Skip to main content
Top
Gepubliceerd in:

01-05-2018 | Artikelen

Psychotische ervaringen bij jeugdigen met een migratieachtergrond: prevalentie, impact en culturele context

Auteurs: Dr. Marcia Adriaanse, Mr. dr. Lieke van Domburgh, Prof. dr. Hans Wijbrand Hoek, Prof. dr. Ezra Susser, Prof. dr. Theo A. H. Doreleijers, Prof. dr. Wim Veling

Gepubliceerd in: Kind en adolescent | Uitgave 2/2018

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail
insite
ZOEKEN

Samenvatting

Veel etnische minderheidsgroepen hebben een groter risico op het ontwikkelen van een psychotische stoornis. Mogelijk ontstaat dit risico al in de kindertijd. In deze studie is de prevalentie van psychotische ervaringen (PE’n) met veel impact bij jeugdigen met en zonder een migratieachtergrond onderzocht. Ook is de mate van ervaren lijdensdruk (impact) in kaart gebracht en getoetst of eventuele verschillen verklaard konden worden door de culturele context.
De onderzoeksgroep bestond uit 1.545 leerlingen op basisscholen en middelbare scholen in Nederland. Er konden voldoende grote groepen gevormd worden met jeugdigen met een Nederlandse (n = 702), Marokkaans-Nederlandse (n = 400) en Turks-Nederlandse (n = 170) achtergrond. Er werden zelfrapportagevragenlijsten over PE’n, impact en culturele context afgenomen.
De prevalentie van PE’n met veel impact was 3,1 % bij Nederlandse, 9,5 % bij Marokkaans-Nederlandse (oddsratio (OR) = 3,0) en 7,1 % bij Turks-Nederlandse jeugdigen (OR = 2,2). Deze verschillen bleven bestaan wanneer de controlewaan, die ook culturele of religieuze overtuigingen zou kunnen weerspiegelen, niet werd meegenomen in de analyse en wanneer werd gecontroleerd voor een indicator voor culturele context. Bij alle etnische groepen waren PE’n met veel impact geassocieerd met andere psychiatrische symptomen en bekende risicofactoren voor psychotische stoornissen.
Dit onderzoek wijst erop dat het verhoogde risico op psychotische stoornissen bij etnische minderheden in de volwassenheid mogelijk al in de kindertijd te herkennen is. Het aanvullend meten van impact lijkt waardevol te zijn om die jeugdigen te identificeren die een hoog risico lopen op de ontwikkeling van een psychotische of andere psychiatrische stoornis.
Opmerkingen
Dit artikel betreft een Nederlandstalige vertaling van een eerder verschenen Engelstalig artikel: Adriaanse, M., Domburgh, L. van, Hoek, H.W., Susser, E., Doreleijers, T.A.H., & Veling, W. (2015). Prevalence, impact and cultural context of psychotic experiences among ethnic minority youth. Psychological Medicine, 45, 637–646.

Inleiding

De incidentie van psychotische stoornissen is verhoogd bij veel migrantengroepen in allerlei landen (Bourque et al. 2011). Het hoogste risico werd gevonden onder Afro-Caribiërs en Afrikanen in het Verenigd Koninkrijk (Coid et al. 2008) en voor Marokkanen in Nederland (Veling et al. 2006). Dit hoge risico lijkt samen te hangen met sociale factoren uit het land van herkomst en het land van vestiging. Wat betreft sociale factoren in het land van vestiging zijn er verbanden gevonden tussen psychotische stoornissen en factoren in de bredere sociaal-maatschappelijke context waarin etnische minderheden leven na migratie, zoals een lage sociale status, ervaringen met discriminatie en minder toegang tot sociale steun (Veling en Susser 2011). Een jongere leeftijd bij migratie was eveneens geassocieerd met een hoger risico op psychotische stoornissen bij migranten (Veling et al. 2011). Dit risico was ook hoger voor kinderen van migranten (Bourque et al. 2011). Deze bevindingen suggereren dat bij etnische minderheden ongunstige sociale omstandigheden tijdens de vroege jeugd de kwetsbaarheid verhogen voor psychotische stoornissen op volwassen leeftijd (Cannon en Clarke 2005; Morgan et al. 2010; Os et al. 2010; Veling en Susser 2011).
Kinderen met psychotische ervaringen (PE’n), zoals subklinische waanachtige en hallucinatoire ervaringen, hebben een hoger risico op het ontwikkelen van psychotische stoornissen later in het leven (Poulton et al. 2000; Welham et al. 2009; Zammit et al. 2013). Daarnaast wijst het bovenstaande erop dat het verhoogde risico op psychotische stoornissen bij etnische minderheden al vroeg in het leven in interactie met een ongunstige sociale omgeving ontstaat (Cannon en Clarke 2005; Morgan et al. 2010; Os et al. 2010; Veling en Susser 2011). Uit deze twee bevindingen kan de hypothese gevormd worden dat etnische minderheden, waaronder jeugdigen met een migratieachtergrond, al in de kindertijd een hogere prevalentie van PE’n hebben dan leden van de etnische meerderheid (Collip et al. 2008; Os et al. 2009). Bovendien zouden deze PE’n geassocieerd zijn met ongunstige sociale omstandigheden, zoals een lage sociale status en ervaringen met discriminatie.
Er zijn weinig (internationale) studies naar verschillen in het voorkomen van PE’n tussen jeugdigen met en zonder migratieachtergrond in de algemene bevolking. Een longitudinale studie in Nederland liet zien dat niet-Nederlandse adolescenten een hogere kans hadden op persisterende PE’n dan Nederlandse adolescenten (Wigman et al. 2011). Persisterende PE’n waren geassocieerd met traumatische ervaringen in de kindertijd, het gebruik van cannabis en psychiatrische problemen. In Engeland kwamen PE’n vaker voor bij Britse kinderen met een Afro-Caraïbische achtergrond dan bij Britse kinderen zonder migratieachtergrond (Laurens et al. 2008). Die studie was echter relatief klein van omvang en keek niet naar het mogelijke verband tussen PE’n en een ongunstige sociale omgeving.
Ook hield geen van de onderzoeken rekening met de culturele context van de jeugdigen, waardoor het onduidelijk is in hoeverre een mogelijk hogere prevalentie van PE’n bij jeugdigen met een migratieachtergrond daadwerkelijk berust op een hoger risico op het ontwikkelen van psychotische stoornissen, of gezien moet worden als een cultureel fenomeen. Hallucinatoire ervaringen of bepaalde overtuigingen, zoals bezetenheid en het geloof in het bestaan van geesten, worden door de westerse geneeskunde als psychotisch beschouwd indien ze samen voorkomen met andere symptomen en disfunctioneren. Deze ervaringen weerspiegelen in sommige culturen of religies echter culturele of religieuze overtuigingen (Blom et al. 2010; Zandi et al. 2010). Daarom is de interpretatie van de pathologische betekenis van PE’n ingewikkelder bij etnische minderheden, zoals jeugdigen met een migratieachtergrond (Vanheusden et al. 2008).
PE’n komen in de kindertijd en adolescentie vaak voor, maar zijn meestal van voorbijgaande aard en niet pathologisch (Kelleher et al. 2012a; Linscott en Os 2013; Os et al. 2009). Aanvullende metingen zijn daarom nodig om de klinische betekenis van PE’n op jonge leeftijd en de voorspellende waarde ervan voor psychotische stoornissen in de volwassenheid te verhogen (Fusar-Poli et al. 2014). In de patiëntenzorg en in klinische studies wordt een beperking in het functioneren en/of de ervaren lijdensdruk bij symptomen gebruikt om bij (jong)volwassenen met subklinische psychotische symptomen de grens tussen normaliteit en een (ultra-) hoog risico op psychose te bepalen (McGorry et al. 2010). Het is minder gebruikelijk om dergelijke indicatoren in te zetten bij onderzoek naar zelf-gerapporteerde PE’n bij kinderen en adolescenten. Ook bij dergelijk onderzoek bleek een beperking in het functioneren of het ervaren van lijdensdruk echter gerelateerd aan de persistentie van PE’n (Wigman et al. 2011). Daarnaast maakte de aanwezigheid van disfunctioneren en lijdensdruk het onderscheid tussen klinische en niet-klinische groepen met PE’n (Lovatt et al. 2010).
De huidige studie onderzocht de prevalentie en ervaren lijdensdruk (vanaf hier: impact) van PE’n in een grote groep jeugdigen met en zonder migratieachtergrond uit de algemene populatie in Nederland. Ook werd getoetst of eventuele verschillen in prevalentie verklaard konden worden door de culturele context van deze ervaringen. In dit kader werd tevens het verband met andere psychiatrische symptomen en een ongunstige sociale omgeving bij jeugdigen met een migratieachtergrond in kaart gebracht. De volgende hypotheses werden geformuleerd:
1.
Jeugdigen met een migratieachtergrond hebben een hogere prevalentie van PE’n met veel impact dan jeugdigen zonder een migratieachtergrond.
 
2.
Uitgaande van eerder onderzoek naar psychotische stoornissen bij volwassenen met een migratieachtergrond, is deze prevalentie het hoogst bij Marokkaans-Nederlandse jeugdigen (Veling et al. 2006).
 
