Skip to main content
Top

2016 | Boek

Volksgezondheid en gezondheidszorg

Auteurs: Prof.dr. J.R. Anema, Prof.dr. W. van den Brink, Prof.dr.ir. J. Brug, Prof.dr. A. Burdorf, Mr.dr. C. Das, Prof.dr. R.A. HiraSing, Prof.dr. N.S. Klazinga, Prof.dr. J.J.L. van der Klink, Prof.dr. H.J. de Koning, Prof.dr. J. Legemaate, Prof.dr. P.J. van der Maas, Prof.dr. J.P. Mackenbach, Prof.dr. W. van Mechelen, Prof.dr. D. van de Mheen, Prof.dr. B.J.C. Middelkoop, Prof.dr. J.J. Polder, Prof.dr. S.A. Reijneveld, Prof.dr. J.H. Richardus, Prof.dr. H.A. Smit, Dr. M.B.M. Soethout, Prof.dr. K. Stronks, Prof.dr. J. van der Velden, Prof.dr. G.P. Westert, Prof.dr. J.H.B.M. Willems

Redacteuren: prof. dr. J.P. Mackenbach, Prof.dr. K. Stronks

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Hoe heeft onze gezondheid zich de afgelopen decennia ontwikkeld en hoe is deze in vergelijking met andere landen? Wat zijn de belangrijkste gezondheidsrisico’s, nu en in de komende jaren? Wat is de bijdrage van preventieve en curatieve gezondheidszorg aan onze gezondheid en hoe kan die verder worden verbeterd? Wat houdt de stelselwijziging in de Nederlandse gezondheidszorg eigenlijk in? Deze en veel andere vragen worden in dit boek helder geanalyseerd en beantwoord.
Volksgezondheid en Gezondheidszorg is primair geschreven als leerboek voor studenten Geneeskunde en studenten Gezondheidswetenschappen, maar is ook goed leesbaar voor iedereen die, al dan niet beroepshalve, op de hoogte wil blijven van recente ontwikkelingen in de volksgezondheid en de gezondheidszorg.
Dit boek slaat een brug tussen medische en epidemiologische kennis enerzijds en kennis over de structuur en het functioneren van de gezondheidszorg anderzijds. Vanwege de vele nieuwe ontwikkelingen op dit gebied is de zesde druk geheel herzien. Het boek bevat een schat aan actuele gegevens over alle besproken onderwerpen. Het omvat drie delen: Volksgezondheid, Preventie en Gezondheidszorg. Verder zijn er tien thematische bijdragen, o.a. over gezondheid van de jeugd, forensische geneeskunde, gezondheidsrecht en etnische verschillen in gezondheid.

Over de redactie: Prof.dr. J.P. Mackenbach is als hoofd van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg verbonden aan het Erasmus MC, Universitair Medisch Centrum Rotterdam.
Prof.dr. K. Stronks is als hoofd van de afdeling Sociale Geneeskunde verbonden aan het Academisch Medisch Centrum bij de Universiteit van Amsterdam. Aan dit boek werkte een groot aantal deskundigen mee.
Maak ook gebruik van de toevoegingen in de onlineleeromgeving StudieCloud. 

Inhoudsopgave

Voorwerk

Inleiding

1. Inleiding
Samenvatting
Een goede vertaling van de term public health (‘volksgezondheid’/‘openbare gezondheidszorg’/‘collectieve maatregelen om de volksgezondheid te bevorderen’) bestaat niet. Dus de term wordt vaak onvertaald gebruikt (zie paragraaf 1.1.2).
Public health richt zich op het bevorderen van de volksgezondheid door collectieve maatregelen zoals (zie paragraaf 1.1.2):
  • sanitaire voorzieningen;
  • gezondheidsvoorlichting;
  • preventieve gezondheidszorg;
  • sociale voorzieningen;
  • beleid en management van de gezondheidszorg.
Het verschil met individuele patiëntenzorg is dat public health zich richt op diagnostiek en analyse van een gezondheidsprobleem in de bevolking als geheel of grote subgroepen daaruit en de therapie is preventief (zie paragraaf 1.1.2).
Gezondheidswetenschappen is het wetenschappelijke vakgebied dat zich richt op ondersteuning van preventieve maatregelen, beleid en management in de gezondheidszorg (zie paragraaf 1.1.2).
Demografische transitie: de daling van sterftecijfers, gevolgd door een sterke daling van geboortecijfers tussen 1850 en 1970. Een gevolg hiervan is de toename in levensverwachting (zie paragraaf 1.2.1).
Epidemiologische transitie: een radicale verschuiving in het doodsoorzakenpatroon. Drie fasen (zie paragraaf 1.2.1):
  • het tijdperk van epidemieën en hongersnood;
  • het tijdperk van afnemende pandemieën;
  • het tijdperk van degeneratieve en door de mens veroorzaakte aandoeningen.
De snelle sterftedaling tussen de tweede helft van de negentiende eeuw en 1970 kan worden toegeschreven aan een daling van infectieziektesterfte. Dit komt niet zozeer door medische interventies maar vooral door verbeteringen in de ‘omgeving’ (volgens Thomas McKeown, zie paragraaf 1.2.1).
Public health in de middeleeuwen en renaissance (500-1750) (zie paragraaf 1.2.2):
  • gemeentelijke verordeningen m.b.t. drinkwater;
  • quarantaine.
Public health 1750-1830 (zie paragraaf 1.2.2):
  • een ‘medische politie’;
  • een bevolkingsadministratie;
  • in 1722: de eerste successen met inoculatie tegen pokken.
Tussen 1830 en 1875 ontstond de ‘sanitaire beweging’ (zie paragraaf 1.2.2):
  • in Engeland: Sanitary Movement - riolering en schoon drinkwater;
  • in Nederland: ‘Hygiënisten’. Tijdens regering Thorbecke: oprichting Geneeskundig Staatstoezicht (1865), drinkwatervoorziening, riolering, gezonde volkswoningen.
Public health 1875-1950 (zie paragraaf 1.2.3):
  • oprichting GGD’s (1893);
  • preventieve programma’s voor groepen met specifieke behoeften;
  • sociale hygiëne (m.b.v. consultatiebureaus, wijkverpleegkundige).
Public health na 1950 (zie paragraaf 1.2.3):
  • door epidemiologische transitie en meer chronische ziekten verschuift accent naar inrichting gezondheidszorg;
  • stelsel sociale ziektekostenverzekeringen;
  • jaren zestig en zeventig: Nederland wordt verzorgingsstaat;
  • na 1980 ‘new public health’: nadruk op omgevingsinvloeden en preventie.
Successen van preventie 1970-2010, o.a. (zie paragraaf 1.2.3):
  • veiligheid van de werkplek;
  • gezondere moeders en baby’s (preventie resusziekte, hielprik, preventie wiegendood etc.);
  • veiligheid motorvoertuigen;
  • opsporing en behandeling hoge bloeddruk;
  • bevolkingsonderzoeken baarmoederhalskanker / borstkanker;
  • bestrijding tabaksgebruik;
  • voorkomen aidsepidemie;
  • vaccinatie influenza.
Uitdagingen van de eenentwintigste eeuw (zie paragraaf 1.2.4):
  • gezondheidsbedreigingen (roken, overgewicht, vergrijzing etc.);
  • gezondheidsverschillen (sociaaleconomische verschillen etc.);
  • gezondheidsproblemen (infectieziekten, letsel door geweld etc.);
  • gezondheidszorg (toegankelijkheid).
Definitie Wereldgezondheidsorganisatie van ‘gezondheid’ (zie paragraaf 1.3.1): ‘een toestand van volledig fysiek, mentaal en maatschappelijk welbevinden, en niet louter de afwezigheid van ziekte of gebrek.’
Drie mogelijke betekenissen van het woord ‘ziekte’ (zie paragraaf 1.3.1):
  • ervaren ziekte;
  • ziekte in de strikte zin van het woord;
  • ziektegedrag.
Volksgezondheid: de omvang en spreiding van gezondheid en ziekte in de bevolking (zie paragraaf 1.3.1).
Algemeen model voor oorzaken van ziekten (zie paragraaf 1.3.2)
Vijandige omgeving en evolutionaire erfenissen Nadelige uitwisselingen met omgeving en ontwerpfouten Begin van het ziekteproces Ziekteverschijnselen
‘Sick individuals and sick populations’: de oorzaken van ziekte op het niveau van het individu zijn niet altijd hetzelfde als de oorzaken van een hoog ziektecijfer op het niveau van de populatie (zie paragraaf 1.3.2).
Er zijn verschillende determinantenschema’s zoals die van Lalonde (zie paragraaf 1.3.2).
Om determinanten te beïnvloeden is ingrijpen nodig vanuit andere beleidssectoren dan de gezondheidszorg: intersectoraal gezondheidsbeleid (zie paragraaf 1.3.3).
Gezondheidszorgstelsel: de gestructureerde verzameling van actoren en organisaties die gefinancierd worden met de bedoeling zorg te verlenen aan een bepaalde populatie (zie paragraaf 1.3.4).
Het gezondheidszorgbeleid omvat het geheel aan regelgeving, financiering, regulering en dergelijke waarmee het zorgsysteem vorm wordt gegeven, en wel zodanig dat het systeem als geheel gezondheidswinst oplevert (zie paragraaf 1.3.4).
J.P. Mackenbach, K. Stronks

