg voor de mogelijkheid tot individuele begeleiding van een kind tijdens de metingen.
  • Koppel na iedere meting informatie terug naar zowel de professionals, kinderen als ouders.
share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Onze productaanbevelingen

Kind & Adolescent Praktijk

Het vakblad Kind en Adolescent Praktijk biedt informatie die direct aansluit bij de dagelijkse praktijk van diagnostiek, behandeling en begeleiding. Kind en Adolescent Praktijk biedt ook een forum voor een kritische beschouwing van die dagelijkse praktijk en voor discussie over onderwerpen waarmee de professional te maken hebben.

BSL Academy Social Work GGZ

BSL Academy Accare GGZ collective

Voetnoten
1
Met de invoering van Passend Onderwijs zijn de cluster 3- en 4-scholen op papier verdwenen. Niettemin bieden verschillende scholen nog steeds deze vormen van onderwijs. Voor de leesbaarheid spreken we in dit artikel over cluster 4-scholen. Deze scholen richten zich op leerlingen met ernstige ontwikkelingsproblemen, gedragsstoornissen en/of psychiatrische problematiek. De doelgroep is zeer divers en complex; er is veel comorbide problematiek (Stoutjesdijk & Scholte, 2009 ).
 
Literatuur
go back to reference Braak, J. van, & Vanderlinde, R. (2012). Het profiel van onderwijsonderzoekers en hun opvattingen over samenwerking met de onderwijspraktijk. Pedagogische Studiën 2012 (89), 364–376. Braak, J. van, & Vanderlinde, R. (2012). Het profiel van onderwijsonderzoekers en hun opvattingen over samenwerking met de onderwijspraktijk. Pedagogische Studiën 2012 (89), 364–376.
go back to reference Joosten, F. (2007). Een maat om op te bouwen. Sociale competentie meten voor het basisonderwijs [Academisch proefschrift]. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Joosten, F. (2007). Een maat om op te bouwen. Sociale competentie meten voor het basisonderwijs [Academisch proefschrift]. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen.
go back to reference Leeman, Y., & Wardekker, W. (2010). Verbetert onderzoek het onderwijs? Tijdschrift voor Lerarenopleiders (VELON / VELOV) 31(1), 19–22. Leeman, Y., & Wardekker, W. (2010). Verbetert onderzoek het onderwijs? Tijdschrift voor Lerarenopleiders (VELON / VELOV) 31(1), 19–22.
go back to reference Martens, R. (2012). Praktijkgericht wetenschappelijk onderwijsonderzoek. In Zwart, R., Veen, K., & Meirink, J. van (Redactie). Onderzoek in de school ter discussie: doelen, criteria en dilemma’s. Leiden: Universiteit Leiden. Martens, R. (2012). Praktijkgericht wetenschappelijk onderwijsonderzoek. In Zwart, R., Veen, K., & Meirink, J. van (Redactie). Onderzoek in de school ter discussie: doelen, criteria en dilemma’s. Leiden: Universiteit Leiden.
go back to reference Onderwijsraad (2006). Naar meer evidence based onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad. Onderwijsraad (2006). Naar meer evidence based onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad.
go back to reference Rijksoverheid (2012). Wet Passend Onderwijs. Staatsblad 2012, 533. ’s-Gravenhage. Rijksoverheid (2012). Wet Passend Onderwijs. Staatsblad 2012, 533. ’s-Gravenhage.
go back to reference Roorda, D.L., Koomen, H.M.Y., Spilt, J.L., & Oort, F.J. (2012). De invloed van persoonlijke relaties met leraren op het schools leren van leerlingen. Metaanalyse. De Cascade, 21(1),33–34. Roorda, D.L., Koomen, H.M.Y., Spilt, J.L., & Oort, F.J. (2012). De invloed van persoonlijke relaties met leraren op het schools leren van leerlingen. Metaanalyse. De Cascade, 21(1),33–34.
go back to reference Stoutjesdijk, R., & Scholte, E.M. (2009). Cluster 4 speciaal onderwijs: een vergelijking tussen leerlingen op cluster 4 scholen en cluster 4 rugzakleerlingen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 48, 161–169. Stoutjesdijk, R., & Scholte, E.M. (2009). Cluster 4 speciaal onderwijs: een vergelijking tussen leerlingen op cluster 4 scholen en cluster 4 rugzakleerlingen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 48, 161–169.
Metagegevens
Titel
“Vul lekker zelf die vragenlijst in!”
Succesvol sociaal-wetenschappelijk onderzoek doen in een praktijksetting
Auteurs
drs. Esther Van Efferen-wiersma
dr. Heleen Van der Stege
Wendy Nelen, MSc
drs. Koen Van Zoest
drs. Fanny De Swart
prof. dr. Ron Scholte
Publicatiedatum
01-06-2017
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Gepubliceerd in
Kind & Adolescent Praktijk / Uitgave 2/2017
Print ISSN: 1571-4136
Elektronisch ISSN: 1875-7065
DOI
https://doi.org/10.1007/s12454-017-0022-x

Andere artikelen Uitgave 2/2017

Kind & Adolescent Praktijk 2/2017 Naar de uitgave

OriginalPaper

Gezien en gelezen

Australische interventie blijkt in dagelijkse praktijk ook op lange termijn effectief

Met vrienden angst en depressie op de basisschool te lijf

Ten Geleide

Erger voorkomen