Skip to main content
Top
Gepubliceerd in: Neuropraxis 6/2014

01-12-2014 | Artikel

Van Gogh en de hoge gele noot

Auteur: Piet Voskuil

Gepubliceerd in: Neuropraxis | Uitgave 6/2014

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail
insite
ZOEKEN

Samenvatting

Vincent van Gogh had vooral in zijn laatste levensjaren episodische ziekteperioden. Het optreden daarvan heeft een wisselwerking met zijn kunstenaarschap. In een aantal voorbeelden wordt dit verband zichtbaar gemaakt. Vooral uit de brieven van en naar Van Gogh kan in een aantal gevallen een relatie worden gelegd tussen emoties en spanningen bij zijn creatieve proces en de perioden dat deze een provocerende factor vormen in het deraillement van zijn neuromodulatie. Op basis van deze brieven tracht dit artikel een overzicht te bieden van de factoren die mogelijk van invloed zijn geweest op Van Goghs ziektebeeld alsmede op zijn werk.
Opmerkingen
An erratum to this article can be found at http://​dx.​doi.​org/​10.​1007/​s12474-015-0073-4.

Hoge gele noot

Op 24 maart 1889 schrijft Vincent van Gogh aan zijn broer Theo {752}1:
Mijnheer Rey zegt dat ik me, in plaats van voldoende en regelmatig te eten, vooral op de been heb gehouden met koffie en alcohol. Dat geef ik allemaal toe, maar het blijft een feit dat ik voor het bereiken van de hoge gele noot die ik deze zomer heb bereikt wel een schepje er bovenop moest doen (Figuur 1).
Mijnheer Rey is de arts die Van Gogh op dat moment voor de eerste van zijn episodische psychosen behandelt in het ziekenhuis in Arles. Rey meende dat Van Gogh epilepsie had en besprak met hem eventuele provocerende factoren voor zijn aanvallen. Van Gogh voegt daar aan toe dat hij ook zijn werk als kunstenaar als zo’n factor beschouwde.
Dit artikel gaat niet in op de discussie rond het diagnostisch label maar biedt een inventarisatie van de wisselwerking tussen het kunstenaarschap van Van Gogh en het derailleren van zijn neuromodulatie. Al tijdens zijn leven, en daarna vanuit verschillende medische en psychologische disciplines, zijn verklaringen naar voren gebracht voor de verschijnselen die Van Gogh in zijn vele brieven rapporteert, waarbij er meestal weinig terugkoppeling is geweest naar biografische feiten.7 Een psychologische en kunsthistorische analyse kan wellicht samen met de neuropsychiatrische een geïntegreerd antwoord geven op de vraag in welke mate er sprake was van een wisselwerking tussen Van Goghs werk als kunstenaar en zijn ziektebeelden.
Dit artikel geeft hiervoor een eerste aanzet door relevante passages uit de brieven van Van Gogh, waarin zijn eigen visie op zijn problemen is verwoord, en interpretaties van tijdgenoten uit de psychiatrie en uit kunstkringen aan te halen en daaruit een geïntegreerde conclusie te trekken.

Intoxicatie?

Zou intoxicatie een werkgerelateerde factor geweest kunnen zijn bij het ontstaan van het ziektebeeld van Van Gogh? Bij het lezen van een recensie over de tentoonstelling Making Colour in de National Gallery in Londen8 dacht ik aan de mogelijkheid van intoxicatie met de kleur geel als factor bij het optreden van ziekteverschijnselen bij Van Gogh. In de bespreking stond dat het mineraal orpiment, koningsgeel, arseensulfide bevat, waarmee het een van de giftigste kleuren is.
Het was bekend dat Van Gogh evenals veel andere schilders bij het zetten van scherpe lijnen aan zijn kwast likte. Bovendien had hij perioden van verlaagd bewustzijn waarin hij verf at uit tubes. Het bekendste voorbeeld beschrijft Tralbaut in een interview met Poulet, een bewaker van Van Gogh in het instituut in Saint-Rémy de Provence.6 Poulet zegt daarin:
Een andere dag toen ik hem voor de maaltijd moest ophalen vond ik hem met starende ogen en schuim op de lippen. Hij had geprobeerd zijn verf te eten. Drie tubes.
Navraag bij deskundigen in het Van Goghmuseum leert ons echter dat Van Gogh nooit het koningsgeel op zijn palet heeft gehad. In het zuiden gebruikte hij vrijwel uitsluitend chroomgelen, in Nederland daarnaast ook okers en Napels geel, en in Parijs incidenteel cadmiumgeel. De kans dat orpiment heeft geleid tot intoxicatie bij Van Gogh komt daardoor te vervallen. Niettemin bevatten andere pigmenten die door Van Gogh en zijn tijdgenoten gebruikt werden wel degelijk toxische bestanddelen. Arsenicum kwam bijvoorbeeld ook voor in koperacetoarseniet-groen, emerald green, en kwik in vermiljoen en lood in loodwit, loodmenierood of loodchromaat (chroomgeel).