3.
Deze verschillen worden niet of slechts gedeeltelijk verklaard door culturele of religieuze verklaringen voor psychotische ervaringen. Hierop werd getest door:
a.
de controlewaan, die ook culturele of religieuze overtuigingen zou kunnen weerspiegelen, niet mee te nemen in de analyse;
 
b.
te controleren voor een indicator voor culturele context;
 
c.
te onderzoeken of PE’n ook bij jeugdigen met een migratieachtergrond een verband hebben met bekende correlaten of risicofactoren voor psychotische stoornissen, zoals andere psychiatrische symptomen en een ongunstige sociale omgeving.
 
 
4.
Het aanvullend meten van de impact verkleint de risicogroep met PE’n aanzienlijk.
 

Methode

Participanten

Dit onderzoek stelde zich ten doel om een grote groep jeugdigen met een migratieachtergrond uit verschillende sociale contexten te includeren. Omdat het risico op psychotische stoornissen in Nederland het hoogst is bij Marokkaanse Nederlanders (Veling et al. 2006), is de werving van scholen gericht op gemeentes met een verschillend aandeel Marokkaans-Nederlandse inwoners (1,9–9,2 % van de inwoners bestond uit Marokkaanse Nederlanders) om een groep te vormen die zowel groot genoeg, als variabel in sociale context was. Van de geselecteerde scholen heeft 78,2 % deelgenomen: acht basisscholen en tien middelbare scholen met verschillende onderwijsniveaus in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Leerlingen uit groep zes tot en met acht van de basisscholen (9- tot 12-jarigen) en uit klas één tot en met drie van de middelbare scholen (12- tot 15-jarigen) werden geïncludeerd. In totaal nam 85,7 % van de leerlingen uit de geselecteerde groepen en klassen deel aan het onderzoek. Zeven procent was afwezig op de dag van de afname van de vragenlijst, 6,3 % had geen toestemming van hun ouders of verzorgers om deel te nemen, en 1,0 % weigerde deelname. De totale onderzoeksgroep bestond uit 1.563 deelnemers. Enkele jeugdigen (n = 18) hebben de vragenlijst niet afgerond, wat resulteerde in een totale groep voor analyse van 1.545 deelnemers. Voor 91,8 % (n = 1.411) van de deelnemende leerlingen vulden leraren een vragenlijst in.

Procedure

De gegevens werden verzameld tussen juni 2009 en april 2010. De Medisch-Ethische Toetsingscommissie (METC) van het VU Medisch Centrum heeft het onderzoeksprotocol goedgekeurd. Na toestemming van de school werden per post een informatiebrief en een toestemmingsformulier verstuurd aan de leerlingen en hun ouders/verzorgers. Ouders/verzorgers hadden de mogelijkheid de deelname van hun kind te weigeren en leerlingen konden ook zelf weigeren mee te doen (passive informed consent). Leerlingen vulden de digitale vragenlijst in op een reguliere schooldag. Een getrainde onderzoeksassistent gaf voor de start van de afname uitleg over het onderzoek, en minstens twee onderzoeksassistenten waren in het klaslokaal aanwezig om vragen van de jeugdigen tijdens de afname te beantwoorden. Om de vertrouwelijkheid van de antwoorden te waarborgen, vulden de jeugdigen de vragenlijsten in met een uniek identificatienummer. Alleen onderzoekers uit het team hadden toegang tot de elektronische gegevens en de versleutelde identificatiegegevens. Leraren waren niet betrokken bij de daadwerkelijke afname van de vragenlijst en vulden papieren vragenlijsten in.

Instrumentarium

Classificatie van etniciteit

Op basis van het geboorteland van de jeugdige en de ouders die door de jeugdige werden gerapporteerd en volgens de definities van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), werden jeugdigen geclassificeerd als Nederlands wanneer beide ouders in Nederland geboren waren. Kinderen en adolescenten werden geclassificeerd als jeugdige met een migratieachtergrond wanneer zij zelf (eerste generatie) of ten minste een van hun ouders (tweede generatie) in het buitenland was geboren. Wanneer de ouders in twee verschillende landen anders dan Nederland geboren waren, werd het geboorteland van de moeder gebruikt om de herkomstgroepering van het kind te definiëren. Voor deze studie kon een Nederlandse, Marokkaans-Nederlandse en Turks-Nederlandse herkomstgroep worden onderscheiden. De herkomstgroepering van de overige jeugdigen met een migratieachtergrond werd bepaald volgens de indeling van de Wereldbank van inkomen per land als herkomst uit een ander land met een laag of gemiddeld inkomen (low and middle income countries; LMIC-Nederlands) of uit een land met een hoog inkomen (high income countries; HIC-Nederlands) (Wereldbank 2012).

Psychotische ervaringen (PE’n), impact en culturele context

De aanwezigheid van PE’n werd gemeten met acht items uit de Kiddie-Schedule for Affective Disorders and Schizophrenia (K-SADS) (Kaufman et al. 1997), aangepast voor zelfrapportage. Deze items vertonen een grote gelijkenis met items van de Diagnostic Interview Schedule for Children (DISC-C; Shaffer et al. 1996), die in eerder onderzoek voorspellend waren voor een schizofreniforme stoornis op volwassen leeftijd (Poulton et al. 2000). Er werden zes items gebruikt om waanachtige ervaringen (WE) te meten en twee items om hallucinatoire ervaringen (HE) te meten (tab. 1). Antwoorden konden worden gegeven op een driepuntsschaal: 0 = nee, 1 = ja, misschien en 2 = ja, zeker. Alleen jeugdigen die een score van 2 (ja, zeker) op een van de PE’n hadden, werden ingedeeld in de groep met aanwezige symptomen van WE, HE of PE.
Tabel 1
Zelfrapportage vragenlijst en antwoordcategorieën over psychotische ervaringen, impact en culturele context
 
antwoordcategorieëna
 
0
1
2
3
waanachtige ervaringen (WE)
– gedachtelezen
Heb je wel eens gemerkt dat mensen jouw gedachten kunnen lezen?
nee
ja, misschien
ja, zeker
 
– betrekking
Wordt er op de televisie of de radio wel eens over jou gepraat of heb je wel eens gemerkt dat er via tv of radio een boodschap naar jou werd gestuurd?
nee
ja, misschien
ja, zeker
 
– achtervolging
Heb je wel eens gedacht dat je achtervolgd werd of in de gaten
gehouden werd?
nee
ja, misschien
ja, zeker
 
– somatisch
Heb je wel eens gevoeld dat je lichaam was veranderd op een of andere manier die je niet kon begrijpen?
nee
ja, misschien
ja, zeker
 
– controle
Heeft iemand macht over jouw geest of lichaam (zoals bij een robot)?
nee
ja, misschien
ja, zeker
 
– grootheid
Heb jij ooit geloofd dat je een heel belangrijk iemand bent, of dat jij speciale gaven hebt die anderen niet hebben?
nee
ja, misschien
ja, zeker
 
hallucinatoire ervaringen (HE)
– akoestisch
Heb je wel eens stemmen gehoord die andere mensen niet konden horen?
nee
ja, misschien
ja, zeker
 
– visueel
Heb je wel eens dingen gezien die andere mensen niet kunnen zien?
nee
ja, misschien
ja, zeker
 
impact
– frequentie
Hoe vaak heb je die ervaring(en)?
bijna nooit
soms
regelmatig
vaak
– lijdensdruk
Hoeveel last heb je van die ervaring(en)?
geen
een beetje
nogal
veel
– invloed op leven
Hoeveel invloed heeft die ervaring op je leven?
geen
een beetje
nogal
veel
culturele context
– indicator
Ken je mensen in jouw familie of in jouw cultuur die hetzelfde geloven?
nee
ja
  
aAlleen jeugdigen die ten minste eenmaal een cursiefgedrukt antwoord rapporteerden, werden ingedeeld in de groep met aanwezige symptomen (van WE, HE of psychotische ervaringen [PE’n]) of werden beschouwd veel impact te ervaren
Voor zowel WE als HE werden na een score van 1 (ja, misschien) of 2 (ja zeker) vier aanvullende vragen gesteld om de impact en culturele context van PE’n te meten (zie de laatste vier items in tab. 1). Alleen jeugdigen die de extreemste score van 3 (vaak of veel) op een van de drie impactitems hadden, werden ingedeeld bij de groep met veel impact. Tot slot werd een vraag voor zowel WE als HE toegevoegd om de culturele context van de PE’n in te schatten: ‘Ken je mensen in jouw familie of in jouw cultuur die hetzelfde geloven?’ (zie tab. 1).

