Skip to main content
Top

2008 | Boek

Vrouwenhulpverlening 1975-2000

Beweging in en rond de gezondheidszorg

Redacteuren: Janneke van Mens-Verhulst, Berteke Waaldijk

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Incl. DVD met de documentaire Vrouwenhulpverlening, ontdekken en vernieuwenDe vrouwenhulpverlening was een beweging waarin het persoonlijke, het politieke en het professionele samenkwamen en elkaar gedurende een aantal jaren hebben versterkt. Vanuit een feministische verenigde de vrouwenhulpverlening alle innovatieve gezondheidsbewegingen van de jaren zeventig in zich. Het ging zowel om democratisering, antiprofessionalisering, ontkokering en radicalisering als om zelfhulp en holisme. De vrouwenhulpverlening beweging vond woorden waar vrouwen, als hulpverlener en als cliënt, wat mee konden. Van alle onderwerpen die de beweging bespreekbaar maakte en op de politieke en professionele agenda zette, zijn sekseverschillen, huiselijk en seksueel geweld en ervaringsdeskundigheid historisch het meest vernieuwend gebleken. Met dit boek is het gevaar dat de geschiedenis van vrouwenhulpverlening in Nederland ongeschreven blijft grotendeels geweken. De teksten geven historische beschrijvingen van allerlei projecten op het gebied van geweldsbestrijding en lichamelijke en geestelijke gezondheidszorg. Tegelijkertijd is het een bericht "uit het hart" van de beweging. Het laat zien hoe betrokkenen zich bepaalde gebeurtenissen herinneren; wat voor hen de belangrijke partijen waren; met wie ze zich verbonden voelden; hoe ze hun krachten bundelden; welke strategieën ze inzetten om hun doelen te bereiken; en wat hun doelen waren. Kortom, hoe hun empowerment functioneerde. Te lezen is hoe vrouwen zich staande hielden en soms het hoofd moesten buigen; en hoe de beweging het beleid en de politiek wist te beïnvloeden maar er ook afhankelijk van werd. Als zodanig vertelt dit boek een geschiedenis van gebeurtenissen en motieven, van strategieën en herinneringen.In totaal omvat het boek achttien hoofdstukken met uiteenlopende invalshoeken: casestudies van projecten en specifieke organisaties, overzichten van hulpvormen, historische analyses van beleid en andere ontwikkelingen. Zij brengen exemplarisch de inzet van velen in de vrouwenhulpverlening beweging in beeld, maar doen daarmee hopelijk ook recht aan de vele anderen aan die in dit boek anoniem zijn gebleven. Op deze manier bieden we de lezers vele ingangen bieden tot de geschiedenis van de beweging. Ieder hoofdstuk is los van de andere te lezen en te raadplegen, maar met behulp van voetnoten zijn er ook verbindingen tussen de hoofdstukken aangebracht. Wie met één van de casestudies begint, zal zich uitgenodigd zien tot het raadplegen van breder georiënteerde hoofdstukken, en vice versa. Korte samenvattingen aan het begin van elk hoofdstuk, een index met persoonsnamen, instellingen en trefwoorden helpen de lezer haar of zijn weg te vinden in het verzamelde materiaal. Een DVD met de documentaire Vrouwenhulpverlening, ontdekken en vernieuwen die Grietje Keller en Josien Pieterse maakten in opdracht van het Internationaal Informatiecentrum en Archief (IIAV) voor de Vrouwenbeweging is bij het boek gevoegd

Inhoudsopgave

Voorwerk
1. Vrouwenhulpverlening in Nederland
beweging in en rond de gezondheidszorg
Wie de hedendaagse lichamelijke en geestelijke hulpverlening vergelijkt met die in de jaren zeventig, kan zich verheugen over nieuwe mogelijkheden. Over de huidige aandacht voor eetproblematiek, depressie na de bevalling, de overgang, seksueel geweld en geweldstrauma's en niet te vergeten het recht op abortus dat in de jaren zestig nog ondenkbaar was. Over de wettelijke zeggenschap van cliënten en patiënten inzake hun behandeling, en de bescherming tegen onvrijwillige psychiatrische opname. Cliëntgerichte hulpverlening, het klachtrecht en multiculturalisatie moesten nog worden uitgevonden.