Metafoor of synesthesie?

Mogelijk is de ‘gele noot’ een metafoor, of verwijst deze naar synesthesie bij Van Gogh. In 1884 gaf Van Gogh schilderles aan amateurschilder Anton Kerssemakers (1846–1926).4 Hij schrijft in zijn herinneringen aan Van Gogh:
Hij vergeleek steeds de schilderkunst met de muziek en om nog beter begrip te krijgen van de waarde en schakering der tonen, begon hij bij een oude muziekonderwijzer, tevens organist te E.2 pianolessen te nemen. Dit duurde echter niet lang want daar van Gogh onder de les steeds de tonen van de piano zat te vergelijken met Pruisisch blauw en donker groen of donker oker tot helder cadmium, dacht de goede man dat hij met een krankzinnige te doen had en werd zo bang van hem dat hij het lesgeven staakte.
Hoewel dit sterk aan synesthesie doet denken, is een artistieke interpretatie meer voor de hand liggend zoals moge blijken uit een citaat van een andere ‘leerling’. Dimmen Gestel (1862–1945) schreef in Het Eindhovens dagblad van 10 oktober 1930.3
Toon Kers en van de Wakker hadden mij al eens verteld, hoe nauwgezet van Gogh de kleurenleer bestudeerde uit boeken van Delacroix en anderen, die de kleuren ook in verband brachten met muziek. Er werd mij verteld dat Vincent hieraan zeer veel gewicht hechtte en daadwerkelijk zich wilde overtuigen, in hoever kleuren en tonen met elkaar in verband staan, en daarom bij van der Sande3 pianoles ging nemen.

Integratie

Het ontmythologiseren en ontmedicaliseren van veel labels bij Van Gogh brengt mij er toe veeleer te rade te gaan bij de kunsthistorische interpretatie dan bij mijn medische kennis. Ik neig er dan ook toe om met de visie van Gestel mee te gaan. Echter, het zou evengoed een combinatie van factoren kunnen zijn. Op 21 oktober 1889 schrijft Vincent in een brief aan zijn zus Wil {812}:
Ik heb nog een gedachte van Carmen Sylva gelezen4 die heel juist is. ‘Als je heel erg lijdt, zie je iedereen op grote afstand en als het ware aan de andere kant van een immense arena. Zelfs stemmen lijken van verre te komen. Dat heb ik tijdens die aanvallen zozeer ervaren, dat alle mensen die ik dan zie, zelfs als ik ze herken – wat niet altijd het geval is – van heel ver lijken te komen en heel anders lijken dan ze in werkelijkheid zijn, zozeer denk ik er dan prettige of onprettige gelijkenissen in te zien met mensen die ik vroeger en elders heb gekend.
Dit zou kunnen passen bij prosopagnosie (het niet kunnen herkennen van gezichten), respectievelijk ruimtelijke agnosie. In plaats van te polariseren bij het labelen van de nosologie van Van Gogh, zou het dan ook veel vruchtbaarder zijn om te proberen psychologie, neuropsychiatrie en kunsthistorische analyses te integreren.