Andere psychiatrische symptomen en een ongunstige sociale omgeving

Psychiatrische symptomen werden gemeten met de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ; Goodman 1997), die werd ingevuld door de jeugdigen zelf en hun leerkracht. De SDQ bestaat uit 25 items, waarbij er in vijf subschalen wordt gescreend op zowel internaliserende als externaliserende psychiatrische symptomen. Er werd een totale probleemscore berekend door de subscores op vier subschalen op te tellen: gedragsproblemen, hyperactiviteit, emotionele symptomen en problemen met leeftijdsgenoten (20 items, bereik 0–40). De Cronbachs alfa’s waren ‘acceptabel’ voor de zelfrapportage (alle deelnemers 0,73; jeugdigen met een migratieachtergrond 0,72) en ‘goed’ voor de leerkrachtrapportage (alle deelnemers 0,86; jeugdigen met een migratieachtergrond 0,85), wat de interne betrouwbaarheid van dit instrument bevestigt.
Als indicatoren voor een ongunstige sociale omgeving waren maten betreffende de sociaaleconomische status (SES) van het gezin, traumatische ervaringen en ervaren discriminatie beschikbaar. De SES van het gezin werd gemeten met de Family Affluence Scale (FAS; Currie et al. 2008). Deze vragenlijst bestaat uit vier items over de aanwezigheid van materiële gemakken waarvan kinderen waarschijnlijk op de hoogte zijn binnen hun gezin (auto, slaapkamers, vakanties, computers). Er werd een totale FAS-score berekend door de antwoorden op deze vier items op te tellen (bereik 0–9). Trauma werd gemeten door zes items afgeleid van het PTSS-gedeelte van de DISC-C (Shaffer et al. 1996). Een voorbeeld van een item was: ‘Heb je ooit een ernstig ongeluk gehad of van dichtbij meegemaakt?’ Wanneer jeugdigen aangaven een mogelijk traumatische gebeurtenis te hebben meegemaakt, werd een aanvullende vraag gesteld: ‘Heb je de afgelopen maand nog vaak aan die gebeurtenis gedacht?’ Jeugdigen die een mogelijk traumatische gebeurtenis meegemaakt hadden en aangaven er de afgelopen maand vaak aan gedacht te hebben, werden als trauma-positief geclassificeerd. Vervolgens werd het aantal traumatische ervaringen opgeteld (bereik 0–6). Ervaren discriminatie werd gemeten met drie dichotome items uit de Discriminatie Vragenlijst die meet of mensen in het afgelopen jaar persoonlijke discriminatie op grond van huidskleur, afkomst of religie hebben ervaren (Stevens et al. 2005).
Details over de prevalentie van psychiatrische symptomen en het verband met verschillende indicatoren voor een ongunstige sociale omgeving zijn elders beschreven (Adriaanse et al. 2014).

Statistische analyse

Analyses werden uitgevoerd met SPSS versie 20.0 (SPSS Inc., USA). De sociodemografische kenmerken werden beschreven voor elke herkomstgroep (leeftijd, geslacht, generatie migratieachtergrond). Verschillen tussen herkomstgroepen wat betreft deze kenmerken werden getest met behulp van χ2-toetsen en t‑toetsen.
De prevalentie van jeugdigen met minstens één PE en de prevalentie van jeugdigen met minstens één PE met veel impact werden berekend voor twee leeftijdsgroepen, voor jeugdigen met een migratieachtergrond van de eerste en tweede generatie en voor alle herkomstgroepen. Daarnaast is van alle jeugdigen die ten minste één PE hadden per herkomstgroep het percentage berekend dat veel impact rapporteerde. Ook is de prevalentie per herkomstgroep van elke PE afzonderlijk berekend. Met behulp van logistische regressies, gecontroleerd voor herkomst, werd getoetst of kinderen een hogere prevalentie van PE’n hadden dan adolescenten. Met behulp van logistische regressies, gecontroleerd voor leeftijd en herkomst, werd getoetst of er verschillen waren in de prevalentie van PE’n tussen jeugdigen met een migratieachtergrond van de eerste en van de tweede generatie. Verschillen tussen de verschillende groepen jeugdigen met een migratieachtergrond en de Nederlandse groep werden onderzocht met behulp van logistische regressies gecontroleerd voor leeftijd (hypothese 1 en 2). Om te controleren voor de mogelijke invloed van schoolniveau, werd hier een aanvullende toets op gedaan in de oudere leeftijdsgroep.
Om rekening te houden met de culturele context van de jeugdigen werden drie aanvullende analyses uitgevoerd (hypothese 3). Getoetst werd of verschillen tussen herkomstgroepen in de prevalentie van PE’n met veel impact bleven bestaan wanneer (A) een PE waarvan bekend is dat het culturele of religieuze overtuigingen zou kunnen weerspiegelen niet werd meegenomen en (B) er binnen de groep die ten minste één PE rapporteerde werd gecontroleerd voor de indicator van culturele context. Voor aanvullende analyse A is de controlewaan niet meegerekend omdat in sommige religies en culturen wordt geloofd dat een hogere kracht het menselijk leven beïnvloedt en mensen bezeten kunnen raken door spirituele wezens (Blom et al. 2010). Voor aanvullende analyse B werd berekend welk percentage van de verschillende herkomstgroepen de indicator voor culturele context als aanwezig rapporteerde. Vervolgens controleerden we voor deze indicator door deze als controlevariabele toe te voegen in een logistische regressieanalyse met herkomst als onafhankelijke variabele en impact als afhankelijke variabele bij jeugdigen die minstens één PE rapporteerden. Naast aanvullende analyse A en B werden logistische regressieanalyses uitgevoerd om te toetsen of PE’n met veel impact bij jeugdigen met een migratieachtergrond geassocieerd waren met bekende correlaten of risicofactoren voor psychotische stoornissen, zoals andere psychiatrische symptomen en een ongunstige sociale omgeving (hypothese 3c). Leeftijd en geslacht werden toegevoegd als covariaten. Er werd getoetst of deze verbanden hetzelfde waren bij Nederlandse jeugdigen, door de analyses uit te voeren voor de gehele groep en hierbij te toetsen in hoeverre er sprake was van een interactie op herkomst.

Resultaten

Sociodemografische kenmerken

Jongens en meisjes waren bijna gelijk vertegenwoordigd binnen alle herkomstgroepen (53,7 % jongens, 46,3 % meisjes in de totale onderzoeksgroep) (tab. 2). Omdat het aandeel Marokkaans-Nederlandse en Turks-Nederlandse jeugdigen groter was binnen de onderzoeksgroep op de basisscholen dan op de middelbare scholen, was hun gemiddelde leeftijd lager dan die van de Nederlandse jeugdigen (Nederlands: gem. = 13,2 ± 1,7; Marokkaans-Nederlands: gem. = 12,7 ± 2,0; t = −4,2; p < 0,001; Turks-Nederlands: gem. = 12,8 ± 1,7; t = −2,48; p = 0,013). Er waren geen significante leeftijdsverschillen tussen Nederlandse en LMIC-Nederlandse en HIC-Nederlandse jeugdigen. Marokkaans-Nederlandse en Turks-Nederlandse jeugdigen behoorden bijna altijd tot de tweede generatie, terwijl jeugdigen uit de LMIC-Nederlandse en HIC-Nederlandse groepen voor ongeveer 60 % behoorden tot de tweede generatie (χ2 = 114,89; p < 0,001).
Tabel 2
Sociodemografische kenmerken van de onderzoeksgroep
 
geslacht
leeftijd
migratieachtergrond
 
jongens
meisjes
9–12 jaar
13–16 jaar
eerste generatie
tweede generatie
 
%
n
%
n
%
n
%
n
%
n
%
n
Nederlands (n = 702; 45,4 %)
55,1
387
44,9
315
28,9
203
71,1
499
Marokkaans-Nederlands (n = 400; 25,9 %)
50,7
203
49,2
197
44,8
179
55,2
221
 8,0
32
92,0
368
Turks-Nederlands (n = 170; 11,0 %)
55,3
 94
44,7
 76
44,1
 75
55,9
 95
10,6
18
89,4
152
LMIC-Nederlands (n = 193; 12,5 %)
56,0
108
44,0
 85
35,8
 69
64,2
124
37,8
73
62,2
120
HIC-Nederlands (n = 80; 5,2 %)
46,2
 37
53,8
 43
25,0
 20
75,0
 60
43,8
35
56,2
 45
LMIC low and middle income countries, HIC high income countries
Bijna een derde (29,0 %) van de deelnemende jeugdigen zat op de basisschool. Van de middelbare scholieren (71,0 %) volgde 49,8 % vmbo en 50,2 % mavo, havo of vwo. Marokkaans-Nederlandse (56,1 %), Turks-Nederlandse (70,8 %), LMIC-Nederlandse (50,4 %) en HIC-Nederlandse (64,5 %) adolescenten waren oververtegenwoordigd op het vmbo in vergelijking met Nederlandse (42,0 %) adolescenten (χ2(df = 2) = 28,54; p < 0,001).

