01-12-2014 | Opmerkelijk
Specifieke rouwzorg een aandachtspunt voor gedragswetenschappers of niet?
Auteurs:
Mariken Spuij, Paul Boelen
Gepubliceerd in:
Kind en adolescent
|
Uitgave 4/2014
Log in om toegang te krijgen
Extract
Jaarlijks overlijden in Nederland ongeveer 3200 ouders van zo’n 6400 minderjarige kinderen. Daarnaast worden duizenden kinderen geconfronteerd met de dood van een broer of zus, leeftijdgenoot of grootouder. Vaak wordt gedacht dat jeugdigen die zo’n verlies meemaken vrijwel zeker problemen zullen ontwikkelen. Veel professionals rondom het kind (zoals leraren en maatschappelijk werkers) vragen zich dan ook af hoe zij deze jeugdigen het best kunnen begeleiden. Deze bezorgdheid is maar ten dele terecht; slechts ongeveer 20 % van deze kinderen ontwikkelt namelijk problemen waarvoor hulp van een psycholoog of orthopedagoog noodzakelijk is (zie onder andere Brent, Melhem, Donohoe, & Walker,
2009; Cerel, Fristad, Verducci, Weller, & Weller,
2006; Dowdney,
2000). Ons inziens zijn deze problemen van kinderen die vastlopen in hun verliesverwerking op de eerste plaats het terrein van gedragswetenschappers, omdat de diagnostiek en behandeling van stagnerende rouw een gedegen academische kennis vraagt. Opmerkelijk is dat, in tegenstelling tot de enorme aanbod op post-hbo-niveau, er slechts geringe aandacht is voor stagnerende rouw in (post)masteropleidingen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze opleidingen zich primair richten op stoornissen die opgenomen zijn in de Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders (DSM; American Psychiatric Association) en voor rouwreacties geldt dat dit niet het geval is. In de DSM-IV-TR (American Psychiatric Association
2000) werd rouwreactie slechts globaal omschreven als V-code en daarmee was het een probleem en geen echte stoornis. Met de komst van de DSM-5 is hier verandering in gekomen (APA,
2013). …