Vaak beschouwt men deze verworvenheden als het vanzelfsprekende resultaat van democratisering en professionalisering: ‘natuurlijk wordt de gezondheidszorg steeds beter’. Wat deze ontwikkelingen mogelijk heeft gemaakt, blijft verborgen. Hierdoor lijkt het soms of overheid en managers van hulpverleningsinstellingen spontaan tot het inzicht kwamen dat patiënten – mannen én vrouwen – ‘zorg op maat’ verlangen en niet gesteld zijn op onnodige bevoogding. Het huidige landschap van de hulpverlening en gezondheidszorg is echter diepgaand beïnvloed door de emancipatiebewegingen die zich rondom 1970 begonnen te roeren. Een van die bewegingen was de ‘vrouwenhulpverlening’ (Vhv). Uit een kruising van zelfhulpgroepen en vrouwenbeweging ontstonden allerlei eilandjes van waaruit men actie voerde en hulp verleende – vaak tegelijkertijd. Door het toenemend aantal goed opgeleide vrouwen, maar ook dankzij de subsidies die de lokale, provinciale en landelijke overheden ter beschikking stelden, hebben ze zich weten te organiseren tot een archipel, van betaalde, half-betaalde en onbetaalde hulp. Van daaruit kon men nog weer meer geld, erkenning en opleidingsmogelijkheden genereren. In het midden van de jaren tachtig groeide deze Vhv-archipel uit tot een feministische schaduworganisatie van de gezondheidszorg: met eigen nieuwsbrieven, overlegorganen, opleidingsvoorzieningen en koepelorganisaties. Ze noemden zich trots ‘een luis in de pels van de reguliere zorg’. Telkens weer herinnerden ze aan de noodzaak in de hulpverlening inhoudelijk, methodische en organisatorisch rekening te houden met vrouwen en met sekseverschillen. Onderling waren er wel verschillen in de manier waarop ze de gezondheid van vrouwen hetbeste dachten te bevorderen. Aan het ene eind van het spectrum bevonden zich de politiek georiënteerden, aan het andere eind de spiritueel geïnspireerden. Daartussen was een grote groep pragmatici op zoek naar mogelijkheden hun feministische visie binnen de bestaande kaders voor hulpverlening en welzijn te realiseren. Paradoxaal genoeg resulteerden hun successen ook in verlies van zichtbaarheid en slagkracht van de beweging. Maar het feministisch gedachtegoed is nog op vele punten terug te vinden.
Janneke van Mens-Verhulst, Berteke Waaldijk
2. Hulpverlening? An me nooit niet!
Over de strijd van blijf van m'n lijf tegen vrouwenmishandeling
Op 20 april 1973 bezoeken vijf Amsterdamse vrouwen het Chiswick's Women Centre op de High Road in Chiswick, Londen. Ze zijn actief in de vrouwenbeweging en willen ‘iets doen’ aan vrouwenonderdrukking – die in zijn meest duidelijke en extreme vorm tot uiting komt in structureel geweld tegen vrouwen. Ze gaan in Chiswick op onderzoek uit. Daar schrikken ze van de rotzooi in en om het overvolle huis en worden een beetje misselijk van de verhalen van de vrouwen over de akelige mishandelingen die ze te verduren hebben gehad. Bij het afscheid van Erin Pizzey die ze bij dit bezoek interviewen, wenst Erin de vrouwen veel sterkte toe met het organiseren van een opvangcentrum in Amsterdam. ‘Ik durfde niet eens te bekennen dat wij eigenlijk helemaal niet van plan waren een centrum op te zetten.’, schrijft Martine van Rappard, de verslaglegster van dit bezoek.
Niet alleen waren de Amsterdamse feministes bang ten onder te zullen gaan in het algehele geredder waarmee ze het runnen van een opvangcentrum associeerden, maar ook werkte professionele hulpverlening aan mishandelde vrouwen in hun ogen averechts. Als vrouwen verstrikt raken in een geweldadige relatie is dat te wijten aan maatschappelijke structuren en niet aan hun persoonlijk falen. Na veel discussie besluiten ze toch een opvangcentrum op te richten, maar volgens het zelfhulpprincipe, en dit te runnen op basis van de bijstandsuitkeringen van bewoonsters en particuliere giften. Onder de naam Blijf Van M'n Lijf (Bvml) kraken ze in 1974 een pand, in Amsterdam. In 1982 is het uitgegroeid tot een landelijke beweging, met 20 Bvml-huizen en met heftige discussies: over het aannemen van mannen als kinderwerkers en over het vrijwilligstersprincipe. Paradoxaal genoeg kregen de bewoonsters het zelfhulpprincipe dus opgelegd. In het midden van de tachtiger jaren waren het de ‘zwarte’ medewerksters en bewoonsters die een vraagteken durfden te zetten achter deze vanzelfsprekendheid en het beleid en de werkwijze van Bvml als ‘wit’ bekritiseerden. Hierdoor begint BVML vanaf 1986 met het ontwikkelen van een stevig anti-racisme beleid en ontpopt ze zich tot een koploper in de multiculturalisatie van organisaties. Door de oorspronkelijke afkeer tegen professionele hulpverlening als obstakel voor emancipatie kiest Bvml er uiteindelijk toch niet voor haar eigen hulpverleningsmethodiek te beschrijven en te ontwikkelen. Een gemiste kans?
