Skip to main content
Top
Gepubliceerd in:

Open Access 27-08-2024 | Wetenschappelijk artikel

Participatie, het verschil tussen een methode en een kritisch paradigma

Auteurs: prof.dr. Christine Dedding, dr. Karijn Aussems

Gepubliceerd in: TSG - Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen | Uitgave 3/2024

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail
insite
ZOEKEN

Samenvatting

Beleidsmakers en fondsen verwachten in toenemende mate dat burgers actief betrokken worden bij onderzoek, beleidsontwikkeling en interventieontwikkeling. Deze groeiende populariteit vereist dat we scherp blijven op de conceptualisering van participatie: bedoelen en beogen we (nog) hetzelfde met participatie? Aan de hand van literatuur en vele jaren praktijkervaring laten we zien dat de betekenis van participatie in de loop der jaren verschoven is van een kritisch paradigma, waarin empowerment en het kritisch bevragen van de macht centraal staan, naar een zoektocht naar methoden om kwetsbare mensen een stem te geven binnen bestaande structuren. In dit artikel beargumenteren we waarom het belangrijk is om te herverbinden met het oorspronkelijke kritische paradigma.

Inleiding

Beleidsmakers en fondsen verwachten in toenemende mate dat burgers actief betrokken worden bij onderzoek en het ontwikkelen van interventies en beleid. Deze werkwijze wordt als kansrijk gezien voor het impactvol aankaarten van complexe maatschappelijke vraagstukken. Door alle perspectieven samen te brengen en samen met alle betrokkenen te leren wat binnen een specifieke context werkt, ontstaat een completer beeld van een situatie en is er een kans om deze te verbeteren [1]. Deze werkwijze doet bovendien recht aan de dagelijkse realiteit, behoeften, kennis en kunde van burgers en de toenemende roep om meer inspraak [2]. Door vanaf de start van een project samen te werken met alle betrokkenen groeien bovendien het draagvlak en gedeeld eigenaarschap, en daarmee de kansen op succesvolle implementatie van de geleerde lessen. We zien dan ook dat een groeiende groep professionals de uitdaging aangaat om projecten samen met burgers vorm te geven.
Met de toenemende populariteit is er een zoektocht ontstaan naar de manier waarop we participatie in de praktijk effectief kunnen vormgeven. In antwoord op deze vraag zijn er toolboxen ontwikkeld voor verschillende groepen (zoals vluchtelingen, mantelzorgers, leerlingen, patiënten, kinderen) en domeinen (bijvoorbeeld de gemeente, het sociaal domein, medicijnontwikkeling, jeugdhulp). Ook bestaan er keuzehulpen om per onderzoeksfase de juiste participatietool te kiezen [3]. Het onderliggende paradigma, de overtuiging waarom participatie belangrijk is, dreigt uit het oog te verloren te worden, terwijl het als basis dient voor ‘goed onderzoek’ [4]. Bij participatie als methode is er dus minder aandacht voor de aanleiding en bedoeling van participatie: streven we dezelfde doelen na en worden deze doelen in de praktijk ook daadwerkelijk behaald?
In het Leernetwerk jongerenparticipatie in onderzoek spraken we met onderzoekers en jongeren over wat we onder succesvolle samenwerking verstaan. Dit leidde tot zestien richtlijnen voor kinderen, jongeren en onderzoekers die echt willen samenwerken in onderzoek (zie fig. 1). Bij het ontwikkelen van de richtlijnen viel op dat voor de herkomst van het participatieve gedachtegoed werd verwezen naar de in 2013 uitgeroepen participatiesamenleving. Daarin wordt participatie gepresenteerd als een recht op inspraak maar ook als een plicht om mee te doen. Minder aandacht is er voor het kritisch bevragen en veranderen van bestaande machtsstructuren, terwijl dit juist is wat de grondleggers van de participatieve benadering beoogden. We realiseerden ons dat aandacht nodig blijft om de historische wetenschappelijke wortels van participatie niet uit het oog te verliezen. Dit is dan ook toegevoegd als een van de richtlijnen: de onderzoeker kent de participatieve benadering (de geschiedenis, theorie en kwaliteitscriteria).
In dit artikel bediscussiëren we op basis van literatuur en twintig jaar praktijkervaring wat het risico is van een participatiebenadering in onderzoek waarin de methode centraal staat. We beargumenteren waarom het belangrijk is om te herverbinden met het oorspronkelijke kritische paradigma van participatie. Tevens laten we zien wat de keuze tussen participatie als methode en participatie als kritisch paradigma betekent voor het vormgeven van participatie in onderzoek en de ontwikkeling van beleid en interventies.