Volksgezondheid

Voorwerk
2. Gezondheid en ziekte in de wereld
Samenvatting
De wereldwijde ongelijkheid in gezondheid heeft te maken met verschillen in welvaart. Toename van levensverwachting is niet in zijn geheel toe te schrijven aan toename van welvaart. Ook public-health-maatregelen zoals drinkwatervoorziening en vaccinaties spelen een rol (zie paragraaf 2.2.1).
Een derde van de totale sterfte in de wereld komt door infectieziekten, maternale en perinatale aandoeningen en voedseldeficiënties: gezondheidsproblemen van vóór de epidemiologische transitie. Twee derde van de totale sterfte in de wereld komt door chronische niet-overdraagbare aandoeningen: gezondheidsproblemen van ná de epidemiologische transitie (zie paragraaf 2.2.2).
Belangrijkste doodsoorzaken wereldwijd (zie paragraaf 2.2.2):
  • ischemische hartziekte;
  • cerebrovasculaire aandoeningen;
  • lagereluchtweginfecties;
  • COPD;
  • diarreeziekten;
  • hiv/aids;
  • tuberculose;
  • longkanker;
  • verkeersongevallen;
  • prematuriteit en laag geboortegewicht.
Het verlies van DALY’s is een betere indicator voor volksgezondheid dan sterftecijfer. DALY: disability-adjusted life years de som van het aantal levensjaren dat (geheel) verloren gaat door voortijdig overlijden en het aantal levensjaren dat (gedeeltelijk) verloren gaat door beperkingen (zie paragraaf 2.2.2).
Belangrijkste doodsoorzaken lage-inkomenslanden (zie paragraaf 2.3.1):
  • lagereluchtweginfecties;
  • ischemische hartziekte;
  • diarreeziekten;
  • hiv/aids;
  • cerebrovasculaire aandoeningen;
  • COPD;
  • tuberculose;
  • neonatale infecties;
  • malaria;
  • prematuriteit en laag geboortegewicht.
Belangrijkste bijdragen aan ziektelast: ondergewicht kinderen, onveilig drinkwater, slechte sanitaire voorzieningen. Maar ook hoge bloeddruk, hoge bloedsuiker en overgewicht leveren een bijdrage (zie paragraaf 2.3.1).
Grote gezondheidsproblemen lage-inkomenslanden (zie paragraaf 2.3.2):
  • moeder- en kindsterfte;
  • hiv/aids (gevallen in Oost-Europa nemen toe);
  • tuberculose (geneesmiddelresistentie);
  • malaria;
  • opkomst van chronische niet-overdraagbare aandoeningen (vroeger alleen probleem in geïndustrialiseerde wereld).
Uitdagingen lage-inkomenslanden (zie paragraaf 2.3.3):
  • onstuimige demografische ontwikkelingen;
  • falende wereldvoedselketen en waterschaarste;
  • natuurrampen en conflicten;
  • falende gezondheidszorg.
Belangrijkste doodsoorzaken hoge-inkomenslanden (zie paragraaf 2.4.1):
  • ischemische hartziekte;
  • cerebrovasculaire aandoeningen;
  • kanker van de trachea, luchtwegen, long;
  • lagereluchtweginfecties;
  • COPD;
  • Alzheimer en andere dementievormen;
  • kanker van de dikke darm en endeldarm;
  • diabetes mellitus;
  • borstkanker;
  • maagkanker.
Risicofactoren: roken, hoge bloeddruk, overgewicht. Overgewicht is een probleem bij lager opgeleiden (vroeger van hogere klassen) (zie paragraaf 2.4.1).
In hoge-inkomenslanden is de totale levensverwachting en het percentage van het leven dat wordt doorgebracht met een goede gezondheid hoger (zie paragraaf 2.4.1).
Verschillen binnen de Europese Unie: Midden- en Oost-Europa lagere levensverwachting, Scandinavië en sommige mediterrane landen hoge levensverwachting (zie paragraaf 2.4.2).
In Midden- en Oost-Europa vertaalde de toegenomen welvaart na 1970 zich in tabaksgebruik en consumptie van verzadigde vetten. Gezondheidszorg daar erg star georganiseerd dus geen gedragsbeïnvloeding (zie paragraaf 2.4.2).
Ervaren gezondheid in sommige landen (Denemarken bijvoorbeeld) erg hoog. Nederlanders, net als Duitsers, vrij pessimistisch (zie paragraaf 2.4.2).
Millennium Development Goals: doelstellingen voor internationale samenwerking die in 2015 moeten zijn gehaald, zoals eradicatie extreme honger en armoede, reductie kindersterfte, bestrijding hiv/aids en malaria (zie paragraaf 2.5.1).
Ontwikkelingssamenwerking: scepsis of het werkt, ondanks successen (zie paragraaf 2.5.2).
J. van der Velden, J.P. Mackenbach
3. Gezondheid van de Nederlandse bevolking
Samenvatting
Na 1970: hernieuwde sterftedaling in Europa en Noord-Amerika: vierde fase van de epidemiologische transitie. Het tijdperk van delayed degenerativediseases, d.w.z. geen uitschakeling ziekten maar uitstel naar hogere leeftijden (zie paragraaf 3.2.1).
Daling sterfte hart- en vaatziekten door afname roken, daling serumcholesterol, betere opsporing hypertensie, betere medische zorg. Daling verkeersongevallen door verkeersveiligheid (zie paragraaf 3.2.1).
Ischemische hartziekte werd van managersziekte een 'volksziekte' (zie paragraaf 3.2.1).
Terugkeer infectieziekten na 1970 door resistentie micro-organismen tegen antibiotica en nieuwe infectieziekten zoals hiv/aids, SARS (zie paragraaf 3.2.1).
Levensverwachting Nederlanders neemt toe, maar minder snel dan andere Europese landen (zie paragraaf 3.2.1).
In de twintigste eeuw vijf tot acht jaar winst in levensverwachting door verbeteringen gezondheidszorg (o.a. antibiotica, vaccinaties, combinatiechemotherapie, verbeteringen chirurgie) (zie paragraaf 3.2.2).
Top vijf hoogste incidentie in Nederland (aandoeningen meestal van korte duur) (zie paragraaf 3.3.1):
  • infecties bovenste luchtwegen;
  • nek- en rugklachten;
  • acute urineweginfecties;
  • privéongevallen;
  • contacteczeem.
Top vijf meest prevalente aandoeningen (jaarprevalentie, mensen die ziekte langer tijd hebben) (zie paragraaf 3.3.1):
  • nek- en rugklachten;
  • contacteczeem;
  • artrose;
  • diabetes mellitus;
  • coronaire hartziekten.
Kwaliteit van leven: 11% van Nederlanders van 12 jaar en ouder heeft een of meer ernstige functionele beperkingen (zie paragraaf 3.3.1).