Emoties en stress

Een interessant uitgangspunt voor de integratie van factoren is een catalogus-essay van de kunsthistoricus Fred Leeman getiteld Style and madness. Van Gogh’s fear of his own work.5 Leeman ontvouwt daarin de gedachte dat het optreden van ziekteverschijnselen bij Van Gogh gecorreleerd was aan zijn emoties en stress ten gevolge van de uitdaging om te gaan schilderen volgens stijlkenmerken die in die tijd ontwikkeld werden in de groep van symbolisten.
De volgende passages geven een goed beeld van de mate van stress en emotie die Van Gogh ervoer en de geestelijke gesteldheid waarin hij op dergelijke momenten verkeerde. Enkele dagen voor Kerstmis 1888 had Van Gogh een hoog oplopende discussie met Gauguin over de wenselijkheid om rechtstreeks uit de natuur te schilderen (zoals Van Gogh) dan wel om met ideeën, eventueel opgedaan in de natuur, verder te gaan in de studio met inbreng van symbolische betekenisgeving (zoals Gauguin). Dit leidde, in combinatie met drankgebruik, tot het bekende mutileren van zijn oor gevolgd door zijn eerste opname in het ziekenhuis van Arles. Echter, in de zomer daaraan voorafgaande, op 1 juli 1888, schreef hij reeds {635}:
Maar als ik terugkom van zo’n sessie dan verzeker ik je dat mijn hersenen zo afgemat zijn dat ik, als dat werk vaak terugkeert – zoals tijdens deze oogst –, helemaal verstrooid word en niet meer in staat tot heel wat dagelijkse dingen’ en ‘En heel, heel vaak denk ik aan die voortreffelijke schilder Monticelli, die men zo’n drinker noemde en krankzinnig, als ik mezelf terug zie keren van een geestelijke inspanning om de zes essentiële kleuren – rood, blauw, geel, oranje, lila, groen – met elkaar in evenwicht te brengen.
Op 16 juni 1889 waarschuwt Van Goghs broer Theo {781}:
Daarom, waarde broer, als je me zegt dat je weer werkt, wat me enerzijds verheugt omdat je daarin een manier vindt om te ontsnappen aan de toestand waarin vele van de stakkers terecht komen die worden verpleegd in het tehuis waar jij bent, maakt me dat5 toch enigszins ongerust, want voordat je volledig genezen bent, moet je je niet wagen in die mysterieuze contreien die je wel kunt naderen maar niet straffeloos binnen kunt dringen.
Vincent antwoord twee dagen later {782}:
Wees niet bang dat ik me ooit uit vrije wil op duizelingwekkende hoogten zal wagen; helaas staan we bloot aan de omstandigheden en de ziekten van onze tijd, of we willen of niet. Maar met alle voorzorgmaatregelen die ik nu neem, zal ik niet gauw een terugslag krijgen en ik hoop dat de aanvallen niet meer terugkomen.
Van Gogh refereert hier aan zijn kennis van de in die tijd opgeld makende theorie dat met toenemende beschaving een degeneratie van geslacht op geslacht gepaard gaat en dat een te artistieke manier van leven het risico van een zenuwziekte nog extra vergroot. In brieven van Van Gogh aan zijn broer Theo, maar bijvoorbeeld ook aan Emile Bernard komt dit thema herhaaldelijk terug. Van Gogh wilde enerzijds wel hartstochtelijk erkend worden als kunstenaar maar zich niet in een bepaalde hoek laten drukken. Navrant is dat, toen in januari 1890 de criticus Aurier op een zeer lovende manier over hem schreef, Van Gogh daarbij geproclameerd werd als een pionier van het symbolisme. Aurier schreef het artistieke talent van Vincent toe aan zijn geëxalteerd hyperesthetisch zenuwgestel ‘alsof hij was blootgesteld aan de “nevrosité de femme hystérique”’. Als reactie op Aurier schreef Van Gogh op 19 februari 1890 aan zijn zus Willemien {856}:
Ik vond het artikel van mijnheer Aurier – daargelaten of ik het verdien wat hij over me zegt – op zichzelf heel kunstzinnig, heel opmerkelijk. Maar het is eerder zoals je zou moeten zijn dan de trieste werkelijkheid van hoe ik me voel.
en
Die ideeën waarover hij het heeft, zijn niet de mijne, want over het algemeen zijn de impressionistische kunstenaars allemaal zo onder een zelfde invloed en allemaal zijn we een beetje neurotisch. Dat maakt ons heel gevoelig voor kleur en voor de bijzondere taal ervan en de effecten van complementaire kleuren, van contrasten en harmonie.
Uiteindelijk schrijft Vincent aan Theo op 29 april 1890 {863}:
Wil je mijnheer Aurier vragen geen artikelen meer te schrijven over mijn schilderwerk? Druk hem op het hart dat hij zich ten eerste in mij vergist en dat ik bovendien echt teveel gekweld wordt door verdriet om publiciteit aan te kunnen. Schilderijen maken geeft me afleiding- maar als ik erover hoor praten, doet me dat meer verdriet dan hij denkt.
De symbolistische theorieën die in de laatste decennia van de negentiende eeuw ontwikkeld werden over de artistieke expressie waren ook gekoppeld aan wetenschappelijke ideeën over het psychologisch effect van kleuren en lijnen. De symbolistische theorieën waren voorafgaand aan de schilderkunst al eerder in de literatuur naar voren gebracht. Van Gogh las daarover veel, waaronder bijna alles van Zola. Charles Féré (Figuur 2), leerling van Jean Martin Charcot schreef in 1887 een proefschrift Sensation et mouvement waarin wordt beschreven hoe sensoriële perceptie de menselijke geest kan beïnvloeden.2 Hij deed metingen waarbij hij veranderingen in de bloedsomloop registreerde tijdens het aanbieden van wisselende visuele prikkels.
Inmiddels zijn veel betere methoden ontwikkeld om de invloed van visuele perceptie op de daarbij betrokken circuits in de hersenen in beeld te brengen. Sinds enkele jaren is het met DTI (diffusion tension imaging) mogelijk de hersenvezelrichting in het hele brein te meten en zodoende door vezeltractografie te onderzoeken of hersenvezels een aaneengesloten baan vormen tussen twee hersengebieden (een connectoom). Hiermee kunnen we de visuele perceptie en ontsporingen daarin beter onderzoeken. Capalbo schreef hierover een proefschrift (zie Figuur 3).1 Over de mogelijkheid om langs deze weg te komen tot een hypothese voor de veranderingen in de neuromodulatie bij Van Gogh zijn recent gesprekken gestart.

