Samenvatting
In het hoofdstuk Serotoninesyndroom worden de epidemiologie, aandachtspunten bij anamnese en lichamelijk onderzoek, differentiaaldiagnose en behandelopties besproken. Het serotoninesyndroom is een zeldzame en potentieel levensbedreigende aandoening die wordt veroorzaakt door overmatige serotonineactiviteit in het centrale en perifere zenuwstelsel. De pathofysiologie wordt niet geheel begrepen, maar hangt samen met overmatige stimulatie van de serotonine 5-HT2A- en mogelijk ook 5-HT1A-receptoren. Kenmerkende trias van het serotoninesyndroom:neuromusculaire hyperactiviteit (tremor, spierrigiditeit, myoclonie, hyperreflexie, voetzoolreflex volgens Babinski beiderzijds);neuropsychiatrische symptomen (angst, hallucinaties, rusteloosheid, desoriëntatie, agitatie, gedaald bewustzijn);autonome hyperactiviteit/instabiliteit (transpiratie, tachycardie, hyperthermie, hypertensie, braken, diarree). Het spectrum van klinische bevindingen varieert van licht tot ernstig. Spierhypertonie, constante clonus en hyperthermie zijn tekenen van een ernstig, levensbedreigend serotoninesyndroom. Het serotoninesyndroom is meestal het gevolg van gelijktijdig gebruik van meerdere serotonerg werkende (genees)middelen, vooral wanneer deze middelen de serotonerge activiteit in de synapsspleet op verschillende manieren verhogen. Het is echter ook beschreven bij gebruik van slechts één middel; veelal na dosisverhoging of na overdosering. Het serotoninesyndroom ontstaat meestal binnen 6–24 uur na start of verandering in dosering en verdwijnt veelal binnen 24 uur na staken van het middel. Het serotoninesyndroom is een diagnose per exclusionem. Mogelijke complicaties van het serotoninesyndroom, vooral wanneer hyperthermie niet goed behandeld wordt, zijn: diffuse intravasale stolling, rabdomyolyse, metabole acidose, insulten, nierfalen, acute respiratoire insufficiëntie en overlijden.