Top-5 aandoeningen met grootste verlies kwaliteit van leven is ander rijtje dan top-5 aandoeningen met hoogste prevalentie. Angststoornissen en depressie staan hoog in rangorde want beperkt sociaal functioneren (zie paragraaf 3.3.1).
Sterfte belangrijkste indicator volksgezondheid. Sterftegegevens betrouwbaar en registratie over het algemeen volledig (zie paragraaf 3.3.1).
Door toename levensverwachting is het relatieve belang van sterfte als indicator volksgezondheid verminderd (zie paragraaf 3.3.1).
Belangrijkste doodsoorzaken Nederland. Mannen: kanker. Vrouwen: hart- en vaatziekten (zie paragraaf 3.3.1).
Levensverwachting wordt berekend met behulp van overlevingstafel en geboortecohort (zie paragraaf 3.3.1).
Maten voor volksgezondheid (zie paragraaf 3.3.1):
  • gezonde levensverwachting;
  • health-adjusted life expectancy;
  • disability-adjusted life years (DALY's).
Gezondheidsproblemen rond zwangerschap en geboorte (zie paragraaf 3.3.2)
  • Anticonceptie en vruchtbaarheidsproblemen. Geboorteregeling in Nederland nagenoeg perfect. Keerzijde: uitstellen zwangerschappen.
  • Perinatale sterfte en zuigelingensterfte. Sinds jaren tachtig verloopt daling in Nederland minder snel dan bijvoorbeeld Zweden en Finland, door o.a. meerlingzwangerschappen (door ivf), roken, allochtone herkomst zwangeren, verschillen in zorg.
  • Barkerhypothese: groeivertraging foetus heeft langetermijngevolgen voor gezondheid. Foetale programmering: aanpassingen van metabole en endocriene systeem van foetus onder invloed van tekort aan voedingsstoffen zijn schadelijk op latere leven.
Ongevallen, suïcide(poging) en geweld: ongevallen in de privésfeer zorgen voor meeste aantal gewonden en overledenen. Moord en doodslag in Nederland vrij zeldzaam. Alcoholgebruik speelt bij verschillende categorieën een rol (zie paragraaf 3.3.3).
Psychische stoornissen (zie paragraaf 3.3.4)
  • Depressie. Prevalentie 5%. Kwetsbaarheid en uitlokkende factoren spelen rol.
  • Schizofrenie. Prevalentie 7 gevallen per 1.000 personen. Openbaart zich vaak op jonge leeftijd, tussen 16 en 24 jaar. Combinatie kwetsbaarheid en omgevingsfactoren. Komt meer voor bij Marokkanen en Surinamers, waarschijnlijk door migratie-ervaringen en/of discriminatie.
  • Thuisloosheid: vaak oorzaak ernstige psychische problemen.
Hart- en vaatziekten en kanker (zie paragraaf 3.3.5)
  • Ischemische hartziekte. Hoge incidentie komt o.a. door toegenomen welvaart en roken, hoge bloeddruk en hoog serumcholesterol.
  • Beroerte. Een derde toe te schrijven aan verhoogde bloeddruk. Ook verhoogd serumcholesterol, roken, overmatig alcoholgebruik en lichamelijke activiteit. Westerse ziekte en gevolg van modern voedingspatroon (met veel zout).
  • Kanker. Strijd tegen kanker geen succesverhaal. Vroegere opsporing, dus overlevingsverbetering is deels artificieel. Longkanker heeft hoogste sterfte. Huidkanker komt het meest voor. Borstkanker komt na longkanker het meest voor bij vrouwen. Bevolkingsonderzoek leidt tot verbetering opsporing en daling sterfte.
Ouderdom en sterven (zie paragraaf 3.3.6)
  • Vergrijzing.
  • Beperkingen: chronische ziekten, mobiliteit, slechthorendheid, dementie
  • Ontwikkelingen van (gezonde) levensverwachtingen: meningen zijn verdeeld. Evolutiebiologen denken dat bovengrens misschien bereikt is.
  • Euthanasie: vormt uiterste puntje op heel scala aan medische beslissingen rond levenseinde, zoals intensivering pijnbestrijding en palliatieve sedatie.
Relatief risico (RR): de verhouding van de incidentie van een ziekte bij personen met en zonder blootstelling aan een bepaalde determinant (zie paragraaf 3.4.1).
Populatieattributieve fractie (PAF): de proportie van de totale incidentie van een ziekte binnen de bevolking die toe te schrijven is aan de blootstelling aan een bepaalde determinant (zie paragraaf 3.4.1).
Voor de berekening van PAF hoeft de incidentie van de ziekte niet bekend te zijn. Kan met behulp van RR. Voor formules voor berekening RR en PAF, zie paragraaf 3.4.1.
Biotische omgeving (zie paragraaf 3.4.2)
  • Infectieziekten. Omgekeerde samenhang tussen ernst infectie en besmettelijkheid.
  • Verspreidingswegen. Meldingsplicht bij ziekten als bacillaire dysenterie, kinkhoest, legionellose, malaria en tuberculose.
  • Maag-darminfecties. Voedselvergiftiging komt op grote schaal voor.
  • Hepatitis. A: verspreiding langs fecaal-orale weg. B: via bloed en andere lichaamsvloeistoffen, C: via bloed en veel gezien onder hemofiliepatiënten.
  • Vectorgebonden infectieziekten: Malaria (importziekte). Ziekte van Lyme (via tekenbeten, wel in Nederland). Klimaatverandering verhoogt risico's op vectorgebonden infectieziekten.
  • Zoönosen: infectieziekten van dier op mens. Creutzfeldt-Jakob, hondsdolheid, ornithose/psittacose, Q-koorts, SARS, vogelgriep. Risico is vermoedelijk toegenomen door verstoring ecosystemen en klimaatverandering.
  • Soa's: ook in Nederland neemt frequentie toe, vermoedelijk door toename onveilig vrijen. Komt ook door besef dat behandeling hiv/aids is verbeterd.
Fysieke omgeving (zie paragraaf 3.4.3)
  • Omgevingstemperatuur: verhoging sterfte met hittegolven en koude wintermaanden. Vooral bij kwetsbare groepen.
  • Lawaai. Op werk of thuis. Stress en slaapverstoring kan tot hoge bloeddruk leiden. Veel jongvolwassenen gehoorschade door popconcerten.
  • Ultraviolette straling. Veroorzaakt huidkanker. Neemt erg toe laatste jaren door verandering gedrag bevolking en dunner worden ozonlaag.
  • Chemische stoffen. Asbest, metalen, oplosmiddelen. Geen grote bron gezondheidsschade in Nederland.