Charlotte van Besouw
3. Een bevlogen strijd tegen seksuele kindermishandeling
de verhalen achter de vsk
De Vereniging Tegen Seksuele Kindermishandeling Binnen Het Gezin En Andere Vertrouwensrelaties (Vsk) is sinds haar oprichting in 1982 actief in het doorbreken van het zwijgen over seksuele kindermishandeling. Daarin zijn de oprichtsters en medewerkers uitzonderlijk succesvol geweest. Tegenwoordig wordt seksuele kindermishandeling in brede kringen van onze samenleving erkend als een probleem. De Vsk heeft een stempel weten te drukken op het openbare debat. De problematiek is zichtbaar gemaakt voor wetenschappers, hulpverleners en politici. Dit succes roept vragen op. In welk klimaat kon de Vsk ontstaan? Op welke gebieden was zij actief? En hoe is het de vsk gelukt de onzichtbare slachtoffers van seksuele kindermishandeling een stem te geven?
In dit hoofdstuk wordt aan de hand van archiefmateriaal1, gesprekken met betrokkenen2, 21 jaargangen van het ledenblad Perspectief 3 en algemene publicaties over het onderwerp seksueel geweld een beeld geschetst van de kleurrijke historie van deze Vereniging tussen 1981 en 2000. In deze periode hebben de leden en de medewerkers een kleine club doen uitgroeien tot een stabiele beweging met gemiddeld 300 leden. Dat waren vooral vrouwen, met vanaf 1993 een enkele man. Zij combineerden zelfhulp en ervaringsdeskundigheid met professionalisering van de hulpverlening en richtten zich daarbij zowel op de publieke opinie, politiek en beleid als op het bevorderen van expertise in bestaande hulpverleningscircuits. In hun streven het voortbestaan van het gedachtegoed en de expertise te garanderen stuitten ze eerst op het taboe op seksueel misbruik en later op dilemma's rond subsidie, integratie en fusie.
In de rij van feministische zelfhulporganisaties is de Vsk één van de weinige die vandaag de dag nog bestaat. Dat komt door toeval én door grote flexibiliteit in reactie op het politieke tij. Maar vooral doordat een wisselende kleine kern van actieve vrouwen en mannen hun eigen verleden op een positieve manier wisten in te zetten voor de strijd tegen seksuele kindermishandeling, en daarmee het vuur van de vrouwen van het eerste uur konden behouden.
Anoushka Boet
4. Overheidsbeleid inzake geweld tegen vrouwen in relaties
van gezondheids- tot veiligheidsprobleem
Het bestrijden van geweld tegen vrouwen vormt een van de eerste aandachtspunten in de tweede feministische golf. Het is ook een van de eerste onderwerpen waarover de landelijke overheid zich uitspreekt en waarvoor beleid wordt ontwikkeld. Wat dat betreft zien we het laatste kwartaal van de twintigste eeuw niets minder dan een historische omslag: van een nauwelijks benoemd privé-probleem wordt geweld tegen vrouwen voorwerp van publieke zorg. Verschillende groot opgezette onderzoeken in de jaren '80 tonen aan dat geweld in de privésfeer niet alleen veel voorkomt, maar ook een onderwerp is dat vanuit heel uiteenlopende invalshoeken kan worden bekeken. Dat betekent dat het raakt aan tal van beleidsterreinen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe die verschillende invalshoeken in de loop der jaren in het Nederlandse beleid gestalte hebben gekregen1 en welke verschuivingen zich in de loop der jaren in het Nederlandse beleid hebben voorgedaan. In de eerste jaren stond de opvang van slachtoffers centraal. Vanaf 1990 is er een toenemende nadruk op integratie van autonome hulpverleningsprojecten in bestaande hulpverleningsvoorzieningen en vanaf het midden van de jaren negentig is er een toenemende aandacht voor de dader en de juridische aspecten van de problematiek. De term ‘huiselijk geweld’ komt in zwang en het probleem wordt niet langer alleen als een gezondheids- maar ook als een veiligheidsvraagstuk gedefinieerd.
Marijke Naezer, Renée Römkens
5. Vrouwen(zelf)hulp
radicaal en spiritueel
Voor veel vrouwen werkten de feministische analyses en oplossingsmethoden waarmee ze via de vrouwenzelfhulp in aanraking kwamen als een bevrijding. Zelf vaak uit de middenklasse afkomstig, wilden ze ook andere categorieën vrouwen laten profiteren van de nieuwe inzichten. Hiervoor startten ze vrijwilligstersprojecten waarin ze vrouwen (‘lotgenotes’) bij elkaar brachten, op basis van ervaringsdeskundigheid andere vormen van hulp ontwikkelden – en ondertussen zelf steeds deskundiger werden. Om met hun centra voor subsidies in aanmerking te komen, richtten zij stichtingen op, maar omdat ze geen hiërarchische verschillen tussen vrouwen accepteerden, bestonden de besturen in het begin slechts pro forma.