Interactie tussen werk en ziektebeeld

Welke relatie het ziektebeeld van Van Gogh had met zijn werk blijkt uit zijn correspondentie. Zo schrijft hij op 26 november 1889 aan Emile Bernard {822}:
…dat ik zo lang niet geschreven heb, komt omdat ik tegen mijn ziekte moest vechten en mijn hoofd tot rust moest brengen en zodoende geen zin had om te discussiëren en een gevaar zag in die abstracties.’ en ‘Toen Gauguin in Arles was, heb ik me zoals je weet, één of twee keer tot een abstractie laten verleiden, in de Berçeuse6 en de Romanlezeres, (Figuur 4); zwart in een gele leeszaal en toen leek de abstractie me nog een aardige methode. Maar dat is zinsbegoocheling.
Op 21 januari 1889 schrijft Vincent aan Gauguin {739}:
Vandaag ben ik opnieuw begonnen aan het doek dat ik van Mevr. Roulin (Figuur 5) geschilderd had, waarvan als gevolg van mijn ongeluk de handen nog niet uitgewerkt waren…’ en ‘En ik geloof dat als het doek zo in een vissersboot, zelfs in een schip van de IJslandvaarders werd gehangen, er zouden zijn die daarin de wiegster zouden herkennen.
Vincent maakt hierin een zinspeling op het boek Pêcheurs d’Islande van de Franse schrijver Pierre Loti, waarin hij de gewoonte van vissers beschrijft om een heiligenbeeld in de kajuit te plaatsen en de zee vergelijkt met een vrouw die een kind wiegt. Vincent vervolgt verderop in dezelfde brief:
In mijn geestverdwazing of zenuwziekte of waanzin, ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen of noemen, hebben mijn gedachten heel wat zeeën bevaren. Ik heb zelfs gedroomd van het Hollandse spookschip7 en van de Horla8 en ik, die bij andere gelegenheden niet kan zingen, ik schijn daarbij juist een oud wiegelied gezongen te hebben, daarbij denkend aan wat de vrouw zong die de zeelieden wiegde en dat ik voordat ik ziek werd, geprobeerd had uit te drukken in een kleurencompositie. Omdat ik de muziek van Berlioz niet ken.
Interessant is dat in de brief daarbij een vis is getekend met het woord ictus erin (Figuur 6). Dit wordt door sommigen gezien als het Oudgriekse woord voor vis: ichtus, en is dan wellicht een christussymbool, maar het betekent ook ‘een plotselinge ziekteaanval’. Men veronderstelt dat mogelijk Gauguin, de ontvanger, en niet Vincent dit erin getekend heeft.
Over zijn cipressenstudie in juni 1889 schrijft Van Gogh later aan Aurier {853}:
Cipressen heb ik tot nu toe niet kunnen maken zoals ik ze wil: De emoties die me aangrijpen tegenover de natuur gaan zover dat ik bezwijm en dan zijn een paar weken waarin ik niet kan werken het gevolg.
Bij het schilderen van een grot op 16 juli 1889 kreeg Van Gogh een aanval waarover hij op 22 augustus aan Theo schreef {797}:
Die nieuwe aanval, waarde broer heb ik gekregen op het veld toen ik op een winderige dag aan het schilderen was. Ik zal je het doek, dat ik desondanks heb afgemaakt, sturen.
En even later in dezelfde brief:
Dat was juist een poging die soberder was, dof en onopvallend van kleur, gebroken groenen, rode en roestkleurige okergelen, want zoals ik je zei, had ik soms zin weer te beginnen met een palet zoals in het noorden.