  • Luchtverontreiniging. 'Fijn stof' zorgt vermoedelijk voor flink aantal extra sterfgevallen, maar nog niet duidelijk waarop dat effect berust. EU-norm wordt in grote delen van Nederland overschreden.
  • Klimaatverandering. Gevolgen grotendeels onbekend.
Sociale omgeving (zie paragraaf 3.4.4)
  • Psychosociale stress. Life events en arbeidssituatie kan invloed hebben.
  • Sociale steun heeft gunstig effect op psychosociale stress
Gedragsfactoren (zie paragraaf 3.4.5):
  • Roken. Verhoogd risico hart- en vaatziekten, kanker en COPD. Tabakswet van 2002 is mijlpaal in antirookbeleid. Rokers in Nederland onder 30%. Middenmoter in Europa.
  • Alcohol en drugs. Veel lichamelijke en psychische problemen en oorzaak huiselijk geweld en zinloos geweld. Comazuipen onder jongeren in Nederland probleem. Ecstasygebruik ook hoog.
  • Voeding. Nederlanders eten te vet en te weinig fruit en groenten, wat risico hart- en vaatziekten vergroot.
  • Lichaamsbeweging. Helpt beschermen tegen hart- en vaatziekten, diabetes, depressie, borst- en dikkedarmkanker. Helft van de Nederlanders beweegt te weinig.
  • Energiebalans en overgewicht. Obesitas in Nederland 11% onder volwassenen en neemt toe.
Genetische factoren (zie paragraaf 3.4.6)
  • Genen versus omgeving en gedrag. Genen belangrijk bij gezondheid individuen, niet zozeer bij volksgezondheid.
  • Genen en ziekte. Rol genetische factoren bij ontstaan ziekte varieert sterk.
  • Belang van preventie. Belangrijk om meer inzicht te krijgen in genetische determinanten van multifactoriële aandoeningen.
Gezondheidsverschillen naar geslacht (zie paragraaf 3.5.1): vrouwen worden ouder maar groter aantal jaren met minder goede gezondheid.
Gezondheidsverschillen naar burgerlijke staat (zie paragraaf 3.5.1): gehuwden leven langer.
Gezondheidsverschillen naar sociaaleconomische positie (zie paragraaf 3.5.2)
  • Arbeidsmarktpositie. Werkenden gezonder dan werklozen en arbeidsongeschikten.
  • Sociaaleconomisch. Mensen met een lagere sociaaleconomische positie zijn vaker ziek.
Gezondheidsverschillen naar regio en urbanisatiegraad (zie paragraaf 3.5.3)
  • Regionale verschillen. Verstedelijkte gebieden en aantal regio's in noordoosten hogere sterfte- en ziektecijfers. Brabant en Limburg hebben achterstand.
  • Urbanisatiegraad. In grote steden sterfte hoger. Komt door veranderde bevolkingssamenstelling (gezonde bewoners vertrekken naar elders), niet door slechte levensomstandigheden.
J.P. Mackenbach
Thema A De gezondheid van het Nederlandse kind
Samenvatting
Acute ziekten. Incidentie per 100 kinderen per jaar:
  • acute infectie bovenste luchtwegen: 95;
  • middenoorontsteking: 61;
  • acute bronchitis/bronchiolitis: 27;
  • urineweginfectie: 15.
Chronische aandoeningen. 15% van alle kinderen. Levensverwachting afgelopen decennia sterk toegenomen. Prevalentie:
  • constitutioneel eczeem: 10%;
  • astma: 4-13%;
  • ADHD: 3%;
  • obstipatie: 2,5%;
  • aangeboren hartafwijking: 0,8%.
Overgewicht neemt toe.
Psychosociale problemen. Signalering m.b.v. SDQ (StrengthsandDifficulties Questionnaire). 25% alle schoolgaande kinderen, 10% peuters: een of meer psychosociale problemen.
Ziekenhuisopnamen. Meest voorkomende ontslagdiagnosen:
  • ziekten ademhalingswegen;
  • letsel door uitwendige oorzaak en vergiftiging;
  • letsel door ongeval.
Sterke daling opnamen vanwege ziekten met ademhalingswegen.
Sterfte. Voor overzicht per leeftijdscategorie, zie Thema A. Belangrijkste doodsoorzaak door aandoeningen behorend bij perinatale periode.
Daling sterfte door vaccinaties.
Determinanten. Blootstelling sigarettenrook determinant voor o.a. wiegendood en luchtweginfecties. Gezinssituatie belangrijk. Afgelopen decennia erg veranderd: gezinnen kleiner.
Sociaaleconomische gezondheidsverschillen: kinderen met sociaaleconomische achterstand meer gezondheidsproblemen.
R.A. HiraSing, S.A. Reijneveld
Thema B De gezondheid van de Nederlandse werkende bevolking
Samenvatting
Indicatoren gezondheid beroepsbevolking: ziekteverzuim niet altijd goede indicator gezondheidstoestand. Arbeidsomstandigheden spelen ook mee.
Veelvoorkomende beroepsziekten: psychische aandoeningen stijgen, aandoeningen bewegingsapparaat dalen. In bouw veel gehoorstoornissen, houdings- en bewegingsapparaat.
Psychische aandoeningen: risicofactoren: hoge werkdruk, hoge emotionele belasting, weinig regelmogelijkheden, weinig sociale steun, onzekerheid toekomst, conflicten leidinggevenden.
Oudere werknemer. Vergrijzing. Lager opgeleiden worden al ruim binnen de arbeidsleeftijd geconfronteerd met klachten en chronische aandoeningen.
J.J.L. van der Klink, W. van van Mechelen
Thema C Etnische verschillen in gezondheid en gezondheidszorg
Samenvatting
De meeste niet-westerse allochtonen in Nederland zijn Turks, Marokkaans, Surinaams of Antilliaans. Aantal Oost-Europeanen neemt toe.
Voorbeelden ziekten naar etniciteit:
  • vitamine-D-deficiëntie (door dragen hoofddoek);
  • tuberculose;
  • diabetes mellitus;
  • cardiovasculaire aandoeningen (meer bij Turks en Surinaams, minder bij Marokkaans).
Oorzaken verschillen:
  • genetische verschillen;
  • geneesmiddelen verschillen in uitwerking;
  • culturele verschillen;
  • sociaaleconomische positie;
  • discriminatie.
Toegankelijkheid en kwaliteit van zorg: verschillen in ziekenhuisbezoek, preventie, prenatale zorg, huisartsbezoek.
Kennis van culturen – culturele competenties – belangrijk voor zorgverleners.
Toekomst: vergrijzing onder allochtone bevolking zal nieuwe problemen met zich meebrengen. Etnische herkomst patiënten blijft dus aandachtspunt.
K. Stronks