Sommige centra, zoals Balsemien, slaagden er in hun activiteiten als ‘experiment’ gefinancierd te krijgen. De meerderheid, waaronder De Beuk, heeft echter onbetaald gepionierd. Met elkaar vormden ze een ‘alternatief ’ circuit dat zich graag als ‘autonoom’ betitelde en dat zijn bloeiperiode beleefde in de jaren 80 van de vorige eeuw. Hiernaast ontstond ook een circuit van zelfstandig gevestigde therapeutes dat op den duur een bonte verzameling van methoden en feministische visies omvatte. Tussen 1988 en 1998 heeft de Vereniging Voor Feministische Hulpverlening tevergeefs geprobeerd al deze richtingen in één beroepsvereniging samen te brengen.
In 1984 bestond er een landelijk, door de overheid gefinancierd, steunpunt Via, in 1991 opgevolgd door Metis. Van hieruit namen de impulsen tot aanpassing aan reguliere structurering van de gezondheidszorg toe. Met het einde van Metis (1994) kwam er een einde aan de ‘koepels’ die vrouwenzelfhulporganisaties én professionele vrouwenhulpverlening (Vhv) systematisch met elkaar hadden verbonden en gingen die twee apart van elkaar verder.
Janneke van Mens-Verhulst
6. Stichting de maan (1981–1992)
een elf jaar durende adrenalinestroom
‘We zijn: een vijftal vrouwen met ruime ervaring in de bestaande hulpverleningsinstellingen.We hebben er genoeg van om elk in ons eentje centimeter voor centimeter te knokken voor vrouwenwerk’, zo kondigen Martine Groen, Madelien Krips, Helmi Goudswaard, Marleen Heeman en Ingrid Foeken hun Amsterdamse stichting De Maan in 1981 aan in de Vrouwenagenda. De vrouwen, die al jaren in de geestelijke hulpverlening werken, willen een nieuwe, feministische hulpverlening voor vrouwen ontwikkelen en overdragen. Het politieke tij zit mee. Ze krijgen subsidie van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk en van de Gemeente Amsterdam, onder voorwaarde van een vooronderzoek. Naar aanleiding van de onderzoeksuitkomsten legt De Maan haar prioriteit bij het ontwikkelen van nieuwe methodieken en het integreren van die methodieken in de reguliere gezondheidszorg. Twee jaar lang staat algemene ‘vrouwenproblematiek’ centraal in hun werkzaamheden, dan verlegt de stichting haar focus naar specifieke probleemcategorieën: lesbische vrouwen, oudere vrouwen en vrouwen die te maken hebben gehad met seksueel geweld.
Een combinatie van onderlinge rivaliteit en de constante druk van buitenaf maakt het de initiatiefneemsters moeilijk de onderlinge harmonie te bewaren. In het feministisch ideaal van zusterschap beginnen barstjes te ontstaan. Bovendien hebben ze het zwaar met de gevolgen van hun multiculturalisatievoornemen, als blijkt dat het niet voldoende is zwarte/migrantenmedewerksters aan te nemen maar ook werkwijzen, beleid en bestuur moeten veranderen. Na elf jaar met hart en ziel ontwikkelen en overdragen van feministische idealen, krijgen de maanvrouwen te horen dat hun subsidie wordt stopgezet. Werd De Maan slachtoffer van bezuinigingen, of hadden de vrouwen te lang de noodzaak tot reorganisatie ontkend?>
Marijke Naezer
7. Lesbisch specifieke hulpverlening
‘Dit is de vrouw met wie ik probeerde te praten’
Lesbisch specifieke hulpverlening is als specialisme ontwikkeld door een netwerk van lesbische vrouwen die werkzaam waren in de hulpverlening. Een diverse groep vrouwen onderzocht in welke context het leven en de gezondheidsproblemen van lesbische vrouwen beter konden worden begrepen. De vrouwen ontwikkelden expertise over de invloed van de maatschappelijke positie van homoseksuele vrouwen op hun gezondheid, de eigenheid van hun ervaringen en de manieren waarop zij hun problemen konden oplossen. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de uiteenlopende manieren waarop lesbisch specifieke hulpverlening gestalte kreeg. Het is gebaseerd op gesprekken met lesbische hulpverleensters over de noodzaak en ontwikkeling van lesbisch specifieke hulpverlening, over concrete initiatieven en over de betekenis van het door hen ontwikkelde netwerk. Het onderzoeken van de situatie van lesbische cliënten impliceerde altijd ook het onderzoeken van de eigen levens van de hulpverleensters. Hulpverlenen zat ‘dicht op de huid’.
