Skip to main content
Top

2013 | OriginalPaper | Hoofdstuk

6. Oogheelkundige problemen op de kinderleeftijd

Auteur : Prof.dr. N.E. Schalij-Delfos

Gepubliceerd in: Leerboek oogheelkunde

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Inleiding

Bij de geboorte hoeft een baby nog niet te kunnen fixeren. Het oog, de visuele banen en hogere corticale centra in de hersenen die nodig zijn voor het zien, zijn aangelegd maar nog niet volledig ontwikkeld. Door te kijken wordt het visuele systeem geactiveerd. Om afwijkingen te diagnosticeren is het van belang de normale visuele ontwikkeling van een kind te kennen (tabellen 6.1 en 6.2). Vanaf de leeftijd van 6 weken moet een baby gericht een object kunnen fixeren zoals de eigen handen, een speeltje of de ogen van de ouders. Vanaf 2 maanden kunnen de meeste kinderen vloeiende volgbewegingen maken. Accommoderen en convergeren is mogelijk vanaf 3-4 maanden. Het stereoscopisch zien (driedimensionaal dieptezien) ontwikkelt zich tussen de leeftijd van 5 maanden en 3 jaar. Ook de visus (gezichtsscherpte) ondergaat een ontwikkeling van 0,05 bij de geboorte tot 1,0 rond het 7e jaar.
Metagegevens
Titel
Oogheelkundige problemen op de kinderleeftijd
Auteur
Prof.dr. N.E. Schalij-Delfos
Copyright
2013
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-9201-8_6