Preventie

Voorwerk
4. Primaire preventie
Samenvatting
Primaire preventie: het voorkómen van nieuwe gevallen van een ziekte en dus het wegnemen of verminderen van de oorzaken daarvan (zie paragraaf 4.2.1).
Tertiaire preventie: het voorkómen of beperken van de gevolgen van een reeds gediagnosticeerde aandoening (zie paragraaf 4.2.1).
Collectieve preventie: een gestructureerde aanpak die gericht is op de totale bevolking of grote deelpopulaties daaruit, bijvoorbeeld het Rijksvaccinatieprogramma, een landelijke voorlichtingscampagne die zich richt op het eten van twee stuks fruit, het bevolkingsonderzoek voor de vroege opsporing van borstkanker (zie paragraaf 4.2.2).
Opportunistische preventie: preventie die wordt toegepast wanneer zich daarvoor een goede gelegenheid voordoet, bijvoorbeeld een leefstijladvies door een huisarts aan een patiënt bij wie beginnend overgewicht is geconstateerd (zie paragraaf 4.2.2).
Preventieparadox: een preventieve interventie die grote volksgezondheidswinst kan opleveren, heeft voor ieder afzonderlijk individu vaak weinig voordeel, vanwege het lage relatief risico (zie paragraaf 4.2.2).
Gezondheidsbevordering: bevorderen gezond gedrag (zie paragraaf 4.2.3).
Gezondheidsbescherming: beschermen hele bevolking of grote groepen tegen blootstelling aan risicofactoren (zie paragraaf 4.2.3).
Drie strategieën voor preventieve interventies (zie paragraaf 4.2.4):
  • (persuasieve) communicatie;
  • het creëren van voorzieningen die preventief gedrag mogelijk en gemakkelijk maken (faciliteren);
  • wet- en regelgeving.
Planmatige aanpak verloopt vaak via de volgende stappen (zie paragraaf 4.2.5):
Gezondheidsbevordering: gaat verder dan gezondheidsvoorlichting. Combinatie van voorlichting en omgevingsverandering (zie paragraaf 4.3.1).
Determinanten van (on)gezond gedrag: persoonlijke determinanten (biologisch en psychologisch) en omgevingsdeterminanten (fysieke, sociaal-culturele, economische en politieke omgeving) (zie paragraaf 4.3.1).
Gedragsverandering gaat in fasen: ongemotiveerd, gemotiveerd, actie, gedragsbehoud (zie paragraaf 4.3.1).
Belangrijkste leefstijlthema’s in gezondheidsbevordering (zie paragraaf 4.3.2):
Gezondheidsbescherming: bescherming van de (fysieke, chemische en biologische) omgeving (zie paragraaf 4.4.1).
Methoden gezondheidsbescherming (zie paragraaf 4.4.1):
Gezondheidsbescherming op verschillende vlakken (zie paragraaf 4.4.2):
Preventie infectieziekten (zie paragraaf 4.5.1):
Intersectoraal gezondheidsbeleid: inspanningen van verschillende departementen binnen nationale, regionale en lokale overheden, de gezondheidszorg, het bedrijfsleven, de massamedia en consumentenorganisaties, zowel op het gebied van de gezondheidsbevordering als de gezondheidsbescherming (zie paragraaf 4.6.1).
Methoden intersectorale samenwerking in drie fasen (zie paragraaf 4.6.1):
Preventie zou een prominentere plaats in het volksgezondheidbeleid moeten krijgen (zie paragraaf 4.7).
J. Brug, H.A. Smit, A. Burdorf
5. Secundaire preventie
Samenvatting
Andere termen voor secundaire preventie zijn screening en systematische vroegopsporing (zie paragraaf 5.1).
Screening: personen zonder (gerelateerde) klachten worden getest om hen te scheiden in een subgroep met een grote en een subgroep met een kleine kans op het hebben of krijgen van een bepaalde aandoening, afwijking of ontwikkelingsachterstand (zie paragraaf 5.2.1).
Bevolkingsonderzoek: screening die wordt aangeboden aan grote groepen mensen in de bevolking (zie paragraaf 5.2.1).
Aangezien de aandoening waarop wordt gescreend doorgaans een lage prevalentie heeft, is de specificiteit (en niet de sensitiviteit) van de test bepalend voor het aantal test-positieven (zie paragraaf 5.2.3).
Voordelen screening (zie paragraaf 5.2.4)
  • Minder ongunstige uitkomsten van de ziekte, en daardoor winst in gezonde levensjaren.
  • Minder behandelingen voor vergevorderde stadia van de ziekte.
  • Minder intensieve of mutilerende primaire behandelingen van de ziekte.
  • Efficiëntere diagnostiek (grotere proportie terecht-positieve uitslagen in vergelijking tot diagnostische tests bij patiënten die zich in de kliniek presenteren).
Nadelen screening (zie paragraaf 5.2.4)
Preconceptionele screening: dient ertoe dat ouders in staat worden gesteld om zo geïnformeerd mogelijk te kiezen over al dan niet zwanger worden (zie paragraaf 5.3.1).
Prenatale screening: risico op resusantagonisme, aanwezigheid belangrijke ziekten en afwijkingen, syndroom van Down, neuralebuisdefecten (zie paragraaf 5.3.1)
Neonatale screening: fenylketonurie (PKU), hielprik, congenitale hypothyreoïdie, sikkelcelanemie, adrenogenitaal syndroom en andere stofwisselingsziekten (zie paragraaf 5.3.1).
Screening tijdens de groei en ontwikkeling: groeicurve, fijne motoriek, grove motoriek, communicatie, taalachterstand, obesitas (zie paragraaf 5.3.2).
In jeugdgezondheidszorg wordt ook gescreend op (zie paragraaf 5.3.2):
Screening op kanker: baarmoederhalskanker, borstkanker, dikkedarmkanker (nog geen bevolkingsonderzoek maar waarschijnlijk in 2013) (zie paragraaf 5.3.3).
H.J. de Koning, P.J. van der Maas
6. Uitvoering en organisatie van de jeugdgezondheidszorg
Samenvatting
Behandeling van ziekten en afwijkingen is niet de taak van de jeugdgezondheidszorg. Diagnostiek, verwijzen en behandeladviezen wel (zie paragraaf 6.1).
Jeugdgezondheidszorg is collectieve preventie: wordt ongevraagd en systematisch aangeboden aan alle kinderen (zie paragraaf 6.2).
Kernactiviteiten jeugdgezondheidszorg (zie paragraaf 6.2):
  • monitoring en signalering: volgen van gezondheid, groei en ontwikkeling;
  • screeningen en vaccinaties: hielprik, gehoor- en visusproblemen, niet-ingedaalde testis, aangeboren hartafwijkingen, dysplastische heupontwikkeling, spraak- en taalontwikkeling, vaccinaties infectieziekten;
  • voorlichting en advies: op gebied van borstvoeding, vitamine D en K, roken, buikligging zuigelingen, voeding, opvoeding etc.;
  • veiligheid bevorderen: preventie, signalering kindermishandeling, verbetering onveilige (verkeers)situaties;
  • opvoedingsondersteuning: m.b.v. jeugdzorg, jeugd-ggz of maatschappelijk werk.
Organisatie jeugdgezondheidszorg (zie paragraaf 6.3):
  • 0-3-jarigen: consultatiebureaus;
  • 4-19-jarigen: via school;
  • gemeenten hebben Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG).
Sommige groepen meer zorgbehoeften: allochtone afkomst, speciaal onderwijs, asielzoekers (zie paragraaf 6.3.2).
S.A. Reijneveld, R.A. HiraSing
7. Uitvoering en organisatie van de bedrijfsgezondheidszorg
Samenvatting
Het model belasting-belastbaarheid heeft vier componenten (zie paragraaf 7.2):
  • belastende factoren en regelmogelijkheden;
  • belastingsverschijnselen (verdwijnen weer);
  • belastingsgevolgen (permanent);
  • verwerkingsvermogen.
Belastende factoren ingedeeld in vier categorieën (zie paragraaf 7.2):
  • arbeidsinhoud;
  • arbeidsomstandigheden;
  • arbeidsverhoudingen;
  • arbeidsvoorwaarden.
Arbowet: de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid, gezondheid en welzijn van werknemers wordt toevertrouwd aan de werkgever, in samenwerking met de werknemer (zie paragraaf 7.3.1).
Wet verbetering poortwachter: beperken van instroom werknemers met langdurig verzuim in de arbeidsongeschiktheidsuitkering (zie paragraaf 7.3.1).