Psychotische ervaringen en impact

De prevalentie van psychotische ervaringen (PE’n) daalde met de leeftijd: 45,8 % van de kinderen (9–12 jaar) meldde ten minste één PE in vergelijking met 31,4 % van de adolescenten (13–16 jaar) (OR = 0,6; 95%BI = 0,4–0,7). Van de kinderen meldde 9,3 % en van de adolescenten 4,2 % ten minste één PE met veel impact (OR = 0,5; 95%BI = 0,3–0,7). Er werden geen verschillen gevonden in de prevalentie van PE’n met of zonder veel impact tussen jeugdigen behorend tot de eerste en tweede generatie.
Zoals te zien is in fig. 1 varieerde de prevalentie van ten minste één PE tussen 33 % en 49 % in de verschillende herkomstgroepen. Alleen HIC-Nederlandse jeugdigen hadden een significant hogere prevalentie van PE’n dan Nederlandse jeugd (OR = 2,8; 95%BI = 1,6–4,8). De prevalentie van PE’n met veel impact was 3,1 % bij Nederlandse, 9,5 % bij Marokkaans-Nederlandse en 7,1 % bij Turks-Nederlandse jeugdigen. Wanneer impact mee werd gerekend hadden jeugdigen met een migratieachtergrond twee à drie keer meer kans om ten minste één PE met veel impact te rapporteren dan Nederlandse jeugdigen (Marokkaans-Nederlands: OR = 3,0; 95%BI = 1,7–5,1; Turks-Nederlands: OR = 2,2; 95%BI = 1,1–4,6; LMIC-Nederlands: OR = 2,6; 95%BI = 1,3–5,1; HIC-Nederlands: OR = 2,6; 95%BI = 1,0–6,6). Er werd een soortgelijke verdeling van PE’n gevonden voor de twee leeftijdsgroepen afzonderlijk (deze resultaten zijn beschikbaar bij de eerste auteur). In de oudere leeftijdsgroep bleven de verschillen bestaan na controle voor het schoolniveau van de jeugdigen.
Van de jeugdigen die ten minste één PE rapporteerden (n = 564), gaf 9,5 % van de Nederlandse en respectievelijk 23,9 %, 19,0 %, 20,8 % en 15,4 % van de Marokkaans-Nederlandse, Turks-Nederlandse, LMIC-Nederlandse en HIC-Nederlands jeugdigen aan hier tevens veel lijdensdruk van te ervaren (hoge impact). Verschillen in de mate van impact bij jeugdigen met ten minste één PE tussen Nederlandse jeugdigen en Marokkaans-Nederlandse, Turks-Nederlandse en LMIC-Nederlandse jeugdigen waren statistisch significant (respectievelijk OR = 2,9; 95%BI = 1,6–5,1; OR = 2,2; 95%BI = 1,0–4,7; OR = 2,5; 95%BI = 1,2–5,2). Marokkaans-Nederlandse jeugdigen hadden een grotere kans om een waanachtige ervaring van controle te rapporteren dan Nederlandse jeugdigen (OR = 2,7; 95%BI = 1,2–5,8) (tab. 3). Turks-Nederlandse jeugdigen rapporteerden vaker een waanachtige ervaring van grootheid (OR = 1,9; 95%BI = 1,1–3,4) of akoestische hallucinatoire ervaringen (OR = 1,8; 95%BI = 1,1–2,9) dan Nederlandse jeugdigen. Zij hadden echter minder kans om een achtervolgingswaan-achtige ervaring te rapporteren dan Nederlandse jeugdigen (OR = 0,5; 95%BI = 0,3–0,9). LMIC-Nederlandse jeugdigen hadden een grotere kans om een waanachtige ervaring van controle te rapporteren (OR = 2,7; 95%BI = 1,1–6,8) en HIC-Nederlandse jeugdigen had een grotere kans om een waanachtige ervaring van gedachtenlezen te rapporteren dan Nederlandse jeugdigen (OR = 2,8; 95%BI = 1,5–5,3).
Tabel 3
Prevalentie van psychotische ervaringen bij Marokkaans-Nederlandse, Turks-Nederlandse, LMIC-Nederlandse en HIC-Nederlandse jeugdigen vergeleken met Nederlandse jeugdigena
 
Nederlands
(n = 702)
Marokkaans-Nederlands (n = 400)
Turks-Nederlands (n = 170)
LMIC-Nederlands (n = 193)
HIC-Nederlands (n = 80)
 
%
n
%
n
%
n
%
n
%
n
waanachtige ervaringen (WE)
– gedachtelezen
 7,0
 49
 7,8
31
 7,1
12
10,9
21
17,5**
14
– betrekking
 3,0
 21
 4,0
16
 4,7
 8
 4,1
 8
 3,8
 3
– achtervolging
18,1
127
18,8
75
11,2*
19
17,1
33
25,0
20
– somatisch
 6,7
 47
 6,8
27
 7,6
13
 9,8
19
 8,8
 7
– controle
 1,6
 11
 4,2*
17
 4,1
 7
 4,1*
 8
 1,2
 1
– grootheid
 6,4
 45
 9,8
39
12,4*
21
 8,3
16
 8,8
 7
hallucinatoire ervaringen (HE)
– akoestisch
10,3
 72
11,2
45
18,2*
31
15,0
29
11,2
 9
– visueel
11,7
 82
11,5
46
14,1
24
11,9
23
17,5
14
LMIC low and middle income countries, HIC high income countries
aAlle analyses zijn gecontroleerd voor leeftijd
*p < 0,05; **p < 0,01; ***p < 0,001

Culturele context

Om rekening te houden met de culturele context van de jeugdigen uit de verschillende herkomstgroepen, hebben we op drie manieren getoetst of verschillen in de prevalentie van PE’n met veel impact tussen herkomstgroepen bleven bestaan.
Ten eerste werd getoetst of de verschillen bleven bestaan wanneer een PE uit de analyse werd verwijderd die culturele of religieuze overtuigingen zou kunnen weerspiegelen. Wanneer de waanachtige ervaring van controle uit de analyse werd verwijderd, ervoer 3,1 % van Nederlandse jeugdigen en respectievelijk 9,2 %, 7,1 %, 7,3 % en 7,5 % van Marokkaans-Nederlandse, Turks-Nederlandse, LMIC-Nederlandse en HIC-Nederlandse jeugdigen nog steeds ten minste één PE met veel impact. De eerder gevonden verschillen tussen Nederlandse jeugdigen en de verschillende groepen jeugdigen met een migratieachtergrond bleven statistisch significant.
Ten tweede werd getoetst wat de invloed was van de indicator van culturele context op de verschillen in PE’n met veel impact tussen de verschillende herkomstgroepen. Ongeacht herkomst rapporteerde de meerderheid van de jeugdigen met ten minste één PE, iemand te kennen in hun familie of cultuur die in dezelfde (psychotische) ervaringen geloofde. Dit was het geval bij 48,1 % van de Nederlandse jeugdigen, en respectievelijk 64,8 %, 73,0 %, 52,8 % en 56,4 % van de Marokkaans-Nederlandse, Turks-Nederlandse, LMIC-Nederlandse en HIC-Nederlandse jeugdigen. Marokkaans-Nederlandse en Turks-Nederlandse jeugdigen hadden meer kans om deze indicator van culturele context te rapporteren dan Nederlandse jeugdigen (respectievelijk OR = 1,9; 95%BI = 1,3–2,9; OR = 2,9; 95%BI = 1,5–5,3). Deze indicator werd bij jeugdigen die ten minste één PE rapporteerden als controlevariabele in een logistische regressieanalyse met herkomst als onafhankelijke en impact als afhankelijke variabele toegevoegd. Het verschil tussen Marokkaans-Nederlandse en Nederlandse jeugdigen bleef significant, waarbij de grootte van het effect licht daalde (OR = 2,8; 95%BI = 1,6–5,0). Het verschil in impact tussen Turks-Nederlandse en Nederlandse jeugdigen die ten minste één PE ervoer vertoonde een trend wanneer werd gecontroleerd voor culturele context (OR = 2,0; 95%BI = 0,9–4,5), terwijl dit verschil eerder significant was.
Ten derde werd onderzocht of er bij jeugdigen met een migratieachtergrond ook een verband was tussen PE’n met veel impact en bekende correlaten en risicofactoren voor psychotische stoornissen. Die resultaten zijn hieronder beschreven. Bij jeugdigen met een migratieachtergrond was de aanwezigheid van PE’n met veel impact geassocieerd met meer psychiatrische symptomen, een groter aantal traumatische ervaringen en ervaren discriminatie. Een hoge SES van het gezin bleek geassocieerd te zijn met meer PE’n met veel impact (tab. 4). Er waren geen interactie-effecten tussen de verschillende onafhankelijke variabelen en herkomst (jeugdigen met en zonder migratieachtergrond), hetgeen erop wijst dat deze verbanden niet significant anders waren voor de Nederlandse jeugdigen dan voor jeugdigen met een migratieachtergrond.
Tabel 4
Verbanden tussen psychotische ervaringen met veel impact en risicofactoren bij jeugdigen met een migratieachtergrond (n = 843)
 
ten minste één psychotische ervaring + veel impact
 
ongecontroleerd
gecontroleerda
 
Wald
OR
95%BI
Wald
OR
95%BI
psychiatrische symptomen
– zelfrapportage
13,46
1,5
1,2–1,9
13,48
1,5
1,2–1,9
– leerkrachtrapportage
 8,47
1,4
1,1–1,8
 8,07
1,4
1,1–1,8
SES van het gezin
 6,98
1,4
1,1–1,8
 5,30
1,3
1,0–1,7
aantal traumatische ervaringen
15,82
1,5
1,2–1,8
14,97
1,5
1,2–1,8
ervaren discriminatie
 9,73
2,2
1,3–3,6
10,11
2,3
1,4–3,7
OR oddsratio, BI betrouwbaarheidsinterval
aVerbanden zijn gecontroleerd voor leeftijd en geslacht

Discussie

In deze grote onderzoeksgroep uit de algemene Nederlandse populatie rapporteerden jeugdigen met een migratieachtergrond meer psychotische ervaringen (PE’n) met veel impact dan jeugdigen zonder migratieachtergrond. Verschillen tussen deze groepen bleven bestaan nadat er op verschillende manieren rekening was gehouden met de culturele context van de jeugdigen. Voor zowel jeugdigen met als zonder een migratieachtergrond gold dat PE’n met veel impact waren geassocieerd met andere psychiatrische symptomen, traumatische ervaringen, ervaren discriminatie en een hoge sociaaleconomische status van het gezin.