Het is niet precies te definiëren hoe en wanneer de lesbisch specifieke hulpverlening (lshv) is ontstaan. Niemand besloot dat dit er moest komen, het werd niet opgericht. Wel zijn er verschillende ‘bewegingen’ naar het ontstaan hiervan. Verschillende contexten speelden een rol: de antipsychiatrie in de jaren '70 van de vorige eeuw, de ruimte die binnen de vrouwenbeweging ontstond om naast verbondenheid ook verschillen tussen vrouwen te benoemen en de opkomst van vrouwen binnen de homo-emancipatieorganisaties zoals Schorerstichting, een consultatiebureau voor homofilie en het Coc, de vereniging die voortkwam uit de Nederlandse Vereniging Tot Integratie Van Homofilie (Nvih). Binnen de vrouwenbeweging en binnen de vrouwenhulpverleningsprojecten was een groot aantal lesbische vrouwen actief. Deze lesbische hulpverleensters maakten tussen 1980 en 2000 een grote ontwikkeling door.
Anne Swart
8. Soman, de Stichting Ondersteuning Mannenwerk
steen in de vijver van de mannenhulpverlening
Vanuit de Vhv kregen mannen aanvankelijk weinig aandacht. In de Tweede Feministische golf werden mannen met name gezien als ‘onderdrukkers’ die belang hadden bij het in stand houden van de a-symmetrische machtsrelatie tussen mannen en vrouwen. Vanuit dit perspectief werden verkrachting, seksueel misbruik en huiselijk geweld beschouwd als uitingsvormen van onderdrukking van vrouwen, waardoor de machtspositie van mannen in stand bleef. Deze visie bood weinig ruimte voor de mogelijkheid om ook mannen te zien als mogelijke slachtoffers van een patriarchale ideologie. Mannen waren ‘degenen die het probleem zijn’ en niet ‘degenen die een probleem hebben’. Het heeft dan ook lang geduurd voordat het denkbaar was dat ook mannen werden beperkt door hun seksespecifieke socialisatie waarin ze leerden dat mannen niet mochten klagen of huilen en zeker geen hulp mochten vragen.
Door hun mannelijke socialisatie gingen mannen anders om met hun klachten dan vrouwen en gingen ze niet of pas in een laat stadium naar de dokter. Voor een aantal mannelijke behandelaars was dit de aanleiding om groepen speciaal voor mannen te starten waarin problemen van mannen werden besproken. Hoewel de mannenhulpverlening (Mhv) uit de vrouwenhulpverleningsbeweging is voortgekomen, zijn er ook opvallende verschillen. Terwijl in de vrouwenhulpverlening (Vhv) cliënten een veel grotere stem hadden, heeft de mannenhulpverlening zich veel meer ontwikkeld als beweging van hulpverleners. De initiatiefnemers van de Mhv vormden aanvankelijk een minderheidgroep binnen de Vhv, maar als beweging wisten ze zich steeds meer te ‘emanciperen’, al is het altijd het kleine broertje gebleven van de grote zus Vrouwenhulpverlening.
Greta Noordenbos
9. De ‘kleine’ integratie
hoe de beweging institutionaliseerde
Op den duur heette het de kleine integratie maar voor wie er bij betrokken waren, ging het om grote zaken: qua reikwijdte, inspanningen en ook persoonlijke consequenties. Aanvankelijk was het vooral de rijksoverheid die aandrong op integratie van elementen uit de vrouwenhulpverlening binnen bestaande instellingen voor geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg. Zij was beducht voor nieuwe verkavelingen in de geestelijke gezondheidszorg nu per 1983 juist de oude, levensbeschouwelijke onderverdeling (protestants, katholiek, humanistisch) was “overwonnen” met de vorming van Regionale Instellingen voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (Riagg)1. Maar geleidelijk raakten steeds meer individuele (vrouwen)hulpverleensters in dit integratieproces geïnvolveerd. In deze ontwikkelingen had de ambulante geestelijke gezondheidszorg (Aggz) het voortouw, mede dankzij het ‘ondersteuningproject Vhv ’ van de Nederlandse Vereniging Voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (Nvagg).
Meer dan 15 jaar slaagt de beweging voor vrouwenhulpverlening (Vhv) er in de wisselwerking tussen de reguliere en niet-reguliere tak in stand te houden en zo een beweging te blijven. In het begin van de jaren negentig krijgen professionalisering, institutionalisering en depolitisering echter de overhand en kan men eigenlijk steeds minder spreken van een beweging. In dit hoofdstuk beschrijven we aan de hand van individuele ervaringen en de ontwikkelingen van drie projecten (Emancipatie En Hulpverlening in de Maastrichtse Riagg, het Nvaggproject en het Henny Verhagen Centrum) welke vertaalslagen en perikelen de integratie van Vhv met zich meebracht en wat er onderwijl gebeurde met de relatie tussen de reguliere en autonome tak van de Vhv.