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA): aandacht verschuift van arbeidsongeschiktheid naar arbeidsgeschiktheid (zie paragraaf 7.3.1).
Werkgever heeft volgens Arbowet vier taken:
  • uitvoeren van een aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten;
  • het toetsen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en daarover adviseren (arbeidsomstandighedenspreekuur);
  • het uitvoeren van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek;
  • de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun werk te verrichten (verzuimbegeleiding).
Arbodienst biedt professionele deskundigheid maar bedrijf kan ook zelfstandige bedrijfsarts inhuren. Bedrijfsarts werkt in team met andere arbodeskundigen (zie paragraaf 7.4.1).
Arbodienst moet beschikken over deskundigen op het gebied van (zie paragraaf 7.4.1):
  • arbeids- en bedrijfsgeneeskunde (bedrijfsarts);
  • arbeidshygiëne;
  • veiligheidskunde;
  • arbeids- en organisatiekunde.
Andere medische disciplines waar bedrijfsarts mee samenwerkt (arbocuratieve samenwerking) (zie paragraaf 7.4.3):
  • verzekeringsarts;
  • huisarts;
  • revalidatiearts;
  • ggz.
Toekomst bedrijfsgezondheidszorg (zie paragraaf 7.5):
  • door dubbele vergrijzing komt accent meer te liggen op duurzame inzetbaarheid in het werk;
  • aard van werk: psychomentale belasting zal toenemen;
W. van Mechelen, J.J.L. van der Klink
8. Uitvoering en organisatie van de publieke gezondheidszorg
Samenvatting
Publieke gezondheidszorg: deel van gezondheidszorg dat door de overheid wordt betaald en vaak ook uitgevoerd (zie paragraaf 8.1).
Gemeentelijke gezondheidsdiensten: GGD (taken GGD preventief van aard) (zie paragraaf 8.2.1).
Preventieve taken GGD (zie paragraaf 8.2.2):
  • verwerven van inzicht in gezondheidssituatie van de bevolking;
  • advisering aan het gemeentebestuur over gemeentelijke ontwerpbesluiten;
  • bijdrage aan preventieprogramma’s;
  • opstellen gemeentelijke Nota Volksgezondheid;
  • technische hygiënezorg;
  • medische milieukunde.
Infectieziektebestrijding: verantwoordelijkheid ligt bij gemeenten, GGD adviseert (zie paragraaf 8.2.4).
Aangifteplichtige ziekten moeten worden gemeld bij de plaatselijke GGD en zijn ingedeeld in groep A, B1, B2 en C. GGD geeft het door aan Inspectie voor de Gezondheidszorg. Inspectie delegeert deze taak aan het Centrum Infectieziektebestrijding (zie paragraaf 8.2.4).
Soa’s: niet aangifteplichtig (zie paragraaf 8.2.4).
Tuberculose: GGD heeft ook curatieve taak (zie paragraaf 8.2.4).
Niet-preventieve taken gemeenten: openbare geestelijke gezondheidszorg (dak- en thuislozen, verslaafden en prostituees), forensische taken, ambulancezorg, indicatie en advies bij uitvoering wetten en regelingen (zie paragraaf 8.2.5).
Landelijke organisaties in de publieke gezondheidszorg (zie paragraaf 8.3)
  • RIVM Centrum Gezond Leven
  • Consument en Veiligheid
  • NIGZ (Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie)
  • NISB (Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen)
  • Pharos (gezondheid migranten en vluchtelingen)
  • Rutgers WPF
  • Schorer (Nederlands instituut voor homoseksualiteit, gezondheid en welzijn)
  • Soa Aids Nederland
  • Stivoro
  • Trimbos-instituut
  • Voedingscentrum
Internationale organisaties in de publieke gezondheidszorg (zie paragraaf 8.4)
  • WHO (Wereldgezondheidsorganisatie)
  • EU: Directorate General Health & Consumers
B.J.C. Middelkoop, J.H. Richardus
Thema D Sport en gezondheid
Samenvatting
Lichamelijke activiteit en cardiovasculaire fitheid verlagen kans op sterfte, ontstaan osteoporose, hoge bloeddruk, ouderdomsdiabetes, dikkedarmkanker en depressie.
Bewegingsgerelateerde gezondheidsproblemen: biomechanische blessures, hartdood, gevolgen respiratoire systeem, aandoeningen als ‘female triad’ (combinatie eetstoornis, amenorroe en osteoporose).
Sportzorg: zorg specifiek gericht op behoud, herstel en bevordering gezondheid van sportende en bewegende populatie.
Sport and exercise medicine: sportgeneeskunde, houdt zich ook bezig met preventieve kant van sport en bewegen. Is in Nederland nog in ontwikkeling.
W. van Mechelen
Thema E Verslavingszorg
Samenvatting
Verslaving kent volgende aspecten:
  • lichamelijke afhankelijkheid (tolerantie, onthoudingsverschijnselen);
    psychische afhankelijkheid (hunkering of craving);
    controleverlies (vaker gebruik dan voorgenomen, niet kunnen stoppen);
    lichamelijke, psychische en/of sociale gevolgen van ongecontroleerd gebruik.
  • lichamelijke afhankelijkheid (tolerantie, onthoudingsverschijnselen);
  • psychische afhankelijkheid (hunkering of craving);
  • controleverlies (vaker gebruik dan voorgenomen, niet kunnen stoppen);
  • lichamelijke, psychische en/of sociale gevolgen van ongecontroleerd gebruik.
Oorzaken verslaving: kenmerken middel, gedrag, individu of omgeving. Genetische predispositie.
Risicofactoren: dak- en thuisloosheid, psychische problemen, delinquent gedrag.
Beschermende factoren: sociale controle, institutionele omgeving, directe leefomgeving, zelfcontrole.
Preventie:
  • voorkomen van experimenteren: preventie kan zich het best richten op ouders en omgeving;
  • voorkomen verslaving: gericht op genetisch kwetsbare kinderen en kinderen met probleemgedrag.
Selectieve preventie: jongeren met nog geen problematisch middelengedrag maar wel risicofactoren.
Geïndiceerde preventie: vroegsignalering of behandeling van middelengebruik en ander risicogedrag.
Verslavingszorg in Nederland: elf gespecialiseerde instellingen. Afkickklinieken, methadonverstrekking en ambulante psychosociale hulp.
D. van de Mheen, W. van den Brink
Thema F Forensische geneeskunde in Nederland
Samenvatting
Forensische geneeskunde: ten behoeve van politie en justitie. Patiënten: verdachten, arrestanten, gevangenen, slachtoffers.
Forensische geneeskunde kent vier onderdelen:
  • medische zorg;
  • medische advisering;
  • sporenonderzoek;
  • lijkschouw.
Wettelijk kader: Wet BIG en Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO).
Forensisch medische specialismen in Nederland niet formeel geregeld. Artsen doen het naast regulier klinisch werk.
C. Das
Thema G Sociale zekerheid en verzekeringsgeneeskunde
Samenvatting
International Classification for Functioning, Disabilityand Health (ICF): conceptueel kader om de gevolgen van ziekten voor werk(hervatting) te analyseren.
UWV voert claimbeoordeling uit voor arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Rol verzekeringsarts bestaat uit vier componenten:
  • beoordeling sociaalmedische voorgeschiedenis;
  • beoordeling actuele functionele mogelijkheden;
  • beoordeling lopende en geïndiceerde behandeling en begeleiding;
  • beoordeling van het te verwachten verloop.
Werknemersverzekeringen Nederland:
  • Werkloosheidswet (WW);
  • Ziektewet (WW);
  • Wet uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte (Wulbz);
  • Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA, opvolger van WAO).
Sociale voorzieningen Nederland:
  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);
  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
  • Wet werk en bijstand (WWB);
  • Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);
  • Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Nieuwe Wajong);
  • Wet investeren in jongeren (WIJ).
Ziekteverzuim in Nederland: gemiddeld 4.4%.
J.R. Anema, J.H.B.M. Willems