Verhoogd risico bij etnische minderheden

Jeugdigen met een migratieachtergrond hadden een twee tot drie maal zo hoge prevalentie van PE’n met veel impact vergeleken met jeugdigen zonder migratieachtergrond. Dit komt overeen met de verwachting uit de inleiding dat de verhoogde kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van psychotische stoornissen bij etnische minderheden al aanwezig is in de kindertijd (Cannon en Clarke 2005; Morgan et al. 2010; Os et al. 2010; Veling en Susser 2011) en met eerder onderzoek dat suggereerde dat PE’n in de kindertijd geassocieerd zijn met psychotische stoornissen op volwassen leeftijd (Poulton et al. 2000; Welham et al. 2009; Zammit et al. 2013). Alhoewel verschillen tussen de verschillende herkomstgroepen van jeugdigen met een migratieachtergrond niet zijn getoetst, werd de hoogste prevalentie van PE’n met veel impact gevonden bij Marokkaans-Nederlandse jeugdigen. Dit is in lijn met de zeer hoge incidentie van psychotische stoornissen op volwassen leeftijd bij deze groep (Veling et al. 2006). Daarnaast hebben voorgaande Nederlandse studies een hoger risico op persisterende PE’n bij niet-Nederlandse adolescenten geconstateerd vergeleken met Nederlandse adolescenten (Wigman et al. 2011) en een hoger risico op psychotische symptomen bij kinderen en adolescenten met een migratiegeschiedenis in de derdelijns ggz (Patino et al. 2005) aangetoond.
PE’n in de kindertijd zijn normaal gesproken van voorbijgaande aard (Kelleher et al. 2012a; Linscott en Os 2013; Os et al. 2009). Door omgevingsfactoren kunnen ze persisteren en zich verder ontwikkelen, wat mogelijk kan leiden tot een verhoogde transitie naar psychotische stoornissen in de volwassenheid (Collip et al. 2008; Os et al. 2009). Blootstelling aan een ongunstige sociale omgeving vanaf een jonge leeftijd (Veling et al. 2011) zou daarom een risicofactor kunnen zijn voor psychose bij etnische minderheden (Selten en Cantor-Graae 2005). Het verband tussen PE’n en een hogere SES van het gezin suggereert dat andere aspecten van de sociale context dan financiële middelen van belang zijn als indicator van een ongunstige sociale omgeving. In eerder onderzoek naar de invloed van de etnische dichtheid van de buurt op het voorkomen van psychotische stoornissen bij etnische minderheden, was een hoge SES van de buurt ook een risicofactor (Veling en Susser 2011). In zowel het huidige als eerder onderzoek werd daarnaast onderbouwing gevonden voor ervaren discriminatie als een belangrijk specifiek aspect van de ongunstige sociale omgeving bij etnische minderheden als risicofactor voor een psychose (Veling et al. 2007). Mogelijk spelen verschillende factoren, zoals de eigen sociale status ten opzichte van die van de mensen in de directe omgeving en geassocieerde factoren zoals ervaren discriminatie en uitsluiting, in complexe interactie met elkaar een rol.
De hogere prevalentie van PE’n bij etnische minderheden kan culturele of religieuze verschillen weerspiegelen (Vanheusden et al. 2008), omdat PE’n in de culturele of religieuze context kunnen passen van sommige (niet-westerse) culturen (Blom et al. 2010; Zandi et al. 2010). In onze studie rapporteerde de meerderheid van Marokkaans-Nederlandse en Turks-Nederlandse jeugdigen met PE’n dat ze familieleden of mensen uit hun cultuur kenden die vergelijkbare ervaringen hadden. Bijna de helft van de Nederlandse jeugdigen rapporteerde dit eveneens. Met het controleren voor deze variabele bleef de grootte van het effect en de significantie van het verband tussen herkomst en impact grotendeels gelijk, alhoewel er in het verschil tussen Nederlandse en Turks-Nederlandse jeugdigen nog slechts sprake was van een trend. De bevinding dat (overwegend islamitische) Marokkaans-Nederlandse jeugdigen daarnaast vaker dan Nederlandse jeugdigen de waanachtige ervaring ‘controle’ rapporteren, zou kunnen weerspiegelen dat in de islam en de Marokkaanse cultuur wordt geloofd dat een hogere macht het leven beheerst en dat mensen bezeten kunnen raken door djinns (Blom et al. 2010). Het is echter onwaarschijnlijk dat dit fenomeen de resultaten verklaart, omdat de hogere prevalentie van PE’n met veel impact bij Marokkaans-Nederlands jeugdigen bleef bestaan wanneer dit item werd verwijderd. Daarnaast hielden PE’n met veel impact ook bij jeugdigen met een migratieachtergrond verband met bekende correlaten en risicofactoren van psychotische stoornissen, wat tegenspreekt dat het uitsluitend om een cultureel fenomeen gaat.
In overeenstemming met literatuur op het gebied van wereldwijde volksgezondheid hebben wij jeugdigen uit een herkomstgroepering met te kleine aantallen voor afzonderlijke analyses geclassificeerd als jeugdigen met een migratieachtergrond uit LMIC of HIC. Beide groepen hadden een verhoogde prevalentie van PE’n met veel impact in vergelijking met de Nederlandse jeugdigen. Voorgaande incidentiestudies over psychotische stoornissen in Nederland vonden geen verhoogd risico bij migranten uit westerse of verwesterde landen die over het algemeen HIC zijn (Veling et al. 2006). De interpretatie van onze resultaten is evenwel niet eenvoudig, omdat HIC zeer heterogene sociale kenmerken hebben en de kleine aantallen het moeilijk maken om harde conclusies te trekken.

De klinische betekenis van psychotische ervaringen

Hoewel PE’n in de kindertijd voorspellend zijn voor psychotische stoornissen op volwassen leeftijd (Poulton et al. 2000; Welham et al. 2009; Zammit et al. 2013), is het voorkomen van dergelijke ervaringen gangbaar in de kindertijd en adolescentie en in de meeste gevallen van voorbijgaande en niet-pathologische aard (Kelleher et al. 2012a; Linscott en Os 2013; Os et al. 2009). Het ervaren van ten minste één PE was ook heel gebruikelijk in onze onderzoeksgroep en daalde met de leeftijd, in overeenstemming met de bevindingen van twee systematische reviews en meta-analyses (Kelleher et al. 2012a; Linscott en Os 2013). Prevalenties varieerden van 33–49 % in verschillende herkomstgroepen. Om de pathologische betekenis van psychotische ervaringen te vergroten hebben we ook de impact gemeten, waarmee de prevalentiecijfers verminderden tot 3 à 10 %. Wij denken dat de aanvullende meting van impact een waardevolle methode is om de klinische betekenis en voorspellende waarde van PE’n in de kindertijd te vergroten, omdat het de definities volgt van psychiatrische stoornissen in classificatiesystemen zoals de DSM en ICD, de psychosecontinuüm-hypothese (Os et al. 2009) en klinische stageringsmodellen (McGorry et al. 2010), waarin ernst, lijdensdruk en disfunctioneren het onderscheid tussen normaliteit, subklinische symptomen en stoornis bepalen (Fusar-Poli et al. 2014). Bovendien was impact in eerder onderzoek geassocieerd met persisterende PE’n bij adolescenten (Wigman et al. 2011) en onderscheidde het een klinische groep van een niet-klinische groep met PE’n (Lovatt et al. 2010).
Aangezien PE’n met veel impact een duidelijk verband liet zien met andere psychiatrische symptomen, kan het zijn dat de aanwezigheid van PE’n niet jeugdigen identificeert met een specifiek risico op psychose, maar op psychiatrische problemen in het algemeen. Voorgaand onderzoek heeft aangetoond dat kinderpsychiatrische problemen vooraf kunnen gaan aan PE’n (Scott et al. 2009), dat persisterende PE’n op kinderleeftijd verband houden met (latere) psychopathologie (Downs et al. 2013; Wigman et al. 2011) en dat de meerderheid van adolescenten die PE’n rapporteert ook een of meerdere diagnosticeerbare as I‑stoornissen volgens DSM-IV had (Kelleher et al. 2012b). Deze bevindingen komen overeen met het klinische stageringsmodel van McGorry en anderen (2010), waarin vroege psychiatrische symptomen in de adolescentie in ontwikkeling zijn en nog niet zijn uitgegroeid tot een goed definieerbare psychiatrische stoornis. Toch weten we eveneens uit eerder onderzoek dat de aanwezigheid van PE’n in de kindertijd relevant is voor de ontwikkeling van latere psychoses (Poulton et al. 2000; Welham et al. 2009; Zammit et al. 2013).