Veranderende betekenisgeving van participatie

De slogan ‘Van iedereen die dat kan wordt gevraagd om verantwoordelijkheid te nemen’ is typerend voor de in 2013 uitgeroepen participatiesamenleving [6]. De achterliggende argumentatie was dat burgers graag zelf keuzen maken, maar ook dat de klassieke verzorgingsstaat onhoudbaar is als gevolg van oplopende kosten en vergrijzing. Participatie kreeg hier de betekenis van (moeten) meedoen, (mogen) meebeslissen en bezuinigen. De sociale, politieke en economische structuur van de samenleving werd bij de transitie van de verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving nauwelijks bevraagd, noch waren de noodzakelijke randvoorwaarden voor participatie onderwerp van gesprek [7, 8]. Het risico van deze betekenisgeving is dat ‘participatie’ bestaande ongelijkheden in stand houdt of zelfs uitvergroot, omdat niet iedereen dezelfde kansen heeft om mee te doen.

Kritisch bevragen

Deze invulling van participatie staat haaks op het oorspronkelijke gedachtegoed, waarin juist het kritisch bevragen van bestaande machtsstructuren en inclusie centraal staat. Zo definieerde de politicoloog Arnstein [9], bekend van de eerste participatieladder (zie fig. 2), participatie als de herverdeling van de macht die het mogelijk maakt dat de have-not burgers, die momenteel zijn uitgesloten van de politieke en economische processen, in de toekomst doelbewust worden geïncludeerd. Arnstein spreekt van have-not citizens. Wij vertalen deze term naar ‘minderbedeelden’, omdat deze laat zien dat het gaat om een verschil in kansen. Bovendien kan spreken over have-nots onbedoeld de suggestie wekken dat er mensen zijn die niet over eigen bronnen, kennis en kunde beschikken. Arnstein zag participatie als een middel om tot significante sociale verandering te komen en minderbedeelden mee te kunnen laten delen in de welvaart. Ze verzette zich tegen het misleidende en retorische gebruik van het begrip ‘participatie’ en zocht bewust de provocatie op met de participatieladder. Zij wees op het verschil tussen een leeg ritueel en de macht die nodig is om de uitkomsten van een proces daadwerkelijk te beïnvloeden. Participatie aldus Arnstein is een radicale omdraaiing van de macht om beleid mee te kunnen bepalen.
Dit kritisch emancipatoire karakter en het bevragen van de macht raakt onderbelicht wanneer gesproken wordt over ‘het betrekken van de doelgroep’, ‘empowerment van de doelgroep’ of ‘een stem geven aan kwetsbare mensen’. Het zijn meerbedeelde burgers die minderbedeelden inspraak gunnen en de kaders bepalen voor in hun ogen belangrijke en veilig omlijnde vraagstukken. De status quo – de bestaande machtsrelaties, dominante normen en waarden – worden daarbij zelden bevraagd. Minderbedeelden krijgen zelden de kans om hun geleefde werkelijkheid en behoeften, zoals zij die kennen en ervaren, te benoemen, agenderen, verkennen, beschrijven en veranderen. Het zijn de tekortkomingen van de minderbedeelden die centraal staan: ‘zij weten/kunnen (nog) niet …’ en/of ‘zij zijn niet gemotiveerd’ [10]. De tekortkomingen van de beleidsmakers en professionals blijven veelal onbenoemd. Denk aan het kunnen en durven omarmen van complexiteit: het kunnen inleven in en begrijpen van de leefsituatie van ‘de ander’, en het buiten de eigen kaders en comfortzone durven treden. Ook is er maar weinig aandacht voor de manier waarop bronnen en budget verdeeld worden en hoe structurele ongelijkheid mensen op achterstand zet en houdt. Wanneer er geen aandacht is voor deze politieke context, bestaat het risico dat participatie onbedoeld een leeg ritueel wordt, losgezongen van de kritische wortels, met opportunisme en onderdrukking als gevolg [8, 11, 12].

