Skip to main content
Top
Gepubliceerd in:

01-02-2020 | Debat

Reactie op Vogelaar en Hoogeveen

Auteurs: Nanda Rommelse, Dorine Slaats-Willemse

Gepubliceerd in: Kind en adolescent | Uitgave 1/2020

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail
insite
ZOEKEN
In onze reactie op het pleidooi van Vogelaar en Hoogeveen bespreken we de – naar onze inschatting – overeenkomsten en verschillen in visie. Er is eensgezindheid over het idee dat hoogbegaafdheid een ingewikkeld begrip is en dat er geen eenduidige definitie van dit begrip bestaat. Ook zijn wij het met elkaar eens dat in modellen van hoogbegaafdheid niet alleen endogene factoren (intelligentie), maar ook exogene factoren (omgeving) meegenomen moeten worden. Wij kunnen ons dan ook vinden in de door Vogelaar en Hoogeveen aangehaalde multidimensionale, dynamische visie op talent (Gagné 2019; Ziegler en Stoeger 2019), waarin de nadruk ligt op de interactie tussen de (aangeboren) capaciteiten en kenmerken van een persoon en zijn omgeving. Het gaat er dus om dat kinderen onder invloed van interne en externe factoren niet altijd functioneren op het niveau dat bij hun capaciteiten past.

Modellen van hoogbegaafdheid in de praktijk

De meningen lopen echter uiteen als het gaat om de visie op de bruikbaarheid van de modellen van hoogbegaafdheid in de praktijk. Wij gaven eerder aan dat wij van mening zijn dat de modellen te weinig overlap hebben wat betreft definiëring van het construct. Vogelaar en Hoogeveen geven hierop als antwoord dat ‘alle modellen’ uitgaan ‘van hogere capaciteiten’, en ‘de meeste modellen noemen de invloed van andere factoren zoals persoonsfactoren en omgeving’. Wij zijn het met Vogelaar en Hoogeveen eens dat dit belangrijke punten zijn, maar zijn het niet eens met de uitwerking van deze punten in sommige modellen. Zo staat in maar liefst drie van de zes profielbeschrijvingen in het door ons eerder genoemde en veel gehanteerde ‘zesprofielen-model’ van Betts en Neihart dat er sprake kan zijn van gemiddelde of zelfs benedengemiddelde prestaties. In het geval van de ‘risicoleerling’, ‘onderduikende leerling’ en de ‘dubbel bijzondere leerling’ wordt genoemd dat onder andere duidelijke gedrags- en of emotionele problematiek kan zorgen voor lagere gemeten capaciteiten. Het risico is hier, en dat is tevens onze ervaring vanuit de praktijk, dat ten onrechte van hoogbegaafdheid wordt gesproken terwijl er geen evidente ‘hogere capaciteiten’ gemeten zijn op een psychometrische test en/of op het vlak van schoolprestaties of andere talentgebieden. Men verklaart in dit model de gedrags- en/of emotionele problematiek vanuit de hoogbegaafdheid en de mismatch tussen de vermeende hoogbegaafdheid en de omgeving. Ons inziens is in veel van deze gevallen echter geen sprake van hoogbegaafdheid, maar wel van extreme faalangst en onzekerheid doordat het kind aan de zeer hoge verwachtingen moet voldoen die voortkomen uit het predicaat hoogbegaafdheid.

Meetbaarheid van hogere capaciteiten

Ten aanzien van het vaststellen van hogere capaciteiten trekken Vogelaar en Hoogeveen in de alinea’s over de meetbaarheid van hoogbegaafdheid en de rol van de intelligentietest enkele conclusies die wij graag nuanceren. Zo concluderen Vogelaar en Hoogeveen uit ons relaas over het meten van hoogbegaafdheid met een intelligentietest dat wij ‘constateren dat een intelligentieonderzoek van een deel van de hoogbegaafde kinderen niet het daadwerkelijke cognitieve potentieel meet’. Wij wilden juist aangeven dat het intelligentieonderzoek wél een correcte weerspiegeling biedt van hetgeen het kind aan intellectuele vaardigheden op dat moment kan laten zien. Wanneer er bij herhaald intelligentieonderzoek geen hoge scores worden behaald, en er nu of in het verleden ook geen sprake is van zeer hoog functioneren op andere vlakken (bijv. schoolresultaten, sport, creativiteit), is er zeer waarschijnlijk geen sprake van hoogbegaafdheid. Wij pleiten er daarom voor om in dat geval zeer terughoudend te zijn met het predicaat hoogbegaafd.
Wel zijn wij het eens met Vogelaar en Hoogeveen dat intelligentiemeting een momentopname is. Wij zijn dan ook voorstander van het dynamisch testen, waarbij middels meerdere meetmomenten het leerpotentieel van een kind wordt gemeten volgens het model voormeting-training-nameting. Dit type metingen wordt momenteel ontwikkeld door Vogelaar (Vogelaar en Resing 2016).