Janneke van Mens-Verhulst
10. Vrouwengezondheidscentra
over de inzet van vrijwilligsterswerk, ervaringsdeskundigheid en onbetaalde arbeid
Begin van de tachtiger jaren van de vorige eeuw richtten vrouwen her en der vrouwengezondheidscentra (Vgc's) op. Daarin bundelden zij kennis en activiteiten rond abortus, seksualiteit, anticonceptie en bevallingen die met de tweede feministische golf op gang waren gekomen. Op het hoogtepunt in 1988 waren er 23 centra, verspreid over het hele land. Zij verzorgden voorlichtingsactiviteiten en boden onderdak aan zelfhulpgroepen, speciaal voor en door vrouwen. Medische behandelingen voerden ze niet uit. Als hun voornaamste taak zagen de Vgc's het verhelderen van de samenhang tussen lichamelijke, emotionele en sociale problemen van vrouwen.
Uitgangspunt was dat vrouwen niet (meer) in afhankelijkheidsrelaties met deskundigen in de gezondheidszorg moesten belanden. Daarom vervulden vrijwilligerswerk, onbetaalde arbeid en ervaringsdeskundigheid van vrouwen een sleutelrol in de centra. Hiermee vormden de Vgc's een tegenstructuur tegen de ‘medische macht’ van huisartsen en gynaecologen en hun autoritaire en paternalistische optreden tegen patiëntes.
Op den duur bleek het echter onmogelijk deze principes volledig te handhaven, mede omdat ze moeilijk verenigbaar waren met dat andere ideaal: de reguliere gezondheidszorg te veranderen door feministische idealen daarin te integreren. Ook de ambitie om er te zijn voor alle vrouwen, ongeacht etnische verschillen, bleek te hoog gegrepen. Dat neemt niet weg dat de Vgc's een belangrijke rol hebben gespeeld bij de verspreiding van het gedachtegoed van de feministische gezondsheidszorg.
Janneke van Mens-Verhulst, Greta Noordenbos
11. Aletta
huisartsenpraktijk naast vrouwengezondheidscentrum (1984–1998)
Door een eigen huisartsenpraktijk te openen, nam het vrouwengezondheidscentrum (Vgc) Utrecht afscheid van de zelfhulp- en gelijkheidsideologie. Voortaan accepteerde men verschillen in deskundigheid en beloning tussen vrouwen en probeerde men ‘vrolijk te balanceren tussen een verre revolutie en dagelijkse bittere noodzaak’1. Voor die transformatie moesten niet alleen interne weerstanden worden overwonnen, de externe weerstanden logen er ook niet om.
Toch ging in 1984 de eerste feministische huisartsenpraktijk van start en kreeg de naam Aletta – een hommage aan de eerste vrouwelijke arts in Nederland, Aletta Jacobs. Al snel werd het de naam waaronder Vgc Utrecht al haar activiteiten naar buiten bracht. Ruim tien jaar lang vervulde het Vgc Aletta een landelijke pioniers- en voorbeeldfunctie, totdat in 1998 het doek viel.
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten en inhoudelijke activiteiten van aletta beschreven. Ook wordt ingegaan op de organisatiestructuur en de samenwerkingsverbanden van aletta. Tot slot wordt beschreven hoe de teloorgang van aletta verliep.2
Greta Noordenbos, Janneke van Mens-Verhulst
12. Gender en diversiteitvraagstukken in de vrouwenhulpverlening
ervaringen uit de Multiculturele Advies-Praktijk Synthese
‘Het persoonlijke is politiek’ was het adagium waarmee de Vhv startte. Eind jaren tachtig van de vorige eeuw werden veel vrouwen in de hulpverlening zich ervan bewust dat dit adagium niet alleen gold voor sekse maar ook voor etniciteit. De behoefte aan etnisch bewuste of multiculturele dienstverlening nam toe. Er gingen in de vrouwenhulpverlening (Vhv) stemmen op om een kleurrijker personeelsbestand te ontwikkelen. Halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw groeide vervolgens het besef dat de perikelen die zich voordeden in interetnische samenwerking niet individueel, incidenteel of toevallig waren maar maatschappelijke, structurele en ‘noodzakelijke’ patronen vertoonden. Vanuit mijn multiculturele advieswerk heb ik die ontwikkelingen meebeleefd en positief gestimuleerd.
