Gepubliceerd in:
2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk
23. Pijnbehandeling: een overzicht
Samenvatting
Bij het bepalen van het effect van een pijntherapie (‘evidence-based therapy’) heeft het gecontroleerd tweegroepenonderzoek een hoge status: de RCT (randomized clinical trial). Desondanks zijn de resultaten van deze effectonderzoekingen allesbehalve eenduidig. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat de groepen niet homogeen (kunnen) zijn: patiënten hebben weliswaar de naam van hun pijnsyndroom gemeen (‘lage-rugpijn’, ‘fibromyalgie’, ‘CRPS’), maar ze blijven individuen met individueel zeer verschillende kenmerken. In de medische wereld ligt een sterk accent op gebruik van medicijnen. Het therapeutisch repertoire is echter veel rijker en breder. De laatste jaren zijn cognitieve en gedragsmatige methoden erg in zwang gekomen, mede ondersteund door onderzoek met beeldvormende technieken (bijvoorbeeld hypnose, mindfulness, distractie). Er bestaat een sterke tendens om chronische pijn via verschillende sporen te benaderen: de patiënt volgt een multimodaal pijnprogramma. In deze programma’s worden de somato-psycho-socio-invalshoeken gecombineerd: pijnstillers hebben een plek, maar ook educatie (bijvoorbeeld in verband met bewegingsangst), conditieverbetering, beweeggewoonten, leef- en werkstijl, massage en stimulatietechnieken (bijvoorbeeld TENS). Helaas hebben de huidige pijnteams nog een tamelijk smal therapeutisch repertoire. Er is nog veel te doen!