Sterke kanten en beperkingen

Een van de sterke kanten van deze studie is de grote multiculturele onderzoeksgroep uit de algemene populatie met een hoge participatiegraad. De hoge respons is mede gerealiseerd door de procedure met passive informed consent, die waarschijnlijk heeft geleid tot een kleine selectiebias van jeugdigen na selectie van de scholen en klassen. Ook hebben we verschillende PE’n uitgevraagd met vragen die sterk lijken op items die voorspellend zijn voor schizofreniforme stoornissen op volwassen leeftijd. Aanvullend werden de geassocieerde impact, een indicator van de culturele context en risicofactoren uitgevraagd.
Er zijn ook enkele beperkingen. Ten eerste werden PE’n uitgevraagd door middel van zelfrapportage en is het mogelijk dat de items gemakkelijk verkeerd geïnterpreteerd zijn door jeugdigen. Ook is onbekend hoe goed PE’n toekomstige psychotische stoornissen in onze onderzoeksgroep voorspellen. De formulering van de vragen leek echter sterk op die van de items die voorspellend waren voor schizofreniforme stoornissen in een geboortecohort-studie in Nieuw-Zeeland (Poulton et al. 2000). Bovendien waren we zeer strikt door alleen jeugdigen die de extreemste scores op de antwoordschalen behaalden te includeren in de groep met een aanwezig symptoom en hebben we vragen toegevoegd over de impact en culturele context om de klinische betekenis van de bevindingen te vergroten.
Ten tweede zijn psychometrische eigenschappen en normen van de vragenlijsten die andere psychiatrische symptomen en de sociale omgeving hebben gemeten, niet geëvalueerd in alle herkomstgroepen afzonderlijk. We hebben echter vragenlijsten geselecteerd die wereldwijd gebruikt worden en gevalideerd zijn in verschillende culturen (Achenbach et al. 2008; Currie et al. 2008) of die specifiek ontwikkeld zijn voor gebruik bij jeugdigen met een migratieachtergrond (Stevens et al. 2005).
Ten derde is de indicator van de culturele context van PE’n alleen uitgevraagd bij jeugdigen die dergelijke ervaringen rapporteerden. Daarom kunnen we niet nagaan of verschillen tussen herkomstgroepen in de prevalentie van PE’n verklaard kunnen worden door culturele overtuigingen. Ook is de indicator van culturele context niet gevalideerd. Deze betreft de vraag of deelnemende jeugdigen iemand kennen uit de familie of cultuur die hetzelfde gelooft. Vanwege de lage prevalentie van psychotische stoornissen, is het onwaarschijnlijk dat het grote deel van de jeugdigen dat de indicator als aanwezig rapporteerde, refereerde aan de waangedachten of hallucinatoire ervaringen van een lid van de familie of cultuur met een psychose. Tegelijkertijd is door de formulering van het item niet bekend of de uitgevraagde waanachtige gedachten deel uitmaken van het eigen geloof.
Ten vierde is de aanwezigheid van PE’n slechts eenmaal gemeten. Aangezien de kindertijd en adolescentie turbulente perioden zijn, zal de mate van PE’n waarschijnlijk over de tijd variëren. Onderzoek wijst uit dat toenemende of persisterende PE’n in het bijzonder een hoge voorspellende waarde hebben voor psychotische stoornissen (Downs et al. 2013; Wigman et al. 2011).
Ten vijfde is de interpretatie van de resultaten bij LMIC-Nederlandse en HIC-Nederlandse jeugdigen niet eenvoudig, omdat de aantallen klein zijn en deze groepen bestaan uit jeugdigen met een herkomst uit vele verschillende landen met zeer heterogene sociale kenmerken.

Conclusie en implicaties

Het verhoogde risico op psychotische stoornissen bij etnische minderheden in de volwassenheid, is mogelijk al in de kindertijd te herkennen, aangezien psychotische ervaringen (PE’n) met veel impact vaker voorkwamen bij jeugdigen met een migratieachtergrond dan bij jeugdigen zonder migratieachtergrond. Deze verhoogde prevalentie werd niet verklaard door culturele of religieuze verklaringen van psychotische ervaringen.
Daarnaast werd er onderbouwing gevonden dat ervaren discriminatie een belangrijk aspect is van de ongunstige sociale omgeving als risicofactor voor het verhoogde risico op psychose bij etnische minderheden. Het aanvullend meten van de impact van PE’n lijkt waardevol te zijn om de risicogroep te verkleinen, en mogelijk die jeugdigen te identificeren die vooral risico lopen om een psychotische of andere psychiatrische stoornis te ontwikkelen.
Professionals werkzaam in de ggz zouden bij jeugdigen met een migratieachtergrond extra alert moeten zijn op psychotische ervaringen als alarmsignaal voor ernstige psychopathologie. Bij het bespreken van psychotische ervaringen dienen de eigen verklaringsmodellen aan bod te komen, om de PE’n te kunnen plaatsen in de socioculturele context van de jeugdige. Om te voorkomen dat psychotische ervaringen of (comorbide) psychiatrische problemen persisteren of zich verder ontwikkelen, is het belangrijk om in diagnostiek en behandeling ook rekening te houden met factoren als sociale ongelijkheid en discriminatie.

Dankbetuiging

De auteurs bedanken de leerlingen, leerkrachten en onderzoeksassistenten hartelijk voor hun deelname aan dit onderzoek.

Financiering

Deze studie werd mogelijk gemaakt door financiële steun van de directie Samenleving en Integratie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het VUmc en de Parnassia Academie.
share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Onze productaanbevelingen

BSL Psychologie Totaal

Met BSL Psychologie Totaal blijf je als professional steeds op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen binnen jouw vak. Met het online abonnement heb je toegang tot een groot aantal boeken, protocollen, vaktijdschriften en e-learnings op het gebied van psychologie en psychiatrie. Zo kun je op je gemak en wanneer het jou het beste uitkomt verdiepen in jouw vakgebied.

