Skip to main content
Top

2009 | Boek

NHG-Standaarden 2009

Redacteuren: dr. Tj. Wiersma, F. S. Boukes, dr. R. M. M. Geijer, dr. A. N. Goudswaard

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Inhoudsopgave

Voorwerk

Hart- en vaatziekten

Voorwerk
M80. NHG-Standaard Acuut coronair syndroom
Acuut myocardinfarct en instabiele angina pectoris
  • Het begrip ’acuut coronair syndroom’ (ACS) omvat zowel het acute myocardinfarct (AMI) als instabiele angina pectoris (IAP). Deze diagnosen zijn voor de huisarts niet met zekerheid te onderscheiden.
  • Verwijs bij het vermoeden van een ACS met klachten in rust met spoed en bij een ACS zonder klachten in rust dezelfde dag.
  • Bij het vermoeden van een ACS is in de huisartsenpraktijk geen plaats voor aanvullend onderzoek.
  • Geef bij het vermoeden van een ACS een oplaaddosis acetylsalicylzuur 160 mg en bij pijn op de borst een snelwerkend nitraat sublinguaal.
  • Bij ST-elevaties op het elektrocardiogram (ECG) (gemaakt door ambulanceverpleegkundigen) is behandeling geboden die gericht is op snelle reperfusie door percutane coronaire interventie of (pre)hospitale trombolyse.
  • Bij een normaal ECG of een ECG met alléén ST-depressies is nadere diagnostiek in het ziekenhuis aangewezen.
F H Rutten, H G L M Grundmeijer, E W M Grijseels, S T B Van Bentum, J M A Hendrick, M Bouma, W Eizenga, B Van Pinxteren
M86. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose
  • De huisarts kan zelf een diepe veneuze trombose (DVT) bij een deel van de patiënten uitsluiten door gebruik te maken van een eerstelijnsbeslisregel. Deze beslisregel berust op gegevens uit de anamnese en van het lichamelijk onderzoek, aangevuld met de uitslag van een D-dimeerbepaling.
  • Om DVT aan te tonen is echografisch onderzoek noodzakelijk.
  • De behandeling van DVT kan in de eerste lijn gebeuren, tenzij daarvoor contra-indicaties bestaan.
  • De initiële behandeling bestaat uit laagmoleculairgewichtheparine (LMWH) in combinatie met een cumarinederivaat. Tevens wordt het been gezwachteld om het oedeem te bestrijden. Immobilisatie is niet nodig.
  • De vervolgbehandeling ter preventie van recidieven vindt plaats met een cumarinederivaat. De duur van deze behandeling is afhankelijk van het risicoprofiel van de patiënt. Ter preventie van het posttrombotisch syndroom wordt een therapeutisch elastische kous aangemeten. De kous wordt in het algemeen twee jaar gedragen.
R Oudega, H Van Weert, H E J H Stoffers, P P E Sival, R I Schure, J Delemarre, W H Eizenga
M43. NHG-Standaard Stabiele angina pectoris
Tweede herziening
  • De standaard geeft richtlijnen over diagnostiek en beleid bij stabiele angina pectoris; voor diagnostiek en beleid bij instabiele angina pectoris wordt verwezen naar de NHGStandaard Acuut coronair syndroom.
  • Bij de diagnostiek van stabiele angina pectoris wordt meer de nadruk gelegd op het omgaan met kansen, en de gevolgen ervan voor het beleid.
  • In de standaard wordt geadviseerd om bij patiënten met een grote kans op belangrijke coronairsclerose (typische angina pectoris) een rust-ECG te laten verrichten.
  • Bij patiënten met een intermediaire kans op belangrijke coronairsclerose (atypische AP) zijn een rust-ECG en een inspannings-ECG geïndiceerd om meer zekerheid te krijgen over de diagnose.
F H Rutten, A M Bohnen, B P Schreuder, M D A Pupping, M Bouma
M79. NHG-Standaard Atriumfibrilleren
  • De diagnose atriumfibrilleren moet worden gesteld op basis van het ECG.
  • Tijdens elke bloeddrukmeting moet worden gelet op het hartritme.
  • De huisarts kan een patiënt met atriumfibrilleren meestal zelf behandelen.
  • Preventie van trombo-embolische complicaties is een belangrijk behandeldoel.
  • Cardioversie wordt in het algemeen niet aanbevolen, klachten kunnen een indicatie vormen om herstel van het sinusritme na te streven.
  • Echodiagnostiek is alleen nodig bij aanwijzingen voor een hartklepafwijking en wanneer er onduidelijkheid bestaat of er sprake is van hartfalen.
  • Controleer een patiënt met atriumfibrilleren op de aanwezigheid van hartfalen.
  • Beschouw atriumfibrilleren niet als een geïsoleerde aandoening, maar betrek eventuele comorbiditeit (CVA/TIA, hypertensie, diabetes mellitus, hartfalen, coronairlijden, hyperthyreoïdie) in de beoordeling.
B S P Boode, B D Frijling, J Heeringa, F H Rutten, P J Van den Berg, P J Zwietering, A C M Romeijnders, J Van Lieshout
