Samenvatting
Dit hoofdstuk beschrijft de manieren waarop binnen een organisatie de taken van de medewerkers worden afgestemd op elkaar en op de doelen. Daartoe worden taken toebedeeld aan medewerkers, die een bepaalde functie voor de organisatie vervullen, bijvoorbeeld leiding geven, coördineren, ondersteunen, uitvoeren van werkzaamheden. De functies zijn gebundeld in afdelingen en teams. Afhankelijk van de omvang en cultuur van de organisatie en de mate van zelfstandigheid van medewerkers zijn organisaties horizontaal (‘plat’) of verticaal (‘hiërarchisch’). De communicatie tussen afdelingen en functionarissen gebeurt door leidinggevenden (opdrachten: lijnstructuur) en door ondersteunende medewerkers (adviezen: functionele- of stafstructuur). Om de buitenwereld goed te bedienen zijn afdelingen gericht op markten, gebieden, producten of werksoort (functies). Grote organisaties zijn vaak opgesplitst in zelfstandige eenheden. Om in complexe organisaties samenwerking tussen delen van afdelingen te creëren, wordt een matrix of een projectgroep geformeerd. Dit hoofdstuk laat je tal van structuren zien; elke variant met voor- en nadelen.