BSL Academy Accare GGZ collective

Literatuur
go back to reference Achenbach, T. M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H. C., & Rothenberger, A. (2008). Multicultural assessment of child and adolescent psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: research findings, applications, and future directions. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 251–275.CrossRefPubMed Achenbach, T. M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H. C., & Rothenberger, A. (2008). Multicultural assessment of child and adolescent psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: research findings, applications, and future directions. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 251–275.CrossRefPubMed
go back to reference Adriaanse, M., Veling, W., Doreleijers, T., & Domburgh, L. van (2014). The link between ethnicity, social disadvantage and mental health problems in a school-based multi-ethnic sample of children in the Netherlands. European Child and Adolescent Psychiatry, 23, 1103–1113.CrossRef Adriaanse, M., Veling, W., Doreleijers, T., & Domburgh, L. van (2014). The link between ethnicity, social disadvantage and mental health problems in a school-based multi-ethnic sample of children in the Netherlands. European Child and Adolescent Psychiatry, 23, 1103–1113.CrossRef
go back to reference Blom, J. D., Eker, H., Basalan, H., Aouaj, Y., & Hoek, H. W. (2010). Hallucinations attributed to djinns. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 154, A973.PubMed Blom, J. D., Eker, H., Basalan, H., Aouaj, Y., & Hoek, H. W. (2010). Hallucinations attributed to djinns. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 154, A973.PubMed
go back to reference Bourque, F., Ven, E. van der, & Malla, A. (2011). A meta-analysis of the risk for psychotic disorders among first- and second-generation immigrants. Psychological Medicine, 41, 897–910.CrossRefPubMed Bourque, F., Ven, E. van der, & Malla, A. (2011). A meta-analysis of the risk for psychotic disorders among first- and second-generation immigrants. Psychological Medicine, 41, 897–910.CrossRefPubMed
go back to reference Cannon, M., & Clarke, M. C. (2005). Risk for schizophrenia-broadening the concepts, pushing back the boundaries. Schizophrenia Research, 79, 5–13.CrossRefPubMed Cannon, M., & Clarke, M. C. (2005). Risk for schizophrenia-broadening the concepts, pushing back the boundaries. Schizophrenia Research, 79, 5–13.CrossRefPubMed
go back to reference Coid, J. W., Kirkbride, J. B., Barker, D., Cowden, F., Stamps, R., Yang, M., & Jones, P. B. (2008). Raised incidence rates of all psychoses among migrant groups: findings from the East London first episode psychosis study. Archives of General Psychiatry, 65, 1250–1258.CrossRefPubMed Coid, J. W., Kirkbride, J. B., Barker, D., Cowden, F., Stamps, R., Yang, M., & Jones, P. B. (2008). Raised incidence rates of all psychoses among migrant groups: findings from the East London first episode psychosis study. Archives of General Psychiatry, 65, 1250–1258.CrossRefPubMed
go back to reference Collip, D., Myin-Germeys, I., & Os, J. van (2008). Does the concept of ‘sensitization’ provide a plausible mechanism for the putative link between the environment and schizophrenia? Schizophrenia Bulletin, 34, 220–225.CrossRefPubMedPubMedCentral Collip, D., Myin-Germeys, I., & Os, J. van (2008). Does the concept of ‘sensitization’ provide a plausible mechanism for the putative link between the environment and schizophrenia? Schizophrenia Bulletin, 34, 220–225.CrossRefPubMedPubMedCentral
go back to reference Currie, C., Molcho, M., Boyce, W., Holstein, B., Torsheim, T., & Richter, M. (2008). Researching health inequalities in adolescents: the development of the Health Behaviour in School-Aged Children (HBSC) family affluence scale. Social Science and Medicine, 66, 1429–1436.CrossRefPubMed Currie, C., Molcho, M., Boyce, W., Holstein, B., Torsheim, T., & Richter, M. (2008). Researching health inequalities in adolescents: the development of the Health Behaviour in School-Aged Children (HBSC) family affluence scale. Social Science and Medicine, 66, 1429–1436.CrossRefPubMed
go back to reference Downs, J. M., Cullen, A. E., Barragan, M., & Laurens, K. R. (2013). Persisting psychotic-like experiences are associated with both externalising and internalising psychopathology in a longitudinal general population child cohort. Schizophrenia Research, 144, 99–104.CrossRefPubMed Downs, J. M., Cullen, A. E., Barragan, M., & Laurens, K. R. (2013). Persisting psychotic-like experiences are associated with both externalising and internalising psychopathology in a longitudinal general population child cohort. Schizophrenia Research, 144, 99–104.CrossRefPubMed
go back to reference Fusar-Poli, P., Yung, A. R., McGorry, P., & Os, J. van (2014). Lessons learned from the psychosis high-risk state: towards a general staging model of prodromal intervention. Psychological Medicine, 44, 17–24.CrossRefPubMed Fusar-Poli, P., Yung, A. R., McGorry, P., & Os, J. van (2014). Lessons learned from the psychosis high-risk state: towards a general staging model of prodromal intervention. Psychological Medicine, 44, 17–24.CrossRefPubMed
go back to reference Goodman, R. (1997). The strengths and difficulties questionnaire: a research note. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 38, 581–586.CrossRefPubMed Goodman, R. (1997). The strengths and difficulties questionnaire: a research note. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 38, 581–586.CrossRefPubMed
go back to reference Kaufman, J., Birmaher, B., Brent, D., Rao, U., Flynn, C., Moreci, P., Williamson, D., & Ryan, N. (1997). Schedule for affective disorders and schizophrenia for school-age children-present and lifetime version (K-SADS-PL): initial reliability and validity data. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 36, 980–988.CrossRefPubMed Kaufman, J., Birmaher, B., Brent, D., Rao, U., Flynn, C., Moreci, P., Williamson, D., & Ryan, N. (1997). Schedule for affective disorders and schizophrenia for school-age children-present and lifetime version (K-SADS-PL): initial reliability and validity data. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 36, 980–988.CrossRefPubMed
go back to reference Kelleher, I., Connor, D., Clarke, M. C., Devlin, N., Harley, M., & Cannon, M. (2012a). Prevalence of psychotic symptoms in childhood and adolescence: a systematic review and meta-analysis of population-based studies. Psychological Medicine, 42, 1857–1863.CrossRefPubMed Kelleher, I., Connor, D., Clarke, M. C., Devlin, N., Harley, M., & Cannon, M. (2012a). Prevalence of psychotic symptoms in childhood and adolescence: a systematic review and meta-analysis of population-based studies. Psychological Medicine, 42, 1857–1863.CrossRefPubMed
go back to reference Kelleher, I., Keeley, H., Corcoran, P., Lynch, F., Fitzpatrick, C., Devlin, N., Molloy, C., Roddy, S., Clarke, M. C., Harley, M., Arseneault, L., Wasserman, C., Carli, V., Sarchiapone, M., Hoven, C., Wasserman, D., & Cannon, M. (2012b). Clinicopathological significance of psychotic experiences in non-psychotic young people: evidence from four population-based studies. British Journal of Psychiatry, 201, 26–32.CrossRefPubMed Kelleher, I., Keeley, H., Corcoran, P., Lynch, F., Fitzpatrick, C., Devlin, N., Molloy, C., Roddy, S., Clarke, M. C., Harley, M., Arseneault, L., Wasserman, C., Carli, V., Sarchiapone, M., Hoven, C., Wasserman, D., & Cannon, M. (2012b). Clinicopathological significance of psychotic experiences in non-psychotic young people: evidence from four population-based studies. British Journal of Psychiatry, 201, 26–32.CrossRefPubMed
go back to reference Laurens, K. R., West, S. A., Murray, R. M., & Hodgins, S. (2008). Psychotic-like experiences and other antecedents of schizophrenia in children aged 9–12 years: a comparison of ethnic and migrant groups in the United Kingdom. Psychological Medicine, 38, 1103–1111.CrossRefPubMed Laurens, K. R., West, S. A., Murray, R. M., & Hodgins, S. (2008). Psychotic-like experiences and other antecedents of schizophrenia in children aged 9–12 years: a comparison of ethnic and migrant groups in the United Kingdom. Psychological Medicine, 38, 1103–1111.CrossRefPubMed
go back to reference Linscott, R. J., & Os, J. van (2013). An updated and conservative systematic review and meta-analysis of epidemiological evidence on psychotic experiences in children and adults: on the pathway from proneness to persistence to dimensional expression across mental disorders. Psychological Medicine, 43, 1133–1149.CrossRefPubMed Linscott, R. J., & Os, J. van (2013). An updated and conservative systematic review and meta-analysis of epidemiological evidence on psychotic experiences in children and adults: on the pathway from proneness to persistence to dimensional expression across mental disorders. Psychological Medicine, 43, 1133–1149.CrossRefPubMed
go back to reference Lovatt, A., Mason, O., Brett, C., & Peters, E. (2010). Psychotic-like experiences, appraisals, and trauma. Journal of Nervous and Mental Disease, 198, 813–819.CrossRefPubMed Lovatt, A., Mason, O., Brett, C., & Peters, E. (2010). Psychotic-like experiences, appraisals, and trauma. Journal of Nervous and Mental Disease, 198, 813–819.CrossRefPubMed
go back to reference McGorry, P. D., Nelson, B., Goldstone, S., & Yung, A. R. (2010). Clinical staging: a heuristic and practical strategy for new research and better health and social outcomes for psychotic and related mood disorders. Canadian Journal of Psychiatry, 55, 486–497.CrossRefPubMed McGorry, P. D., Nelson, B., Goldstone, S., & Yung, A. R. (2010). Clinical staging: a heuristic and practical strategy for new research and better health and social outcomes for psychotic and related mood disorders. Canadian Journal of Psychiatry, 55, 486–497.CrossRefPubMed
go back to reference Morgan, C., Charalambides, M., Hutchinson, G., & Murray, R. M. (2010). Migration, ethnicity, and psychosis: toward a sociodevelopmental model. Schizophrenia Bulletin, 36, 655–664.CrossRefPubMedPubMedCentral Morgan, C., Charalambides, M., Hutchinson, G., & Murray, R. M. (2010). Migration, ethnicity, and psychosis: toward a sociodevelopmental model. Schizophrenia Bulletin, 36, 655–664.CrossRefPubMedPubMedCentral
