Abstract
De wetenschappelijke interesse in de verouderende dentitie ontstond relatief laat. Op het moment dat, door preventie en periodiek onderhoud, het aantal ouderen met “eigen tanden en kiezen” toenam, kwam pas het besef dat onderzoek gewenst is naar de tandheelkundige problemen van de verouderende dentitie. De kennis omtrent veroudering van de harde tandweefsels was in de jaren tachtig nog een relatief onbekend terrein. Specifieke verouderingsverschijnselen van de harde tandweefsels werden niet op grote schaal onderzocht. De meeste gebitselementen verkeerden immers, door pathologische processen als cariës en parodontitis, reeds in een slechte conditie of waren geëxtraheerd vóór het bereiken van de oudere leeftijd. Nu de ouderen ook de aandacht van de tandheelkundige onderzoekers hebben getrokken, komt het patroon van de veroudering van de harde tandweefsels langzaam maar zeker in beeld. In grote lijnen kan deze veroudering worden gekarakteriseerd door de veranderingen die optreden als functie van tijd, door slijtage en door cariës, met name cariës op de worteloppervlakken.