Eliteparticipatie

Eliteparticipatie [13] is een tweede risico van een participatiebenadering waarin de methode centraal staat. Het zijn voornamelijk mensen met een specifiek cultureel en sociaal kapitaal die participatieprocessen vormgeven. Deze bronnen betreffen niet alleen iemands sociaal-culturele vaardigheden, maar vooral het milieu waarin de persoon opgroeit [14]. Dit zie je terug in de organisatie van participatie. Denk aan de wijze van uitnodigen voor ‘een onderzoek’ of een ‘interview’ middels een formele brief, de keuze voor de locatie en de vergadertafel, het tijdstip van de ontmoeting – veelal kantoortijden – en het sterk cognitieve en verbale karakter van participatieprocessen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het ook de mensen zijn met vergelijkbaar sociaal-cultureel kapitaal die meer invloed uit kunnen oefenen. Degenen die minder levensuitdagingen kennen (met meer tijd en energie, die de reis en kinderopvang kunnen betalen) en voor wie minder op het spel staat, worden beter gezien en gehoord, en profiteren van het proces en de uitkomsten. Denk aan erkend worden als probleemeigenaar en deskundige, het versterken van competenties (bijvoorbeeld in dialoog met andere experts), maar ook het kunnen vergroten van netwerken en invloed uitoefenen op de besluitvorming.

Epistemic injustice

Een derde risico van een participatiebenadering waarin de methode centraal staat, is dat onderzoekers en beleidsmakers participatie romantiseren en niet voldoende voorbereid zijn op het werk dat verzet moet worden en de kennis en kunde die dat vereist [15, 16]. Wanneer je verschillende ‘groepen’ samenbrengt, breng je verschillende ervaringen, perspectieven, behoeften, belangen en bronnen van kennis bij elkaar. Deze ervaringen zijn niet altijd in de dominante taal uit te drukken, soms met schaamte omgeven en/of al lange tijd onderdrukt [17]. Hoewel emoties goed inzichtelijk maken wat belangrijk is voor mensen en welke impact dat iets heeft, wordt emotie in de wetenschap en beleidsontwikkeling als ongemakkelijk ervaren en nog zelden op waarde geschat als kennisdrager [8, 18]. Wanneer onderzoekers en beleidsmakers deelnemers niet de gelegenheid bieden om zich uit te drukken vanuit de eigen taligheid, de eigen stijl van communiceren, ontstaat epistemic injustice en raken zij teleurgesteld in het participatietraject. De term epistemic injustice, geïntroduceerd door Miranda Fricker, betreft zowel testimonial injustice (als mensen worden genegeerd of niet worden geloofd door stereotypen en vooroordelen van de luisteraar over hun achtergrond) als hermeneutical injustice (wanneer mensen geen toegang tot taal of concepten hebben om hun ervaring als onrechtvaardig te duiden, doordat deze verhalen geen ruimte hebben gekregen in het dominante vertoog) [19]. Het vertrouwen dat soms toch al broos of afwezig is, maakt dat mensen zich (wederom) gefrustreerd voelen, zich (nog meer) terugtrekken of (nog) minder kunnen en willen conformeren aan het proces waarin zij (wederom) geen ruimte voelen [10, 20]. Onbedoeld krijgt eliteparticipatie daardoor nog meer vleugels; ‘de mensen met wie wel samen te werken valt’, ‘die over hun eigen schaduw heen kunnen stappen’ en ‘zich niet laten leiden door emoties’, voeden het beleid, de onderliggende cijfers en theorievorming.
Kortom, daar waar participatie momentum heeft gekregen, lijkt het losgeraakt van zijn kritische wortels (fig. 3). Dat is problematisch, want onder de warme mantel van participatie kan daarmee de status quo, en dus kansenongelijkheid, groot blijven of zelfs groeien [9, 11, 15]. Wanneer we ervan overtuigd zijn dat de doelen van participatie verder gaan dan participeren binnen de huidige kaders en participatie meer is dan het luisteren naar mensen, is het belangrijk om opnieuw te verbinden met de grondleggers.

Historische en theoretische fundamenten van participatie

Aan de basis van de oorspronkelijke participatieve benadering staat een emancipatoir kritisch perspectief. Het uitgangspunt is dat de ‘de werkelijkheid’ wordt geconstrueerd en gevormd door politieke, sociale en economische krachten [21]. De focus ligt op het overwinnen van ongelijke en onderdrukkende sociale relaties en het visualiseren van nieuwe mogelijkheden. Theorie en praktijk worden met elkaar verbonden, zodat mensen zich meer bewust worden van verschillen in sociale praktijken en van daaruit geïnspireerd raken om situaties te veranderen.
Veel wetenschappers hebben bijgedragen aan deze kritische theorievorming, onder wie Marx, Nietzsche, Engels, Weber, Freud en later ook Habermas, Foucault en Crenshaw (jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw). Specifiek in relatie tot de participatieve benadering hebben onder andere Kurt Lewin, Paulo Freire en Robert Chambers een belangrijke rol gespeeld. Hieronder volgt een beknopte samenvatting van het gedachtegoed van deze grondleggers, gevolgd door de vraag wat het betekent voor het vormgeven van participatie.

