Samenvatting
Bij vastgestelde ondervoeding of bij dreigende ondervoeding door bijvoorbeeld onvermogen tot slikken, wordt eerst de voeding geoptimaliseerd en eventueel aangevuld met eiwitsupplementen of bijvoedingen. Als dit niet of onvoldoende lukt, is voeding via een sonde aangewezen. De keuze tussen een neus-maagsonde of percutane endoscopische gastrostomie wordt vooral door de noodzakelijke tijdsduur van voeding bepaald. Talrijke sondevoedingen zijn voorhanden en bepalen mede de toedieningswijze als portievoeding via een spuit, intermitterende voeding via een voedingspomp of continue nachtelijke sondevoeding. Complicaties kunnen gerelateerd zijn aan de sonde of aan de sondevoeding en zijn meestal relatief eenvoudig op te lossen door de toedieningswijze of sondevoeding aan te passen of de sonde voorbij de maag in de dunne darm te plaatsen.