go back to reference Os, J. van, Linscott, R. J., Myin-Germeys, I., Delespaul, P., & Krabbendam, L. (2009). A systematic review and meta-analysis of the psychosis continuum: evidence for a psychosis proneness-persistence-impairment model of psychotic disorder. Psychological Medicine, 39, 179–195.CrossRefPubMed Os, J. van, Linscott, R. J., Myin-Germeys, I., Delespaul, P., & Krabbendam, L. (2009). A systematic review and meta-analysis of the psychosis continuum: evidence for a psychosis proneness-persistence-impairment model of psychotic disorder. Psychological Medicine, 39, 179–195.CrossRefPubMed
go back to reference Os, J. van, Kenis, G., & Rutten, B. P. F. (2010). The environment and schizophrenia. Nature, 468, 203–212.CrossRefPubMed Os, J. van, Kenis, G., & Rutten, B. P. F. (2010). The environment and schizophrenia. Nature, 468, 203–212.CrossRefPubMed
go back to reference Patino, L. R., Selten, J. P., Engeland, H. van, Duyx, J. H. M., Kahn, R. S., & Burger, H. (2005). Migration, family dysfunction and psychotic symptoms in children and adolescents. British Journal of Psychiatry, 186, 442–443.CrossRefPubMed Patino, L. R., Selten, J. P., Engeland, H. van, Duyx, J. H. M., Kahn, R. S., & Burger, H. (2005). Migration, family dysfunction and psychotic symptoms in children and adolescents. British Journal of Psychiatry, 186, 442–443.CrossRefPubMed
go back to reference Poulton, R., Caspi, A., Moffitt, T. E., Cannon, M., Murray, R., & Harrington, H. (2000). Children’s self-reported psychotic symptoms and adult schizophreniform disorder: a 15-year longitudinal study. Archives of General Psychiatry, 57, 1053–1058.CrossRefPubMed Poulton, R., Caspi, A., Moffitt, T. E., Cannon, M., Murray, R., & Harrington, H. (2000). Children’s self-reported psychotic symptoms and adult schizophreniform disorder: a 15-year longitudinal study. Archives of General Psychiatry, 57, 1053–1058.CrossRefPubMed
go back to reference Scott, J., Martin, G., Welham, J., Bor, W., Najman, J., O’Callaghan, M., Williams, G., Aird, R., & McGrath, J. (2009). Psychopathology during childhood and adolescence predicts delusional-like experiences in adults: a 21-year birth cohort study. American Journal of Psychiatry, 166, 567–574.CrossRefPubMed Scott, J., Martin, G., Welham, J., Bor, W., Najman, J., O’Callaghan, M., Williams, G., Aird, R., & McGrath, J. (2009). Psychopathology during childhood and adolescence predicts delusional-like experiences in adults: a 21-year birth cohort study. American Journal of Psychiatry, 166, 567–574.CrossRefPubMed
go back to reference Selten, J. P., & Cantor-Graae, E. (2005). Social defeat: riskfactor for schizophrenia? British Journal of Psychiatry, 187, 101–102.CrossRefPubMed Selten, J. P., & Cantor-Graae, E. (2005). Social defeat: riskfactor for schizophrenia? British Journal of Psychiatry, 187, 101–102.CrossRefPubMed
go back to reference Shaffer, D., Fisher, P., Dulcan, M. K., Davies, M., Piacentini, J., Schwab-Stone, M. E., Lahey, B. B., Bourdon, K., Jensen, P. S., Bird, H. R., Canino, G., & Regier, D. A. (1996). The NIMH diagnostic interview schedule for children version 2.3 (DISC-2.3): description, acceptability, prevalence rates, and performance in the MECA study. Methods for the epidemiology of child and adolescent mental disorders study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 35, 865–877.CrossRefPubMed Shaffer, D., Fisher, P., Dulcan, M. K., Davies, M., Piacentini, J., Schwab-Stone, M. E., Lahey, B. B., Bourdon, K., Jensen, P. S., Bird, H. R., Canino, G., & Regier, D. A. (1996). The NIMH diagnostic interview schedule for children version 2.3 (DISC-2.3): description, acceptability, prevalence rates, and performance in the MECA study. Methods for the epidemiology of child and adolescent mental disorders study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 35, 865–877.CrossRefPubMed
go back to reference Stevens, G. W. J. M., Vollebergh, W. A. M., Pels, T. V. M., & Crijnen, A. A. M. (2005). Predicting internalizing problems in Moroccan immigrant adolescents in the Netherlands. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 40, 1003–1011.CrossRefPubMed Stevens, G. W. J. M., Vollebergh, W. A. M., Pels, T. V. M., & Crijnen, A. A. M. (2005). Predicting internalizing problems in Moroccan immigrant adolescents in the Netherlands. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 40, 1003–1011.CrossRefPubMed
go back to reference Vanheusden, K., Mulder, C. L., Ende, J. van der, Selten, J. P., Lenthe, F. J. van, Verhulst, F. C., & Mackenbach, J. P. (2008). Associations between ethnicity and self-reported hallucinations in a population sample of young adults in the Netherlands. Psychological Medicine, 38, 1095–1102.CrossRefPubMed Vanheusden, K., Mulder, C. L., Ende, J. van der, Selten, J. P., Lenthe, F. J. van, Verhulst, F. C., & Mackenbach, J. P. (2008). Associations between ethnicity and self-reported hallucinations in a population sample of young adults in the Netherlands. Psychological Medicine, 38, 1095–1102.CrossRefPubMed
go back to reference Veling, W., & Susser, E. (2011). Migration and psychotic disorders. Expert Review of Neurotherapeutics, 11, 65–76.CrossRefPubMed Veling, W., & Susser, E. (2011). Migration and psychotic disorders. Expert Review of Neurotherapeutics, 11, 65–76.CrossRefPubMed
go back to reference Veling, W., Selten, J. P., Veen, N., Laan, W., Blom, J. D., & Hoek, H. W. (2006). Incidence of schizophrenia among ethnic minorities in the Netherlands: a four-year first-contact study. Schizophrenia Research, 86, 189–193.CrossRefPubMed Veling, W., Selten, J. P., Veen, N., Laan, W., Blom, J. D., & Hoek, H. W. (2006). Incidence of schizophrenia among ethnic minorities in the Netherlands: a four-year first-contact study. Schizophrenia Research, 86, 189–193.CrossRefPubMed
go back to reference Veling, W., Selten, J. P., Susser, E., Laan, W., Mackenbach, J. P., & Hoek, H. W. (2007). Discrimination and the incidence of psychotic disorders among ethnic minorities in the Netherlands. International Journal of Epidemiology, 36, 761–768.CrossRefPubMed Veling, W., Selten, J. P., Susser, E., Laan, W., Mackenbach, J. P., & Hoek, H. W. (2007). Discrimination and the incidence of psychotic disorders among ethnic minorities in the Netherlands. International Journal of Epidemiology, 36, 761–768.CrossRefPubMed
go back to reference Veling, W., Hoek, H. W., Selten, J. P., & Susser, E. (2011). Age at migration and future risk of psychotic disorders among immigrants in the Netherlands: a 7-year incidence study. American Journal of Psychiatry, 168, 1278–1285.CrossRefPubMed Veling, W., Hoek, H. W., Selten, J. P., & Susser, E. (2011). Age at migration and future risk of psychotic disorders among immigrants in the Netherlands: a 7-year incidence study. American Journal of Psychiatry, 168, 1278–1285.CrossRefPubMed
go back to reference Welham, J., Scott, J., Williams, G., Najman, J., Bor, W., O’Callaghan, M., & McGrath, J. (2009). Emotional and behavioural antecedents of young adults who screen positive for non-affective psychosis: a 21-year birth cohort study. Psychological Medicine, 39, 625–634.CrossRefPubMed Welham, J., Scott, J., Williams, G., Najman, J., Bor, W., O’Callaghan, M., & McGrath, J. (2009). Emotional and behavioural antecedents of young adults who screen positive for non-affective psychosis: a 21-year birth cohort study. Psychological Medicine, 39, 625–634.CrossRefPubMed
go back to reference Wigman, J. T. W., Winkel, R. van, Raaijmakers, Q. A. W., Ormel, J., Verhulst, F. C., Reijneveld, S. A., Os, J. van, & Vollebergh, W. A. M. (2011). Evidence for a persistent, environment-dependent and deteriorating subtype of subclinical psychotic experiences: a 6-year longitudinal general population study. Psychological Medicine, 41, 2317–2329.CrossRefPubMed Wigman, J. T. W., Winkel, R. van, Raaijmakers, Q. A. W., Ormel, J., Verhulst, F. C., Reijneveld, S. A., Os, J. van, & Vollebergh, W. A. M. (2011). Evidence for a persistent, environment-dependent and deteriorating subtype of subclinical psychotic experiences: a 6-year longitudinal general population study. Psychological Medicine, 41, 2317–2329.CrossRefPubMed
go back to reference World Bank (2012). World development indicators 2012. Washington: Development Data Group.CrossRef World Bank (2012). World development indicators 2012. Washington: Development Data Group.CrossRef
go back to reference Zammit, S., Kounali, D., Cannon, M., David, A. S., Gunnell, D., Heron, J., Jones, P. B., Lewis, S., Sullivan, S., Wolke, D., & Lewis, G. (2013). Psychotic experiences and psychotic disorders at age 18 in relation to psychotic experiences at age 12 in a longitudinal population-based cohort study. American Journal of Psychiatry, 170, 742–750.CrossRefPubMed Zammit, S., Kounali, D., Cannon, M., David, A. S., Gunnell, D., Heron, J., Jones, P. B., Lewis, S., Sullivan, S., Wolke, D., & Lewis, G. (2013). Psychotic experiences and psychotic disorders at age 18 in relation to psychotic experiences at age 12 in a longitudinal population-based cohort study. American Journal of Psychiatry, 170, 742–750.CrossRefPubMed
go back to reference Zandi, T., Havenaar, J. M., Smits, M., Limburg-Okken, A. G., Es, H. van, Cahn, W., Algra, A., Kahn, R. S., & Brink, W. van den (2010). First contact incidence of psychotic disorders among native Dutch and Moroccan immigrants in the Netherlands: influence of diagnostic bias. Schizophrenia Research, 119, 27–33.CrossRefPubMed Zandi, T., Havenaar, J. M., Smits, M., Limburg-Okken, A. G., Es, H. van, Cahn, W., Algra, A., Kahn, R. S., & Brink, W. van den (2010). First contact incidence of psychotic disorders among native Dutch and Moroccan immigrants in the Netherlands: influence of diagnostic bias. Schizophrenia Research, 119, 27–33.CrossRefPubMed
Metagegevens
Titel
Psychotische ervaringen bij jeugdigen met een migratieachtergrond: prevalentie, impact en culturele context
Auteurs
Dr. Marcia Adriaanse
Mr. dr. Lieke van Domburgh
Prof. dr. Hans Wijbrand Hoek
Prof. dr. Ezra Susser
Prof. dr. Theo A. H. Doreleijers
Prof. dr. Wim Veling
Publicatiedatum
01-05-2018
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Gepubliceerd in
Kind en adolescent / Uitgave 2/2018
Print ISSN: 0167-2436
Elektronisch ISSN: 1876-5998
DOI
https://doi.org/10.1007/s12453-018-0170-2