Gepubliceerd in:
01-12-2011
Redactioneel
Auteur:
Bohn Stafleu van Loghum
Gepubliceerd in:
Mednet
|
Uitgave 12/2011
Log in om toegang te krijgen
Extract
Bijna iedere week zie ik hem wel lopen, de kleine Joep. Hij is inmiddels een jaar of 6 en heeft het syndroom van Down. Een paar maanden na zijn geboorte, inmiddels al een aantal jaren geleden, was ik bij zijn ouders. Als verslaggever voor de regionale krant schreef ik een artikel over het feit dat het gezin meedeed aan een tvprogramma rondom kinderen met Down-syndroom. Aan het eind van het interview lieten de ouders een video zien die net na de geboorte van Joep was gemaakt. De verloskundige onderzocht hem en zei: ‘Jullie moeten niet schrikken, maar als ik zo naar hem kijk, denk ik dat hij het Down-syndroom heeft’. Bij het zien van de video, bekroop me een ongemakkelijk gevoel. Dit slechtnieuwsgesprek was immers onderdeel van hun persoonlijke levenssfeer en daar vond ik mezelf als verslaggever niet bij horen. Het heeft veel indruk gemaakt. Aan dit moment moest ik terugdenken, toen ik sprak met kinderarts Michel Weijerman. Hij krijgt op zijn poli veel kinderen met Down. Ook na al die jaren vindt hij het nog steeds lastig om de diagnose aan ouders te vertellen. Maar, zo zegt hij, je kunt het maar beter in één keer brengen en de boodschap niet verdoezelen. Een kind heeft immers niet een beetje Down. Net zoals je niet een beetje kanker kunt hebben. …