Samenvatting
De beschrijvingen in dit hoofdstuk hebben betrekking op het implanteren van twee hoorsystemen: een elektrisch binnenoorimplantaat, het cochleair implantaat (CI) (zie fig. 5.3 en 5.4) en een vlak achter het oor in het schedelbot verankerd beengeleidend hoorsysteem, de Bone Conduction Device (BCD), ook wel bekend als Bot Geleidend Implantaat (BGI) (zie fig. 5.10). Zowel het CI als de BCD is bedoeld om een niet goed functionerend gehoor te ondersteunen. Beide maken daarbij slechts een deel uit van een zo optimaal mogelijk gehoorherstel. Zo zullen na de plaatsing van een cochleair implantaat gehoortrainingen en eventueel liplezen (spraakafzien) noodzakelijk zijn voor een optimale gehoorrehabilitatie van de CI-drager.