M83. NHG-Standaard Beleid na een doorgemaakt myocardinfarct
  • Bij de behandeling van stabiele postinfarctpatiënten ligt de nadruk op preventie van nieuwe cardiovasculaire gebeurtenissen.
  • Niet-medicamenteuze behandeling omvat hartrevalidatie en leefstijladviezen.
  • Medicamenteuze behandeling bestaat uit acetylsalicylzuur, een statine, een lipofiele bètablokker en bij verminderde linkerventrikelfunctie een ACE-remmer.
  • Stabiele postinfarctpatiënten worden jaarlijks door de huisarts gecontroleerd op complicaties en therapietrouw.
H G L M Grundmeijer, S T B Van Bentum, F H Rutten, J C Bakx, J M A Hendrick, M Bouma, W H Eizenga, M M Verduijn
M84. NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement
  • Vrijwel alle patiënten met een HVZ komen in aanmerking voor behandeling met een cholesterolsyntheseremmer;
  • De leeftijdgrens waarboven geen behandeling met cholesterolsyntheseremmers meer wordt geadviseerd, is vervallen. Bij een beperkte levensverwachting wordt een afweging gemaakt van de voor- en nadelen van preventieve behandeling;
  • De schatting van het risico van HVZ is gebaseerd op de SCORE-risicofunctie in plaats van de Framingham-risicofunctie; hierbij wordt gekeken naar sterfte in plaats van sterfte plus morbiditeit zoals bij de Framingham- risicofunctie;
  • De drempels en streefwaarden voor behandeling met cholesterolverlagende middelen (statines) zijn verlaagd;
  • Bij het controleren van het cholesterolgehalte wordt het LDL-cholesterolgehalte en niet meer het totaal cholesterolgehalte gebruikt;
  • Het controleschema is na het bereiken van de streefwaarden niet meer gelijk voor alle patiënten maar wordt individueel opgesteld.
Tj. Wiersma, F. S. Boukes, R. M. M. Geijer, A. N. Goudswaard
NHG-Standpunt Diagnostiek en behandeling van familiaire hypercholesterolemie
Sinds 1 januari 2005 bestaat er een landelijk programma om de ongeveer 40.000 patiënten met familiaire hypercholesterolemie (FH) in Nederland door middel van DNA-diagnostiek op te sporen.1,2 Klinische kenmerken, cholesterolwaarden of familiaire belasting kunnen aanleiding zijn voor de start van deze diagnostiek. Als er bij een patiënt een FH-mutatie wordt vastgesteld, gaat de Stichting Opsporing Erfelijke Hypercholesterolemie (StOEH) systematisch na of de betreffende mutatie ook bij de familieleden van de patiënt aanwezig is (www.​stoeh.​nl).
E P Walma, Tj Wiersma
M01. NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2
Tweede herziening
  • De richtlijnen voor medicamenteuze behandeling zijn aangepast; metformine is de eerste stap in de behandeling voor alle patiënten en wordt ook na instelling op insuline gecontinueerd; voor thiazolidinedionen is beperkt plaats.
G E H M Rutten, W J C De Grauw, G Nijpels, A N Goudswaard, P J M Uitewaal, F E E Van der Does, R J Heine, E Van Ballegooie, M M Verduijn, M Bouma
Addendum NHG-Standaard Diabetes Mellitus type 2
In de NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2 wordt verwezen naar de NHG-Standaard Cardiovasculair risicomanagement. Deze laatste is inmiddels op onderdelen gewijzigd en in juli 2006 op de NHG-website gepubliceerd (zie nhg-artsennet.nl voor versie 1.2). Voortaan is behandeling met een cholesterolsyntheseremmer van mensen met DM2 alleen geïndiceerd als het LDL-cholesterol ten minste 2,5 mmol/l bedraagt.
Tj. Wiersma, F. S. Boukes, R. M. M. Geijer, A. N. Goudswaard
M51. NHG-Standaard Hartfalen
Eerste herziening
De belangrijkste wijzigingen zijn gelegen in de diagnostische criteria, waarbij het bepalen van natriuretische peptiden nieuw is, en het medicamenteuze stappenplan.
FH Rutten, EP Walma, GI Kruizinga, HCA Bakx, J Van Lieshout
M13. NHG-Standaard Perifeer arterieel vaatlijden
Eerste herziening
De richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van perifeer arterieel vaatlijden zijn in grote lijnen ongewijzigd, maar de controle en de behandeling van risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij patiënten met perifeer arterieel vaatlijden zijn aangescherpt vanwege de relatie tussen perifere atherosclerose en atherosclerose elders in het lichaam. Inmiddels is ook duidelijk dat bij patiënten met perifeer arterieel vaatlijden remming van de trombocytenaggregatie kan worden aanbevolen.
M L Bartelink, H E J H Stoffers, E J Boutens, J D Hooi, V Kaiser, L J Boomsma