Gezondheidszorg

Voorwerk
9. Organisatie en financiering van de gezondheidszorg: een analytisch kader
Samenvatting
Doelen van zorgstelsels (zie paragraaf 9.2.1):
  • rechtvaardigheid en toegankelijkheid: eerlijk verdeeld en (financieel) toegankelijk;
  • kwaliteit: effectief, veilig, menselijk;
  • doelmatigheid en betaalbaarheid: grootste gezondheidswinst per bestede euro.
Drie typen zorgstelsels (zie paragraaf 9.2.2):
  • sociaal verzekeringsstelsel (bismarckstelsel);
  • genationaliseerd stelsel (beveridgestelsel);
  • stelsel op basis van gereguleerde marktwerking (enthovenstelsel).
Nergens vind je ‘pure’ vormen van een type. Zorgstelsels zijn hybride. Nederland: zorgstelsel dat vertrouwt op ordenende werking van de markt (zie paragraaf 9.2.2).
Vier actoren spelen een rol in het zorgstelsel (zie paragraaf 9.2.3):
  • aanbieder van zorg;
  • vrager van zorg;
  • financier van zorg;
  • overheid.
Begrippen (zie paragraaf 9.3.1)
  • Behoefte (need): medische behoeften of (subjectieve) behoefte van patiënt.
  • Vraag (demand): het aanbod roept de vraag op. Hoe meer ziekenhuisbedden, hoe meer mensen er worden opgenomen.
  • Gebruik (use): niet elke behoefte leidt tot gebruik.
Toegankelijkheid van zorg: een situatie waarin ieder die een medisch gedefinieerde behoefte aan zorg heeft, feitelijk van deze zorg gebruik kan maken, binnen een redelijke termijn en tegen redelijke kosten (zie paragraaf 9.3.1).
Mogelijkheid tot zorggebruik hangt af van (zie paragraaf 9.3.2):
  • financiële toegankelijkheid:via private verzekeringen (sociaal verzekeringsstelsel) of via belastingen (genationaliseerd zorgstelsel);
  • geografische toegankelijkheid;
  • tijdige toegankelijkheid;
  • culturele toegankelijkheid.
Kwalitatief goede zorg: zorg die effectief is, geen onbedoelde schade veroorzaakt en patiëntgericht wordt verleend (zie paragraaf 9.4.2).
Kwaliteit van zorg te meten door medische dossiers en gegevens laboratoria en apotheken. Ook adverse events spelen een rol (fouten en bijna-fouten) (zie paragraaf 9.4.2).
Kwaliteit van de medische beroepsuitoefening (zie paragraaf 9.4.3):
  • onderwijs ;
  • kwaliteitsborging tijdens beroepsuitoefening (nascholing).
Kwaliteit van zorginstellingen (zie paragraaf 9.4.4): landelijke standaarden.
Kwaliteit zorgstelsel (zie paragraaf 9.4.5): integrated care en disease management: afstemming tussen verschillende vormen van zorgverlening.
Betaalbaarheid zorg. Wat geeft een land uit aan zorg? Drie argumenten (zie paragraaf 9.5.1) zijn van belang.
  • Er zijn anderen dingen om geld aan uit te geven.
  • Collectieve uitgaven kunnen economische bedrijvigheid ongunstig beïnvloeden.
  • Doelmatigheid: kan er niet meer gezondheidswinst gerealiseerd worden voor hetzelfde geld?
Oorzaken stijgende zorguitgaven (zie paragraaf 9.5.2):
  • prijsstijgingen;
  • toename zorgvolume;
  • rol van het zorgstelsel.
Zorguitgaven beheersen. Kan door (zie paragraaf 9.5.3):
  • zorgverleners: geen overbodige diagnostiek of behandeling;
  • zorgverzekeraars: rol vergroten -> gereguleerde marktwerking;
  • verzekerden: verkleining verstrekkingenpakket, verhoging eigen betalingen.
Prestaties gezondheidszorg (zie paragraaf 9.6): gezondheidszorg leidt tot verbetering volksgezondheid. Huidige problemen: betaalbaarheid.
Uit recent onderzoek blijkt dat in Nederland ook zonder verhoging van zorguitgaven de levensverwachting kan stijgen, door vergroting van de doelmatigheid (zie paragraaf 9.6.2).
K. Stronks, J.J. Polder, N.S. Klazinga
10. De Nederlandse gezondheidszorg: werking en prestaties
Samenvatting
In de Nederlandse gezondheidszorg werken bijna 1,5 miljoen mensen. In te delen in (zie paragraaf 10.2):
  • medische beroepen (huisarts, specialist, sociaal geneeskundige, tandarts);
  • paramedische beroepen (bijvoorbeeld fysiotherapeut, verloskundige);
  • verplegende en verzorgende beroepen;
  • assisterende beroepen (bijvoorbeeld apotheker, operatieassistent).
Zorginstellingen. Drie sectoren (zie paragraaf 10.2.2)
  • Cure. Curatieve zorg. Ziekenhuizen, zelfstandige behandelcentra, privéklinieken, instellingen geestelijke gezondheidszorg.
  • Care. Langdurige zorg. Thuiszorg, verpleeg- en verzorgingshuizen.
  • Maatschappelijke ondersteuning. Instellingen voor mensen met een handicap.
Informele zorg: zelfzorg, mantelzorg, vrijwilligerswerk (zie paragraaf 10.2.4).
Nederlands zorgstelsel: mengvorm van sociaal verzekeringsstelsel, genationaliseerd stelsel en stelsel van gereguleerde marktwerking. Eenentwintigste eeuw: meer mogelijkheden marktwerking (zie paragraaf 10.3.1).
Werking verzekeringsstelsel (zie paragraaf 10.3.2)
  • Zorgverzekeraars verplicht iedereen basisverzekering te bieden.
  • Burger heeft keuze- en onderhandelingsvrijheid.
  • Verzekeringsrechten functiegericht omschreven.
  • Bijzondere ziektekosten: AWBZ.
Instellingen en organisaties (zie paragraaf 10.3.3)
  • Inspectie voor de Gezondheidszorg
  • College voor Zorgverzekeringen
  • Nederlandse Zorgautoriteit
  • Gezondheidsraad
  • Raad voor de Volksgezondheid & Zorg
Toegankelijkheid Nederlands zorgstelsel (zie paragraaf 10.4)