Kurt Lewin

Kurt Lewin heeft in 1946 de term ‘action research’ geïntroduceerd, als een manier van sociale wetenschap bedrijven die theorieontwikkeling verbindt met het veranderen van sociale systemen door middel van actie en reflectie. Lewin was een joodse psycholoog die gevlucht was voor het naziregime in Duitsland. Hij schreef zijn grondleggende artikel over actieonderzoek in de VS, waar hij zich bezighield met raciale ongelijkheid. Hij stelde zichzelf de vraag hoe sociale wetenschappers deze raciale ongelijkheid niet alleen konden beschrijven, maar ook konden bijdragen aan positieve verandering. Actieonderzoek heeft dus zijn oorsprong in kritische theorie gericht op systemische en structurele ongelijkheid.
Lewin stelde een dynamisch cyclisch proces van leren in het doen voor: het verkennen van doelen en middelen naar aanleiding van een probleem, een plan maken, feitenonderzoek door middel van verkenning en toepassing van nieuwe inzichten. Nieuwe actiecirkels volgen, net zolang tot de gewenste lokale oplossing is gerealiseerd [22].
Met zijn onderzoek toonde hij aan dat als mensen invloed kunnen uitoefenen op onderzoek en besluitvorming, zij ook meer bereid zijn om de nodige veranderingen te omarmen. Lewin benadrukte dat voor gedragsverandering weerstand doorbroken moet worden, en dat het moeite vergt om veranderingen vast te houden [20]. Deze link tussen onderzoek, actie en praktijk sluit aan bij Dewey’s visie dat individuele acties beïnvloed worden door de omgeving waarin men verkeert en interacteert met anderen [23].
Het gaat in actieonderzoek dan ook niet om oorzaak-gevolgrelaties, maar om het situationeel begrijpen. Door te handelen in een specifieke context – en dus niet alleen te praten – ontstaat ruimte om individueel en gezamenlijk te reflecteren op de huidige en gewenste sociale situatie, en ontstaan nieuwe kennis en inzichten, juist door de situatie te veranderen.

Paulo Freire

Paulo Freire, bekend van de klassieker Pedagogy of the oppressed, pleitte voor vrijheid door het opheffen van onderdrukking [24]. Freire groeide op in grote armoede in Brazilië en werd gevangengenomen tijdens de militaire coup van 1964. Vervolgens werkte hij in ballingschap in Bolivia en Chili, waar hij getuige was van de militaire staatsgreep van Pinochet en de moord op Salvador Allende, gesteund vanuit de VS om hun neoliberale agenda in Zuid-Amerika door te voeren. Freire’s Pedagogy of the oppressed moet in deze politieke context begrepen worden en was gericht op de bevrijding van militaire, neoliberale en koloniale onderdrukking. Hij noemde dit gewetensvorming (conscientization): het ontwikkelen van een kritisch bewustzijn over deze sociale realiteit door reflectie en actie.
Volgens Freire kan hiërarchie alleen doorbroken worden wanneer mensen bereid zijn om in een open, wederzijdse dialoog van elkaar te leren. Hij pleit voor een doorgaand en gezamenlijk leerproces, waarvan niemand uitgesloten wordt. Freire’s ideeën bevragen de traditionele hiërarchie tussen onderzoeker en onderzochten. De onderzoeker is vanuit zijn perspectief niet de expert, maar net als de andere deelnemers een participant en leerling in het proces. Ervaringskennis staat daarin op gelijkwaardige voet met academische kennis. Mensen integreren niet in bestaande onderdrukkende structuren, maar deze structuren worden uitgedaagd door kritische bewustwording. Deelnemers ontdekken en beschrijven zelf hoe hun dagelijkse realiteit gevormd en beperkt wordt door sociale, politieke en economische structuren, en hoe zij kunnen handelen binnen of buiten deze structuren.