Heel openlijk schreef Van Gogh over zijn beleving en geestelijke worsteling bij het schilderen op 10 december 1889 aan zijn zus Wil {827}:
Onder het schrijven van deze brief ben ik opgestaan om een paar penseelstreken te zetten op een doek waar ik aan bezig ben (Figuur 7, F652) – het is juist dat met toegetakelde dennenbomen tegen een rode, oranje, gele lucht – gisteren was het heel fris – zuivere en heldere kleuren – wel, onder het schrijven kwamen er allerlei onbestemde gedachten bij me op en kijkend naar het doek zei ik tegen mezelf: dit is het niet. Toen heb ik een kleur genomen die op het palet dof vuil wit lijkt, dat je krijgt door wit met groen en een beetje karmijn te mengen; met die groen toon heb ik de hele lucht bewerkt en kijk op een afstand maakt het de kleuren zachter doordat ze gebroken worden. En toch lijkt het alsof je het doek verknoeit en vuilmaakt. Doen ongeluk en ziekte niet hetzelfde met ons en onze gezondheid en zijn we zoals wij zijn, in de fataliteit, in het grote noodlot dat ons meesleept, niet meer waard dan kalm en gezond, in overeenstemming met onze eigen vage ideeën en verlangens van mogelijk geluk? Ik weet het niet. Wanneer ik sommige van mijn schilderijen met andere vergelijk, laten ze duidelijk zien dat ze geschilderd zijn door een zieke en ik verzeker je dat ik het niet opzettelijk doe. Maar zonder het te willen monden mijn berekeningen steeds uit in gebroken tonen.
Van 23 december 1889 tot de tweede week van januari 1890 heeft Van Gogh weer een psychotische crisis. Daarbij speelde een emotioneel probleem een rol. Van Gogh had een bijzondere affectie voor Madame Ginoux, vrouw van de houder van Café de la Gare waar Van Gogh tijdelijk een kamer had. Hij schilderde in korte tijd vijf portretten van haar als Arlésienne. Op 1 februari 1890, toen hij hersteld was van zijn psychose, schreef hij aan Theo {850}:
Ik ben een beetje ongerust over een vriendin die naar het schijnt nog altijd ziek is en waar ik naar toe wilde gaan; het is de vrouw van wie ik het portret in geel en zwart heb gemaakt en ze was zo veranderd. Zenuwaanvallen zijn het, verergerd door de overgang, enfin, heel naar. De laatste keer leek ze op een oude opa. Ik had beloofd binnen veertien dagen terug te komen, maar heb het zelf weer te pakken gekregen.
Hoe alle emoties en de strijd met Gauguin over de ideale schildertechniek bij elkaar komen, blijkt wellicht beter nog uit een ander schilderij van de Arlésienne. Dit schilderij was het resultaat van een soort inschildering van een tekening van Gauguin (Figuur 8). Hij schreef daarover in een onvoltooide brief aan Gauguin op 17 juni 1890 {BM23}:
Het is zoals U wilt ,een synthese van Arlésiennes; aangezien syntheses van Arlésiennes zeldzaam zijn, moet U het nemen als het werk van U en mij, als een samenvatting van de maanden dat wij hebben samengewerkt. Het maken ervan heb ik van mijn kant, moeten betalen met een maand ziekte.’

