Skip to main content
Top

2016 | OriginalPaper | Hoofdstuk

18. Nier en urinewegen

Auteurs : Anthony L. Mescher, prof.em.dr. E. Wisse, dr. C.P.H. Vreuls, prof.dr. J.-L. Hillebrands

Gepubliceerd in: Functionele histologie

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

share
DELEN

Deel dit onderdeel of sectie (kopieer de link)

  • Optie A:
    Klik op de rechtermuisknop op de link en selecteer de optie “linkadres kopiëren”
  • Optie B:
    Deel de link per e-mail

Samenvatting

Nier

  • De nier heeft een schors (cortex) en een merg (medulla). De medulla wordt onderverdeeld in acht tot twaalf piramiden. De top van elke piramide vormt een papil die uitsteekt in de calyx minor.
  • De calices minores van twee of drie piramiden vormen de calices majores, die tezamen het nierbekken vormen.
  • De cortex ligt onder het nierkapsel en zet zich tussen de piramiden voort tot aan het nierbekken als de kolommen van Bertini (columnae renales (Bertini)). samen met zijn piramide vormt dat deel van de cortex een nierlob.
  • De hilus van elke nier bevat een tak van de nierarterie en -vene, maar ook de ureter die de urine naar de blaas vervoert.

Bloedvaten van de nier

  • De nierarterie vertakt en vormt kleinere arteriën tussen de nierlobben en op de grens tussen de schors en het merg. Deze interlobulaire arteriën dringen door tot de cortex en lopen parallel aan de corresponderende, terugstromende venen.
  • Afferente arteriolen vormen capillaire kluwens, de glomeruli, die het bloed doorgeven aan de efferente arteriolen. Op de plaats van de nierfiltratie heerst dus een arteriële druk (60-65 mmHg).
  • De efferente arteriolen van de corticale glomeruli vertakken diffuus als peritubulaire capillairen, terwijl de efferente arteriolen van juxtamedullaire glomeruli langgerekte parallelle lussen vormen: de vasa recta, gelegen in de medulla.

Nefronen

  • Nefronen zijn de kleine, functionele eenheden van de nier waarvan er ongeveer 1.106 per nier voorkomen. Zo’n nefron kent drie belangrijke onderdelen:
    • het nierlichaampje met de glomerulus;
    • een lange, complexe tubulus;
    • een verzamelbuis (ductus colligens).
  • Het nierlichaampje kent een vaatpool (waar de afferente en efferente arteriole aangehecht zijn) en een urinepool, waar de proximale tubulus vertrekt.
  • De wand van het nierlichaampje bestaat uit het pariëtale kapsel van bowman, opgebouwd uit een eenlagig plaveiselepitheel dat aan de urinepool aansluit op de afvoerende proximale tubulus. Bij de vaatpool begint het viscerale kapsel van Bowman, dat bestaat uit een enkele laag podocyten die de glomerulusarteriolen aan de buitenzijde bekleedt.
  • De podocyten hebben vertakkende uitlopers van eerste en tweede orde. Deze lijken wel wat op een vogelveer. De kleinste uitlopers (pedikels) van naburige podocyten grijpen wederzijds in elkaar en laten daarbij nauwe filtratiespleten (‘slit pores’) open.
  • Door de arteriële druk in de glomerulusarteriolen worden water en opgeloste stoffen door het glomerulusfilter geperst, waarna de primaire urine opgevangen wordt in de filtratieruimte.
  • Het glomerulaire filter bestaat uit drie lagen:
    • de gefenestreerde endotheelcellen van de arteriolen (met open fenestrae);
    • een dikke glomerulaire basaal membraan, die zelf ook uit verschillende lagen is opgebouwd;
    • de ‘slit pores’ van de podocyten, die zelf eveneens van een dun diafragma zijn voorzien.
  • De primaire urine wordt afgevoerd door de proximale tubulus, die een ingewikkeld parcours volgt in de cortex en de medulla. De tubulus wordt vergezeld van een ingewikkeld netwerk van bloedcapillairen. De interactie tussen de tubuli en capillairen leidt tot een sterke concentratie van de primaire urine.
  • De proximale tubulus contortus is gekronkeld, ligt voornamelijk in de cortex en wordt gevormd door een enkele laag kubische epitheelcellen die voorzien zijn van een dik pakket apicale microvilli.
  • Het cytoplasma van deze epitheelcellen toont de typische kenmerken van zowel resorberend als ionentransporterend epitheel met endocytosevesikels, lysosomen en veel mitochondriën met celmembraaninvaginaties.
  • In de proximale tubulus contortus worden water, elektrolyten, glucose, kleine eiwitten en andere organische stoffen teruggeresorbeerd. Sommige stoffen worden in lysosomen afgebroken, andere worden aan de bloedcapillairen afgegeven.
  • Tussen de proximale en de distale tubulus bevindt zich de lis van Henle, gelegen in de medulla. De lis van Henle bestaat voornamelijk uit een dun eenlagig epitheel dat water doorlaat naar het interstitium. Het laatste, opstijgende deel van de lis van Henle wordt opgebouwd door een kubisch epitheel dat geen water doorlaat.
  • De distale tubulus keert als rechte buis terug naar het eigen nierlichaampje en legt zich tegen het vas afferens van de vaatpool. Ter plaatse verdikt de wand en vormt de macula densa, herkenbaar aan de dichtgestapelde celkernen van de tubulus.
  • Ook in de arteriole veranderen ter plaatse de gladde spiercellen. Samen vormen ze met de macula densa en de nabij gelegen extraglomerulaire mesangiale cellen (de cellen van Goormaghtigh) het juxtaglomerulaire apparaat, dat een functie vervult in de regeling van de bloeddruk via de uitscheiding van renine.
  • In zijn verdere verloop gaat de tubulus over in de distale tubulus contortus, waar verdere bewerking van de elektrolyteninhoud van de urine plaatsvindt.
  • De distale tubulus contortus stroomt uit in een verzamelbuis, die tijdens zijn verloop combineert met andere verzamelbuizen. Als groep monden deze uit op de top van de papil in de area cribrosa.

Urinewegen

  • In de verzamelbuizen wordt alsnog via de aquaporinen in de celmembranen op passieve wijze water teruggeresorbeerd. De epitheelcellen bevatten relatief weinig mitochondriën.
  • De verzamelbuizen leveren de afgewerkte urine af in de calices.
  • De urinewegen zijn bekleed met meerlagig overgangsepitheel, met als kenmerk dat het uitgerekt kan worden om verschillende vullingsgraden op te vangen. De celmembraan van de bovenste cellen (paraplucellen) is aan de luminale zijde beschermd tegen de toxische inwerking van urine door middel van schubachtige platen die uroplakine bevatten.
  • De urethra, die de urine uit de blaas verder voert, is bekleed met gelaagd of pseudo-meerlagig cilindrisch epitheel.
  • Bij mannen heeft de urethra drie onderdelen: het deel in de prostaat, het deel dat passeert door het urogenitale diafragma en het langere deel door de penis.
Metagegevens
Titel
Nier en urinewegen
Auteurs
Anthony L. Mescher
prof.em.dr. E. Wisse
dr. C.P.H. Vreuls
prof.dr. J.-L. Hillebrands
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1090-6_18