  • Financieel: in Nederland slechts klein percentage dat afziet van zorg vanwege kosten.
  • Geografisch: geen grote problemen.
  • Tijdig: wachttijden zijn probleem.
  • Cultureel: mogelijkheden tot verbetering.
Kwaliteitsbewaking Nederlands zorgstelsel (zie paragraaf 10.5.1)
  • Medische beroepsgroep: na afronden opleiding, opname in registers Wet BIG, intercollegiale toetsing, visitatie, richtlijnontwikkeling.
  • Zorginstellingen: Kwaliteitswet zorginstellingen, kwaliteitssystemen, accreditatie, certificatie, publieke rapportages (in kranten en tijdschriften).
  • Zorgstelsel: zelfregulering, gezondheidszorgbeleid.
Positie van patiënt wordt sterker. Rechten van patiënt belangrijker. Patiënt kan steeds meer invloed uitoefenen op kwaliteit en aanbod, onder andere door klachtrecht (zie paragraaf 10.5.2).
Kwaliteit van de gezondheidszorg in Nederland (zie paragraaf 10.5.3)
  • Effectiviteit: Nederland scoort hoog op bijvoorbeeld deelname bevolkingsonderzoeken en poliklinische zorg. Verbeterpunten: sterfte na ziekenhuisopname voor acute aandoening van het hart/bloedvaten is hoog in Nederland.
  • Patiëntveiligheid: internationaal gezien gunstig, maar er zijn nog wel onveilige situaties die verbeterd kunnen worden, o.a. medicijnincidenten in verpleeg- en verzorgingshuizen.
  • Patiëntgerichtheid: Nederland scoort goed t.o.v. andere landen.
Betaalbaarheid en doelmatigheid van het Nederlandse zorgstelsel (zie paragraaf 10.6)
  • Zorguitgaven: na ziekenhuissector vormt ouderenzorg hoge kostenpost. Alle sectoren zijn in het afgelopen decennium sterk gegroeid. Uitgaven stijgen vooral doordat er meer zorg wordt geleverd. Zorgquote: 12 % van het nationaal inkomen. In 2010 grootste post op Rijksbegroting.
  • Doelmatigheid: op macroniveau presteert Nederland gemiddeld, t.o.v. andere landen. Nederlandse zorg is in vorig decenniumniet minder doelmatig geworden.
Uitgavenbeheersing (zie paragraaf 10.6.3)
  • Scherpere zorginkoop
  • Verkleining basispakket
  • Eigen betaling voor de zorg
G.P. Westert, K. Stronks, N.S. Klazinga, J.J. Polder
Thema H Preventie in de spreekkamer van de huisarts en specialist
Samenvatting
Primaire preventie door huisarts o.a. op gebied van leefstijladviezen, zoals stoppen met roken.
Secundaire preventie: programmatische screening, opportunistische screening.
Dilemma’s: advies moet evidence-based zijn, preventieconsult draagt niet altijd bij tot daling frequentie ziekte of sterfte.
K. Stronks
Thema I Sociale geneeskunde en andere beroepen en opleidingen op het terrein van de public health
Samenvatting
Na het artsexamen, in Nederland 36 medische vervolgopleidingen, waaronder tot sociaal geneeskundige.
Twee hoofdstromen: Maatschappij en gezondheid, Arbeid en gezondheid. Leidt tot arts maatschappij en gezondheid, bedrijfsarts en verzekeringsarts.
Specialisatie maatschappij en gezondheid. Functies:
  • arts jeugdgezondheidszorg;
  • arts infectieziektenbestrijding;
  • arts tuberculosebestrijding;
  • arts beleid en advies;
  • forensisch arts;
  • arts sociaalmedische indicatiestelling en advies;
  • arts medische milieukunde.
Andere opleiding op gebied van humane gezondheid: gezondheidswetenschappen, biomedische wetenschappen, bewegingswetenschappen.
M.B.M. Soethout, N.S. Klazinga
Thema J Gezondheidsrecht
Samenvatting
Uitgangspunten gezondheidsrecht: recht op zelfbeschikking en recht op gezondheidszorg.
Bronnen gezondheidsrecht:
  • wetgeving;
    jurisprudentie;
    beroepscodes en gedragsregels;
    vakinhoudelijke, technische regels;
    specifieke hulpverleningsethische regels.
Wettelijke regelingen
  • Zorgstelsel/aanspraken van verzekerden: Zorgverzekeringswet, AWBZ.
    Rechten van patiënten: Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO).
    Kwaliteit van zorg: Wet BIG, Kwaliteitswet zorginstellingen.
    Publieke gezondheidszorg: Wet publieke gezondheid, Wet veiligheidsregio’s.
    Wetenschappelijk onderzoek: Medisch-ethische toetsingscommissie (METC), WGBO.
    Medisch handelen rond levenseinde: Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Euthanasiewet).
Richtlijnen spelen belangrijke rol bij interpreteren en uitwerken wettelijke bepalingen.
J. Legemaate
Meer informatie
Titel
Volksgezondheid en gezondheidszorg
Auteurs
Prof.dr. J.R. Anema
Prof.dr. W. van den Brink
Prof.dr.ir. J. Brug
Prof.dr. A. Burdorf
Mr.dr. C. Das
Prof.dr. R.A. HiraSing
Prof.dr. N.S. Klazinga
Prof.dr. J.J.L. van der Klink
Prof.dr. H.J. de Koning
Prof.dr. J. Legemaate
Prof.dr. P.J. van der Maas
Prof.dr. J.P. Mackenbach
Prof.dr. W. van Mechelen
Prof.dr. D. van de Mheen
Prof.dr. B.J.C. Middelkoop
Prof.dr. J.J. Polder
Prof.dr. S.A. Reijneveld
Prof.dr. J.H. Richardus
Prof.dr. H.A. Smit
Dr. M.B.M. Soethout
Prof.dr. K. Stronks
Prof.dr. J. van der Velden
Prof.dr. G.P. Westert
Prof.dr. J.H.B.M. Willems
Redacteuren
prof. dr. J.P. Mackenbach
Prof.dr. K. Stronks
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-368-1088-3
Print ISBN
978-90-368-1087-6
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1088-3

Gerelateerde informatie