Robert Chambers

Robert Chambers heeft vanuit het veld van de ontwikkelingssamenwerking een belangrijke bijdrage geleverd aan de paradigmaverschuiving van een top-downaanpak naar een participatieve bottom-upbenadering. Hij pleit voor het omdraaien van de rollen: een participatieve benadering waarin de invloedrijken niet aan het woord zijn, maar aandacht hebben voor het perspectief van de mensen met minder macht [15]. Voor daadwerkelijke participatie en empowerment, zo stelt Chambers, is erkenning van de waarheid van de mensen met minder macht nodig, en zelfkritisch bewustzijn van alle betrokkenen voor persoonlijke, professionele en institutionele veranderingen. Het is de taak van een onderzoeker om dit bewustwordingsproces te faciliteren.

Kritisch bevragen van de macht

In het werk van deze grondleggers gaat het dus niet om het ‘geven van een stem aan kwetsbare mensen’ en ‘het betrekken van mensen’, maar om het kritisch bevragen van de macht (zie tab. 1). Dat wil zeggen het bevragen en veranderen van sociaal-politieke, economische en culturele structuren in de maatschappij en in onderzoek. Niet voor mensen, maar vanuit een wederzijds leerproces, de geleefde ervaring en een diepgaand begrijpen in een specifieke context. De grondleggers erkennen de invloed die de context heeft op de percepties en (structurele) beperkingen en mogelijkheden van zowel de onderzoeker als de participant.
Tabel 1
Samenvatting van de belangrijkste verschillen tussen participatie als methode en participatie als kritisch paradigma
 
participatie als methode
participatie als kritisch paradigma
framing
kwetsbare mensen (object); mensen met een beperking, multiprobleemgezinnen, moeilijk bereikbare groepen, enzovoort
mensen die leven in kwetsbaar makende omstandigheden en daar zelf betekenis aan geven (subject); mensen die risico lopen op uitsluiting, barrières ervaren in de hulpverlening door systemen die falen en die ongelijkheid in stand houden
taakopvatting/doel
stem geven aan mensen
luisteren en vanuit wederkerigheid samen al doende leren en veranderen: het contextueel begrijpen van de geleefde werkelijkheid, kritisch bevragen en bewust worden van macht en structureel onrecht als aanzet tot significante sociale verandering
empowerment van de doelgroep
gezamenlijke empowerment; netwerk en leiderschap van gemeenschappen versterken, die daarmee zelf de macht kunnen claimen bij beleidsmakers, om de gewenste structurele verandering te bereiken
werkwijze
onderzoeksmethode staat centraal
menselijke relaties staan centraal; de attitude van de onderzoeker, ethische principes, en kritische theorie om menselijke relaties en ervaren problemen te herkennen en structureel te veranderen
verbaliseren, delen van behoeften en wensen in een interview, groepsdiscussie of middels een creatieve methode
contextueel samenwerken, met oog voor de verschillende competenties en behoeften van mensen om zich veilig en kritisch op eigen wijze te kunnen uitdrukken en ontwikkelen