Dit hoofdstuk doet verslag van die ervaringen. Ik ga in op het ontstaan van mijn Multiculturele Advies-Praktijk Synthese (Maps), de vraag waarom zoveel van mijn klanten uit de Vhv kwamen, welke rol zwarte en witte vrouwen daarbij speelden en welke relevantie deze geschiedenis heeft voor het huidige diversiteitbeleid. De data die ik verwerk, zijn merendeels afkomstig uit het archief van maps en beslaan de periode 1986–1995.
Lucy H. Kortram
13. Steunpunt targuia (1995–1997)
empowerment in vrouwenhulpverlening aan zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen
Op 1 januari 1995 begon Targuia, toen nog het ‘Landelijk Steunpunt Vrouwenhulpverlening Zwarte- En Migrantenvrouwen’, aan haar driejarig bestaan. Vijf zorg- en hulpverlenings-organisaties hadden besloten de handen ineen te slaan om seksespecifieke gezondheidszorg en hulpverlening te multiculturaliseren. Daarmee wilden zij de kwaliteit en toegankelijkheid voor zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen (Zmv-vrouwen) verbeteren. Dit hoofdstuk laat zien hoe Targuia in de vorm van wat zij noemde ‘een seksespecifiek én multicultureel beleid’ aan diversiteit in de zorg- en hulpverlening heeft gewerkt. Het is een verhaal van een project waarvoor het persoonlijke nog steeds politiek was in een periode vol fusies en toenemende sturing door de overheid. Maar het is bovenal het verhaal van pioniers in de zoektocht naar een goede diversiteitsaanpak voor de (vrouwen)hulpverlening.
Samantha Koster
14. Opleidingen op het gebied van vrouwenhulpverlening
enkele impressies
Tegenwoordig bestaan er minder opleidingen op het gebied van vrouwenhulpverlening (Vhv) dan eind jaren tachtig van de vorige eeuw. Toch is er sinds 1975 een hoop ten goede veranderd op dit gebied. Toen was het bespreekbaar maken van verschillen tussen mannen en vrouwen en de gevolgen die deze verschillen hadden voor verschillende beleidssectoren – waaronder hulpverlening en gezondheidszorg – lang niet zo vanzelfsprekend.Weliswaar had Nederland net de tweede feministische golf achter de rug, maar dit betekende niet dat hulpverlenings- en zorgopleidingen binnen sociale academies, voortgezette opleidingen, medische, psychologische en (ped)agogische faculteiten direct besloten de uitgangspunten van het feminisme te integreren in hun curricula. Wel kregen – en namen – docenten her en der de ruimte om Vhv aan de orde te stellen. Structurele, dus gegarandeerde, ruimte was er echter niet. Dit hoofdstuk schetst aan de hand van het perspectief van zes vrouwen die betrokken waren bij deze nieuwe vorm en inhoud van onderwijs een beeld van de opkomst en aandacht voor Vhv binnen academische en hogere beroepsopleidingen. De vrouwen beschrijven wie zij zijn en wat ze deden. Als zodanig geeft dit verhaal de opvattingen weer van zes vrouwen uit reguliere en alternatieve opleidingen, die direct of indirect met de Vhv te maken hadden. Met als inzet herkenning bieden en impressies geven van deze roerige tijd vol enthousiasme.
Cyntha van Gorp
15. Vrouwenhulpverlening in het overheidsbeleid
het ongetemde temmen
Vanaf ongeveer 1982 (met een aanzet vanaf 1979) wordt Vrouwenhulpverlening (Vhv) onderwerp van het overheidsbeleid, eerst als onderdeel van het emancipatiebeleid bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Szw), daarna – vanaf 1987 – bij het toenmalige Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (Wvc), het latere Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Vws). In dit hoofdstuk behandelt de auteur, die zelf onder andere projectmedewerkster was van het Werkprogramma Vrouwenhulpverlening, deze geschiedenis tot 2000.
‘De’ vhv bestaat niet. Dat wil zeggen dat van dit begrip er niet één juiste, eensluidende of eenduidige definitie te geven valt, ook niet als beleidsthema van de overheid. Het gaat hier om een zogenaamd ‘ongetemd’ of ‘ongestructureerd’ beleidsonderwerp. Een ongetemd beleidsonderwerp biedt de landelijke overheid de vrijheid om dit onderwerp op een eigen manier in te vullen. Aan de andere kant geeft het een maatschappelijke beweging die zich met dit onderwerp bezighoudt, de ruimte haar invloed uit te oefenen.
Overheid en drie door haar ingestelde opeenvolgende Vhv-Commissies zijn in overleg geweest over het Vhv-beleid. Al die tijd is het verhaal over integratie opvallend consistent, maar overheid en commissies omschrijven nooit duidelijk wanneer zij vinden dat deze integratie is bereikt. Een eenduidige en constante omschrijving van Vhv komt evenmin tot stand. En er waren ook verschillen van mening, bijvoorbeeld over het belang van de autonome ontwikkelingen of over de invulling van de rol van de overheid. Vhv bleef ongetemd, en is daardoor geen vanzelfsprekend beleidsonderwerp van de overheid geworden.