Conclusie

In plaats van te pogen om tot een postume diagnose te komen, heb ik geprobeerd te laten zien hoe geïntegreerde kunsthistorische, neurologische, psychiatrische en psychologische inzichten, in verband gebracht met de biografische feiten, ons dichter kunnen brengen bij de belevingswereld van de prachtige kunstwerken die Van Gogh met zijn visuele perceptie in een voortdurende beproeving van hart en ziel heeft gebracht. Op basis van de aangehaalde passages uit de brieven van Van Gogh, kunsthistorische informatie en interviews met tijdgenoten valt een aantal factoren aan te wijzen die een interactief effect hebben gehad op zijn werk en ziektebeeld. Verfintoxicatie ligt niet voor de hand. Stemmingsstoornissen, voor epilepsie verdachte verschijnselen en psychotische episodes daarentegen lijken op basis van Van Gogh’s communicaties wel een belangrijke wisselwerking te hebben gehad met zijn kunst. Maar uiteindelijk moeten we ons wel blijven realiseren dat Van Gogh niet dankzij maar ondanks zijn ziekteverschijnselen een geniale schilder kon worden.

Personalia

Marc Edo Tralbaut (1902–1976)
Directeur van het internationaal Van Gogh archief, (destijds)Den Haag (nu Amsterdam). Curator van het Koninklijk museum voor Schone Kunsten, Antwerpen en curator van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag. Ontmoette Van Goghs bewaker Poulet in Saint Remy toen deze inmiddels 90 jaar was.
Emile Bernard (1868–1941)
Wordt meestal tot de symbolistische schilders gerekend; maakte ook pointillistisch werk. Mede onder invloed van Gauguin werkte hij ook in de cloissonistische stijl. Van Gogh schreef hem 22 brieven. Bernard woonde de begrafenis van Van Gogh bij en schreef daarover een brief aan Aurier.
Emile Zola (1840–1902)
Frans schrijver en pamflettist. Hij wordt gezien als het belangrijkste voorbeeld voor de literaire school der naturalisten. Zola’s literaire arbeid werd beïnvloed door het oeuvre van Honoré de Balzac en Gustave Flaubert. Zola was een favoriete schrijver van Van Gogh die ook beïnvloed werd door wat deze schreef over de theorie van degeneratie aan het eind van de negentiende eeuw.
Toon Kers = Anton Kerssemakers
Zie de paragraaf Metafoor of synesthesie?
Dimmen Gestel (1862–1945)
Fabrikant en drukker/lithograaf te Eindhoven. Schilderde en studeerde voor akte ‘Middelbaar tekenen’. Bezocht Van Gogh in 1884 en Vincent kwam ook bij Gestel in de drukkerij.
Willem van de Wakker (1859–1927)
Rijkstelegrafist, amateurschilder. Liet in Eindhoven zijn schilderijen inlijsten bij dezelfde verfhandel (Baaiens) als Van Gogh. Daardoor ontstond een vriendschap en leraar-leerlingverhouding.

Nummering van de schilderijen

De oeuvrenummers zij ontleend aan twee catalogi:
JH: Jan Hulsker (1996). The new complete Van Gogh. Amsterdam/Philadelphia.
F: J.-B.de la Faille (1970). The works of Vincent van Gogh. Amsterdam.
share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Onze productaanbevelingen

BSL Psychologie Totaal

Met BSL Psychologie Totaal blijf je als professional steeds op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen binnen jouw vak. Met het online abonnement heb je toegang tot een groot aantal boeken, protocollen, vaktijdschriften en e-learnings op het gebied van psychologie en psychiatrie. Zo kun je op je gemak en wanneer het jou het beste uitkomt verdiepen in jouw vakgebied.

Neuropraxis

Neuropraxis is het eerste Nederlandstalige tijdschrift dat ingaat op achtergronden én toepassingen van actuele neurowetenschappelijke informatie. Er is aandacht voor onderzoek, diagnostiek en behandelingsmethoden.

BSL Academy Accare GGZ collective

Voetnoten
1
De nummers {} geven de briefnummers weer uit: ‘De brieven’ De volledig geïllustreerde en geannoteerde uitgave. Onder redactie van Leo Jansen, Hans Luijten en Nienke Bakker. Van Gogh Museum, Huygens Instituut, Amsterdam University Press 2009.
 