Implicaties voor de praktijk

Het bovenstaande laat zien dat de grondleggers participatie niet beschouwen als een methode, maar als een attitude en kritisch (onderzoeks)paradigma. Voor participatief onderzoek is het primaire uitgangspunt dat de bijdrage van de mensen wier leven centraal staat, fundamenteel van invloed is op alle aspecten van het onderzoeksproces. De actieve betrokkenheid van deze groep is een doel an sich. Het erkennen van de waarde van ieders bijdrage in de cocreatie van kennis draagt bij aan empowerment van alle betrokkenen en leidt tot relevante, nieuwe kennis. Kennis wordt daarbij breed opgevat – het gaat niet alleen om verkregen kennis via een opleiding, maar ook om praktische kennis (kennis die groeit en werkt in de praktijk), en belichaamde (sensorische) kennis en emoties als bron van kennis [25, 26]. In die zin is het beter om niet te spreken van have-not citizens, zoals Arnstein deed [8], maar wel haar doel te volgen: structurele kansenongelijkheid verminderen.
Participatie is een middel tot actie en verandering: het creëren van positieve sociale verandering als gevolg van een onderzoeksproces met mensen wier leven onder druk staat. De gedachte is dat via een gezamenlijk leerproces al doende (structurele) sociale en politieke ongelijkheid worden geanalyseerd en bevraagd. Hoewel de doelen van participatie omvangrijk zijn – het veranderen van macht en tegengaan van structurele ongelijkheid – kunnen kleine stappen bijdragen. Dit noemen we ook wel ripples of change: de steentjes in de vijver, vanwaaruit steeds grotere kringen ontstaan, kringen die elkaar ontmoeten en elkaar versterken [27].
Vanuit het perspectief van Michel Foucault is macht bovendien geen bezit, maar een productieve en instabiele bron binnen een web van relaties, vertogen en praktijken. Deze macht kan worden uitgedaagd en er kan weerstand tegen geboden worden [21]. Macht kan veranderen door sociale relaties in specifieke situaties opnieuw te formuleren, bijvoorbeeld door het centraal plaatsen van ethische principes, zoals wederzijds respect, wederkerigheid, bescheidenheid, en wederzijdse afhankelijkheid [12, 28]. Deze principes versterken het luisterend vermogen en de faciliterende attitude en rol van de onderzoekers. De onderzoeker haalt geen data op, maar creëert een omgeving waarin mensen articulatiemacht hebben: de macht om te benoemen, te categoriseren, te identificeren en te bepalen wat wat is, en wie wie is [29]. Zo kan iedereen toegang krijgen tot de arena waarin normen worden gevormd en bijgesteld. Jürgen Habermas spreekt in dit geval van een ‘communicatieve ruimte’: een plaats waar sprake is van wederzijdse erkenning en bereidheid om de eigen omstandigheden door de ogen van de ander te bekijken en van elkaar te leren [30].

Tot slot

We zien grote verschillen in de manier waarop participatie oorspronkelijk geconceptualiseerd is en hoe participatie, in het momentum dat is gegroeid, vorm krijgt. Deze verschillen zien we terug in de framing van het probleem (wie of wat is het probleem), de doelstelling (wie of wat moet veranderen) en de werkwijze. Kort samengevat typeren we dit als participatie als methode en participatie als kritisch paradigma. Bij participatie als methode ligt de nadruk op het kwetsbare individu en het zoeken van tools om mensen te betrekken in bestaande structuren. Bij participatie als kritisch paradigma ligt de nadruk op het sociaal-politieke: de (structureel) kwetsbaar makende omstandigheden en wie wel/niet als deskundige recht van spreken heeft. Bij deze tweede benadering heeft de onderzoeker niet de taak om mensen met (creatieve) methoden te betrekken, maar om een kritisch leerproces te faciliteren waarmee een claim op de ‘waarheid’ opengebroken wordt door mensen die weten en voelen wat er op het spel staat. Wanneer we deze verstoring van de bestaande orde niet durven te faciliteren, wordt geen recht gedaan aan grote groepen mensen en blijven urgente maatschappelijke problemen, zoals kansenongelijkheid en gezondheidsverschillen, met de beste bedoelingen groot. De politiek activiste Angela Davis heeft dit treffend beschreven als ‘het verschil dat geen verschil maakt, de verandering die geen verandering teweegbrengt’ [31]. En dat is juist niet wat de grondleggers van participatie voor ogen hadden.

Financiering

Subsidie: ZonMw, projectnummer 07440122110002
Open Access This article is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License, which permits use, sharing, adaptation, distribution and reproduction in any medium or format, as long as you give appropriate credit to the original author(s) and the source, provide a link to the Creative Commons licence, and indicate if changes were made. The images or other third party material in this article are included in the article’s Creative Commons licence, unless indicated otherwise in a credit line to the material. If material is not included in the article’s Creative Commons licence and your intended use is not permitted by statutory regulation or exceeds the permitted use, you will need to obtain permission directly from the copyright holder. To view a copy of this licence, visit http://​creativecommons.​org/​licenses/​by/​4.​0/​.
share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Onze productaanbevelingen

Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen

TSG, het Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, is het enige Nederlandstalige tijdschrift dat multidisciplinaire informatie bevat op het gebied van de volksgezondheid en gezondheidszorg. Naast de multidisciplinaire oriëntatie is de combinatie van wetenschap, beleid en praktijk uniek.

