Samenvatting
Dit hoofdstuk bespreekt de zorg die je als IC-verpleegkundige verleent aan geïntubeerde en gecanuleerde patiënten. Dyssynchronie, tube- en canulezorg, tubefixatie, cuffdruk en doorgankelijkheid zijn begrippen waar je dagelijks mee te maken krijgt. Ook het op juiste wijze communiceren met patiënten en hun naasten is een vaardigheid waarover IC-verpleegkundigen moeten beschikken. Medicatie ten behoeve van beademing bestaat uit analgesie (pijnstillers), sedatie (slaapmiddelen) en relaxantia (spierverslappers). Specifieke problemen bij de beademde patiënt krijgen ruimschoots aandacht: benauwdheidsklachten (dyspneu), tegenademen, immobiliteit, luchtweginfecties en delier. Ten slotte leer je welk (de-)escalerend beleid wordt ingezet bij patiënten met respiratoire insufficiëntie.