2
Eindhoven; verondersteld door de auteur.
 
3
Hein van der Zande, 1820–1903; verondersteld door de auteur.
 
4
In: Les Pensées d’une reine; volgens de auteur.
 
5
De manier waarmee Vincent van Gogh met de schilderconcepten worstelt; verondersteld door de auteur.
 
6
De Berçeuse is Madame Roulin, echtgenote van de postbode met wie Vincent bevriend was.
 
7
De Vliegende Hollander; verondersteld door de auteur.
 
8
Guy de Maupassant, 1887; verondersteld door de auteur.
 
Literatuur
1.
go back to reference Capalbo, M. (2008). Connectivity in the visual system. Evidence from modeling fMRI and DTI. Capalbo, M. (2008). Connectivity in the visual system. Evidence from modeling fMRI and DTI.
2.
go back to reference Féré, Ch. (1887). Sensation et mouvement. Etudes experimentales de Psycho-mecanique. Ed. Felix Alcan: Parijs. Féré, Ch. (1887). Sensation et mouvement. Etudes experimentales de Psycho-mecanique. Ed. Felix Alcan: Parijs.
3.
go back to reference Gestel, D. (1974). Vincent van Gogh en eenige persoonlijke herinneringen aan hem; Het Eindhovensch dagblad 10 oktober 1930. In: Verzamelde brieven van Vincent van Gogh. Wereldbibliotheek, 3, 90–91. Gestel, D. (1974). Vincent van Gogh en eenige persoonlijke herinneringen aan hem; Het Eindhovensch dagblad 10 oktober 1930. In: Verzamelde brieven van Vincent van Gogh. Wereldbibliotheek, 3, 90–91.
4.
go back to reference Kerssemakers, A. (1974). Herinneringen aan Vincent van Gogh. De Amsterdammer, weekblad voor Nederland (De Groene), 14 en 21 april 1912. In: Verzamelde brieven van Vincent van Gogh. Wereldbibliotheek, 3, 92–97. Kerssemakers, A. (1974). Herinneringen aan Vincent van Gogh. De Amsterdammer, weekblad voor Nederland (De Groene), 14 en 21 april 1912. In: Verzamelde brieven van Vincent van Gogh. Wereldbibliotheek, 3, 92–97.
5.
go back to reference Leeman, F. (2006). Style and madness. Van Gogh’s fear of his own work. Tentoonstellingscatalogus Gauguin/Van Gogh. L’avventura del colore nuovo. Brescia: Museo di Santa Giulia, pp. 217–241. Proefschrift, Maastricht Leeman, F. (2006). Style and madness. Van Gogh’s fear of his own work. Tentoonstellingscatalogus Gauguin/Van Gogh. L’avventura del colore nuovo. Brescia: Museo di Santa Giulia, pp. 217–241. Proefschrift, Maastricht
6.
go back to reference Tralbaut, M.E. (1974). Vincent van Gogh. Lausanne: Edita, pp. 288–290. Tralbaut, M.E. (1974). Vincent van Gogh. Lausanne: Edita, pp. 288–290.
7.
go back to reference Voskuil, P. (2013). Diagnosing Vincent van Gogh, an expedition from the sources to the present “mer à boire”. Epilepsy & Behavior, 28, 177–180.CrossRef Voskuil, P. (2013). Diagnosing Vincent van Gogh, an expedition from the sources to the present “mer à boire”. Epilepsy & Behavior, 28, 177–180.CrossRef
8.
go back to reference Zeil, W. van (2014). Verf van Indiase schildluis en andere kleuren in The National Gallery. De Volkskrant, 8 augustus 2014. Zeil, W. van (2014). Verf van Indiase schildluis en andere kleuren in The National Gallery. De Volkskrant, 8 augustus 2014.
Metagegevens
Titel
Van Gogh en de hoge gele noot
Auteur
Piet Voskuil
Publicatiedatum
01-12-2014
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Gepubliceerd in
Neuropraxis / Uitgave 6/2014
Print ISSN: 1387-5817
Elektronisch ISSN: 1876-5785
DOI
https://doi.org/10.1007/s12474-014-0066-8

Andere artikelen Uitgave 6/2014

Neuropraxis 6/2014 Naar de uitgave