BSL Academy SW-TP Saxion Parttime School jaarlicentie

BSL Academy SW-TP Saxion Parttime School half jaarlicentie

Toon meer producten
Literatuur
1.
go back to reference Abma TA, Banks S, Cook T, et al. Participatory research for health and social well-being. Cham: Springer; 2019.CrossRef Abma TA, Banks S, Cook T, et al. Participatory research for health and social well-being. Cham: Springer; 2019.CrossRef
2.
go back to reference Anderson GL. Can participatory action research (PAR) democratize research, knowledge, and schooling? Experiences from the Global South and North. Int J Qual Stud Educ. 2017;30(5):427–31.CrossRef Anderson GL. Can participatory action research (PAR) democratize research, knowledge, and schooling? Experiences from the Global South and North. Int J Qual Stud Educ. 2017;30(5):427–31.CrossRef
4.
go back to reference International Collaboration for Participatory Health Research. Position Paper 1: what is participatory health research? Berlin: ICPHR; 2013. International Collaboration for Participatory Health Research. Position Paper 1: what is participatory health research? Berlin: ICPHR; 2013.
7.
go back to reference Tonkens E. Herover de participatiesamenleving. De participatiesamenleving heeft ten onrechte een rechtse klank. Participatie is een links ideaal. Zes pijlers voor een sociaal-democratisch program. Soc Dem. 2014;71(1):85–95. Tonkens E. Herover de participatiesamenleving. De participatiesamenleving heeft ten onrechte een rechtse klank. Participatie is een links ideaal. Zes pijlers voor een sociaal-democratisch program. Soc Dem. 2014;71(1):85–95.
8.
go back to reference Duijs SE, Baur VE, Abma TA. Why action needs compassion: creating space for experiences of powerlessness and suffering in participatory action research. Act Res. 2019;19(3):498–517.CrossRef Duijs SE, Baur VE, Abma TA. Why action needs compassion: creating space for experiences of powerlessness and suffering in participatory action research. Act Res. 2019;19(3):498–517.CrossRef
9.
go back to reference Arnstein SR. A ladder of citizen participation. J Am Inst Plann. 1969;35(4):216–24.CrossRef Arnstein SR. A ladder of citizen participation. J Am Inst Plann. 1969;35(4):216–24.CrossRef
10.
go back to reference Dijkstra I, Horstman K. ‘Known to be unhealthy’: exploring how social epidemiological research constructs the category of low socioeconomic status. Soc Sci Med. 2021;285:114263.CrossRefPubMed Dijkstra I, Horstman K. ‘Known to be unhealthy’: exploring how social epidemiological research constructs the category of low socioeconomic status. Soc Sci Med. 2021;285:114263.CrossRefPubMed
11.
go back to reference Cooke B, Kothari U. Participation: the new tyranny? New York: Zed Books; 2001. Cooke B, Kothari U. Participation: the new tyranny? New York: Zed Books; 2001.
12.
go back to reference Dedding C, Goedhart NS, Broerse JEW, et al. Exploring the boundaries of ‘good’ participatory action research in times of increasing popularity: dealing with constraints in local policy for digital inclusion. Ed Act Res. 2020;29(1):20–36. Dedding C, Goedhart NS, Broerse JEW, et al. Exploring the boundaries of ‘good’ participatory action research in times of increasing popularity: dealing with constraints in local policy for digital inclusion. Ed Act Res. 2020;29(1):20–36.
13.
go back to reference Wind W. Patiëntenparticipatie is geen elitesport. In: Dedding C, Slager M, redactie. De rafels van participatie in de gezondheidszorg. Van participerende patiënt naar participerende omgeving. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers; 2013. Wind W. Patiëntenparticipatie is geen elitesport. In: Dedding C, Slager M, redactie. De rafels van participatie in de gezondheidszorg. Van participerende patiënt naar participerende omgeving. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers; 2013.
14.
go back to reference Bourdieu P. The forms of capital. In: Richardson JG, redactie. Handbook of theory and research in the sociology of education. New York: Greenwald Press; 1986. pag. 241–58. Bourdieu P. The forms of capital. In: Richardson JG, redactie. Handbook of theory and research in the sociology of education. New York: Greenwald Press; 1986. pag. 241–58.
15.
go back to reference Chambers R. Whose reality counts? Putting the last first. London: Intermediate Technology Publications; 1997.CrossRef Chambers R. Whose reality counts? Putting the last first. London: Intermediate Technology Publications; 1997.CrossRef
16.
