Samenvatting
Kraepelin’s beslissing om in 1899 in zijn Psychiatrie drie bestaande aandoeningen, hebefrenie, katatonie en dementia paranoides samen te voegen tot één nieuwe ziekte-eenheid (die in 1908 door Bleuler omgedoopt zou worden tot schizofrenie) heeft een diepgaande invloed gehad op de psychiatrie. Kraepelin vond destijds dat deze drie aandoeningen iets gemeenschappelijks hadden, namelijk ‘een merkwaardig verloren gaan van de innerlijke samenhang van de persoonlijkheid met een ernstige beschadiging van het gevoelsleven en de wil’. Vanaf het begin was er dus de veronderstelling dat er een verband was tussen de ‘schizofrenie’ en de persoonlijkheid. De uitdrukking ‘uiteenvallen van de innerlijke samenhang van de persoonlijkheid’ werd hier in overdrachtelijke zin gebruikt; niet duidelijk werd hoe men zich dat uiteenvallen van de persoonlijkheid concreet moest voorstellen. Mogelijk komt de term ‘gespleten persoonlijkheid’, die in het verleden vaak gebruikt werd om schizofrenie mee aan te duiden, daar nog vandaan.