29-09-2017 | Psychologie | Nieuws
P-factor - het risico op psychopathologie
Patiënten melden zich zelden met 'slechts' één aandoening of een precies passende DSM-classificatie; co-morbiditeit is eerder regel dan uitzondering. Onderzoekers speculeren al langer over het bestaan van de zogeheten p-factor. Zoals er bij cognitieve stoornissen gesproken wordt van de g-factor die positief correleert met afzonderlijke cognitieve functies, zo zou de p-factor positief correleren met psychiatrische symptomen en stoornissen.
Onlangst gaf een publicatie in Nature aanzet tot het serieus nemen van de p-factor. Aangetoond wordt dat studenten met een hogere p-factor, - met meer kenmerken van psychopathologie (gemeten met o.a. de MINI) relatief minder grijze hersencellen hadden in hun cerebellum, het hersengebied voor beweging en coördinatie.
Verder bleek dat de sittestofbanen die het crebellum verbinden met de prefrontale cortex (de redeneringscentra) bij hen van mindere kwaliteit waren. Deze verbindingen vervullen een sleutelrol in het geven van feedback over in hoeverre onze bewegingen overeenstemmen met dat wat we ermee wilden bereiken. De auteurs suggereren dat de p-factor, - het risico op psychopathologie - , samenhangt met de mate waarin we onze cognitieve en emotionele intenties kunnen matchen met de uitkomst ervan. Als daar iets verkeerd gaat, zo stellen zij, kan dat leiden tot het ontwikkelen van uiteenloopende vormen van psychopathologie.
Bron: GZ-psychologie, nr. 5 augustus 2017
Gerelateerde informatie