go back to reference Dedding C, Groot B, Slager M, et al. Building an alternative conceptualization of participation: from shared decision-making to acting and work. Ed Act Res. 2022;31:868–80. Dedding C, Groot B, Slager M, et al. Building an alternative conceptualization of participation: from shared decision-making to acting and work. Ed Act Res. 2022;31:868–80.
17.
go back to reference Aussems K, Muntinga M, Addink A, et al. ‘Call us by our name’: quality of care and wellbeing from the perspective of girls in residential care facilities who are commercially and sexually exploited by ‘loverboys. Child Youth Ser Rev. 2020;116:105213.CrossRef Aussems K, Muntinga M, Addink A, et al. ‘Call us by our name’: quality of care and wellbeing from the perspective of girls in residential care facilities who are commercially and sexually exploited by ‘loverboys. Child Youth Ser Rev. 2020;116:105213.CrossRef
18.
go back to reference McLaughlin C. The feeling of finding out: the role of emotions in research. Ed Act Res. 2003;11(1):65–78. McLaughlin C. The feeling of finding out: the role of emotions in research. Ed Act Res. 2003;11(1):65–78.
19.
go back to reference Fricker M. Epistemic injustice: power and the ethics of knowing. Oxford: Oxford University Press; 2007.CrossRef Fricker M. Epistemic injustice: power and the ethics of knowing. Oxford: Oxford University Press; 2007.CrossRef
20.
go back to reference Lewin K. Group decision and social change. In: Newcomb T, Hartley E, redactie. Readings in social psychology. New York: Holt, Rinehart & Winston; 1947. pag. 197–211. Lewin K. Group decision and social change. In: Newcomb T, Hartley E, redactie. Readings in social psychology. New York: Holt, Rinehart & Winston; 1947. pag. 197–211.
21.
go back to reference Foucault M. The will to knowledge: the history of sexuality: 1. London: Penguin; 1998. Foucault M. The will to knowledge: the history of sexuality: 1. London: Penguin; 1998.
22.
go back to reference Lewin K. Action research and minority problems. J Soc Iss. 1946;2:34–46.CrossRef Lewin K. Action research and minority problems. J Soc Iss. 1946;2:34–46.CrossRef
23.
go back to reference Dewey J. Experience & education. New York: Kappa Delta Pi; 1938. Dewey J. Experience & education. New York: Kappa Delta Pi; 1938.
24.
go back to reference Freire P. Pedagogy of the oppressed. New York: The Seabury Press; 1970. Freire P. Pedagogy of the oppressed. New York: The Seabury Press; 1970.
25.
go back to reference Merleau-Ponty M. The visible and the invisible. Evanston: Northwestern University Press; 1968. Merleau-Ponty M. The visible and the invisible. Evanston: Northwestern University Press; 1968.
26.
go back to reference Weiss G. Body images: embodiment as intercorporeality. New York: Routledge; 1999. Weiss G. Body images: embodiment as intercorporeality. New York: Routledge; 1999.
27.
go back to reference Potapchuk WR, Crocker JP Jr, Schechter WH. The transformative power of governance. Nat Civ Rev. 1999;88(3):217–48.CrossRef Potapchuk WR, Crocker JP Jr, Schechter WH. The transformative power of governance. Nat Civ Rev. 1999;88(3):217–48.CrossRef
28.
go back to reference Aussems K, Isarin J, Niemeijer A, et al. Working together as scientific and experiential experts: how do current ethical PAR-principles work in a research team with young adults with developmental language disorder? Ed Act Res. 2022;32(2):311–26. Aussems K, Isarin J, Niemeijer A, et al. Working together as scientific and experiential experts: how do current ethical PAR-principles work in a research team with young adults with developmental language disorder? Ed Act Res. 2022;32(2):311–26.
29.
go back to reference Bourdieu P. Science of science and reflexivity. Cambridge: Polity; 2004. Bourdieu P. Science of science and reflexivity. Cambridge: Polity; 2004.
30.
go back to reference Habermas J. Truth and justification. Cambridge: MIT Press; 2003. Habermas J. Truth and justification. Cambridge: MIT Press; 2003.
Metagegevens
Titel
Participatie, het verschil tussen een methode en een kritisch paradigma
Auteurs
prof.dr. Christine Dedding
dr. Karijn Aussems
Publicatiedatum
27-08-2024
Uitgeverij
BSL Media & Learning
Gepubliceerd in
TSG - Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen / Uitgave 3/2024
Print ISSN: 1388-7491
Elektronisch ISSN: 1876-8776
DOI
https://doi.org/10.1007/s12508-024-00439-9

Andere artikelen Uitgave 3/2024

TSG - Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen 3/2024 Naar de uitgave