Ondersteuningsbehoefte en breder onderzoek

Volledige overeenstemming heerst onder de auteurs over de stelling dat het niet zozeer van belang is om vast te stellen of er sprake is van hoogbegaafdheid, maar om te onderzoeken wat een leerling nodig heeft om optimaal te kunnen functioneren. Ook zijn wij het eens dat breder onderzoek naar neurocognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden van groot belang is om kinderen met ongewenst of afwijkend (leer)gedrag gedegen in kaart te brengen; onze ervaring is dat dit in de praktijk nogal eens te wensen overlaat.

Poging tot scherpere operationalisering van begrip hoogbegaafdheid

Tot slot kunnen we vaststellen dat we het reeds volledig ingeburgerde label hoogbegaafdheid niet zo snel in de prullenbak krijgen. Wij doen daarom een poging om tot een scherpere operationalisatie te komen van dit begrip, waarbij we vooropstellen dat we onze aandacht moeten richten op wat een kind nodig heeft en niet zozeer op het vaststellen van een beeld of predicaat.
Voorstel voor het vaststellen van een hoogbegaafd niveau van functioneren:
  • een recent (maximaal 2 jaar oud) gemeten TIQ van ≥130 binnen het 90 %-betrouwbaarheidsinterval van een gevalideerde en betrouwbare en in Nederland genormeerde IQ-test. We gaan uit van het TIQ, omdat dit de betrouwbaarste maat is en juist het samennemen van vaardigheden leidt tot de beste voorspelling van prestaties in plaats van te kijken naar bijvoorbeeld geïsoleerd werkgeheugen;
  • en/of prestaties (nu tot maximaal 2 jaar terug) op minimaal 2 Cito-toetsen op of boven het 5de percentiel;
  • en/of uitzonderlijk talent (nu tot maximaal 2 jaar terug) op muzikaal, sportief, artistiek, creatief en/of literair gebied, herkend en erkend door een expert of een objectieve graadmeter op dit gebied (bijv. sporten in selectieteam)
Deze operationalisatie brengt met zich mee dat hoogbegaafdheid geen eigenschap is en ook niet vastligt, maar dat er van een hoogbegaafd niveau van functioneren wordt gesproken op basis van excellente prestaties die tijdsgebonden zijn (maximaal 2 jaar teruggaan). Op deze wijze kunnen hopelijk de tragische gevallen voorkomen worden die wij beschreven in onze eerste stellingname in dit debat. Wij realiseren ons dat er waarschijnlijk het nodige bij te schaven valt aan de operationalisatie en zouden deze uitdaging graag gezamenlijk aangaan met deskundigen uit het veld van het hoogbegaafdheidsonderzoek.
share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Onze productaanbevelingen

BSL Psychologie Totaal

Met BSL Psychologie Totaal blijf je als professional steeds op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen binnen jouw vak. Met het online abonnement heb je toegang tot een groot aantal boeken, protocollen, vaktijdschriften en e-learnings op het gebied van psychologie en psychiatrie. Zo kun je op je gemak en wanneer het jou het beste uitkomt verdiepen in jouw vakgebied.

BSL Academy Accare GGZ collective

Literatuur
go back to reference Vogelaar, B., & Resing, W. C. (2016). Gifted and average-ability children’s progression in analogical reasoning in a dynamic testing setting. Journal of Cognitive Education and Psychology, 15(3), 349–367.CrossRef Vogelaar, B., & Resing, W. C. (2016). Gifted and average-ability children’s progression in analogical reasoning in a dynamic testing setting. Journal of Cognitive Education and Psychology, 15(3), 349–367.CrossRef
Metagegevens
Titel
Reactie op Vogelaar en Hoogeveen
Auteurs
Nanda Rommelse
Dorine Slaats-Willemse
Publicatiedatum
01-02-2020
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Gepubliceerd in
Kind en adolescent / Uitgave 1/2020
Print ISSN: 0167-2436
Elektronisch ISSN: 1876-5998
DOI
https://doi.org/10.1007/s12453-019-00222-7