De Affectfobietherapie (AFT), ontwikkeld door McCullough, is gebaseerd op de aanname dat een psychodynamisch conflict tussen gevoelens en daarmee geassocieerde angst opgevat kan worden als een fobie voor gevoelens in de persoon, als een affectfobie. Deze herformulering biedt de therapeut de gelegenheid deze fobie te behandelen als een externe fobie, met behulp van systematische desensitisatie (exposure, responspreventie en angstregulatie). De therapie gebruikt Malans conflict- en personendriehoek als psychodynamisch werkmodel en heeft drie doelen: herstructurering van de afweer, van het affect, en van het zelfbeeld en het beeld van de ander. Psychodynamisch psychotherapeuten (PD) en cognitief gedragstherapeuten (CGT) werken in toenemende mate met AFT. Door een CGT- en PD-therapeut onafhankelijk van elkaar te laten beschrijven hoe zij een casus met zelf-anderproblematiek zouden behandelen, wordt in dit artikel onderzocht welke invloed hun theoretische scholing heeft op het gebruik van AFT. De PD- en CGT-therapeuten stemmen overeen bij de formulering van de conflict- en de personendriehoek. Het verschil in theoretische scholing is bij de behandeling duidelijk waarneembaar. De PD-therapeut mikt op emotioneel inzicht; hij exploreert angst-, schuld- en schaamtegevoelens en spreekt de verinnerlijkte wereld van patiëntes objectrepresentaties aan. Het negatieve zelfbeeld behandelt hij als een afweer van een positief zelfgevoel; hij werkt van binnen naar buiten. De CGT-therapeut stelt zich adviserend en directief op en maakt gebruik van externe bevestiging of compassie. Hij vat het negatieve zelfbeeld op als negatieve conditionering die kan worden opgeheven door positieve conditionering; hij werkt van buiten naar binnen.