Aaf Tiems
16. Vrouwenhulpverlening en de transformatie van de Nederlandse verzorgingsstaat
de vhv in context
In dit hoofdstuk komt aan de orde welke rol de Nederlandse context gespeeld heeft in de beweging voor vrouwenhulpverlening (Vhv). Meer specifiek, hoe de politieke cultuur en de sociaal-economische verhoudingen van Nederland in het laatste kwart van de 20ste eeuw de Vhv-beweging hebben beïnvloed, ook al waren de betrokkenen zich daar misschien niet altijd van bewust. Die context is geen tijdloze structuur waarbinnen vrouwen en mannen gevangen zitten, maar een discursieve ruimte, die verandert door degenen die deze ruimte benutten, daarbinnen spreken en zwijgen.1 Om deze ruimte te beschrijven is een historische invalshoek gekozen. Er kwamen tussen 1975 en 2000 drie structurele ontwikkelingen in Nederland samen en die bepaalden mede hoe en in welke hoedanigheid activisten in de Vhv-beweging konden spreken over een seksespecifieke invulling van gezondheidszorg. Ten eerste was er de specifiek Nederlandse politieke cultuur van de verzuiling en ontzuiling. Deze cultuur leverde veel mogelijkheden voor subsidies en hing samen met een traditie van de zogenaamde ‘souvereiniteit in eigen kring’. Dit was het idee dat de overheid zich niet direct bemoeide met de inhoud van onderwijs, welzijn en gezondheidszorg maar dat overliet aan een naar ideologie verdeeld maatschappelijk middenveld. Ten tweede was er in deze periode sprake van een inhaalslag die Nederlandse vrouwen maakten op het gebied van arbeidsmarktparticipatie. Deze verschuiving veranderde de positie van waaruit vrouwen deelnamen aan de openbaarheid. Ten slotte kreeg de Vhv-beweging gestalte in een context van ‘crisis van de verzorgingsstaat’. De overtuiging dat de verzorgingsstaat onbetaalbaar zou worden, deed zich in verschillende rijke Westerse landen voor en ging gepaard met ideologische verschuivingen. De Vhv heeft haar plaats moeten bepalen temidden van die transformatie van de Nederlandse verzorgingsstaat.
Berteke Waaldijk
17. Erven van de vhv
conclusies
Hoe schrijf je over een beweging met zoveel gezichten als de Nederlandse vrouwenhulpverleningsbeweging? Is het een verhaal van heldinnen die het schijnbaar onmogelijke voor elkaar kregen – sekseverschil een plaats geven in de gezondheidszorg? Of vertel je van nieuwkomers in therapeutische professies die er in slagen zich naar binnen te vechten? Maak je een feitenrelaas, en wordt het een verhaal van kleine stapjes en cruciale mijlpalen: de erkenning, de vestiging van een eigen infrastructuur, de integratieprojecten en de grenzen aan integratie? Vertel je een verhaal over feministische idealen die gerealiseerd worden of een verhaal over de teleurstelling die volgde op verdamping van de vernieuwingsvoorstellen? Stel je de politieke context en sociaal-economische structuren centraal waarin de opkomst van het ‘product’ vrouwenhulpverlening (Vhv) alleen al uit het oogpunt van marktwerking onvermijdelijk lijkt, maar de neergang ook? Wij denken dat de hoofdstukken in dit boek laten zien dat al deze facetten samen recht doen aan de veelzijdige geschiedenis van de vrouwenhulpverlening. Op grond van de gepresenteerde geschiedenissen biedt dit slothoofdstuk vier dwarsdoorsnedes aan de hand van de volgende vragen: (1) Wat is er te zeggen over de vrouwen die vorm gaven aan de Vhv-beweging; (2) Hoe verliep de samenwerking binnen de beweging; (3) Hoe was de relatie met vrouwenstudies? (4) Hoe is de integratie (mainstreaming) verlopen? We sluiten af met wat wij zien als de ‘erfenis’ van de vrouwenhulpverlening: de verkenning van drie dilemma's waarmee iedereen die de gezondheidszorg kritisch wil hervormen te maken krijgt.
Berteke Waaldijk, Janneke van Mens-Verhulst
Nawerk
Meer informatie
Titel
Vrouwenhulpverlening 1975-2000
Redacteuren
Janneke van Mens-Verhulst
Berteke Waaldijk
Copyright
2008
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-6307-0
Print ISBN
978-90-313-5542-6
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-6307-0