Aandoeningen van de luchtwegen

Voorwerk
M78. NHG-Standaard Acuut hoesten
  • Acuut hoesten heeft meestal een infectieuze (vaak virale) oorzaak. Als het hoesten langer dan drie weken aanhoudt, is heroverweging van de diagnose aangewezen.
  • De werkzaamheid van hoestmiddelen is niet aangetoond.
  • Voor het beleid moet onderscheid worden gemaakt tussen niet-ernstige en ernstige lagere luchtweginfecties. Onder ernstige lagere luchtweginfecties worden verstaan: lagere luchtweginfecties waarbij het risico op een gecompliceerd beloop is verhoogd, zoals bij het vermoeden van een pneumonie, bij zuigelingen en ouderen, en bij patiënten met relevante comorbiditeit.
  • Het voorschrijven van antibiotica bij acuut hoesten is bij de meeste patiënten niet zinvol; alleen bij lagere luchtweginfecties met een grotere kans op een gecompliceerd beloop kan antimicrobiële therapie geïndiceerd zijn.
  • Andere aandoeningen waarbij een specifiek beleid moet worden overwogen, zijn: kinkhoest, bronchiolitis, pseudo-kroep.
  • Bij een pneumonie is antimicrobiële therapie aangewezen; controle is noodzakelijk.
  • Bij matig ernstige pseudo-kroep wordt een eenmalige toediening van corticosteroïden aanbevolen.
T h J M Verheij, P h L Salomé, P J Bindels, A W Chavannes, B P Ponsioen, A P E Sachs, H A Thiadens, A C M Romeijnders, T A Steenkamer, J A M Van Balen
M24. NHG-Standaard Astma bij kinderen
Tweede herziening
  • De Standaard Astma bij kinderen bestrijkt nu de leeftijd van 0 tot 16 jaar in plaats van 0 tot 12 jaar.
  • Bij kinderen tot 6 jaar is volzitten en recidiverend hoesten geen onderdeel meer van de symptoomdiagnose astma.
  • Bij kinderen vanaf 6 jaar is spirometrie haalbaar en superieur aan piekstroommeting, zowel bij diagnostiek als bij monitoring.
  • Cromoglycinezuur heeft geen plaats meer in de behandeling van astma bij kinderen.
P J E Bindels, J C Van der Wouden, B P Ponsioen, P L P Brand, P L Salomé, A P E Sachs, W Van Hensbergen, P A Van Hasselt, T A Steenkamer, M H Grol
M27. NHG-Standaard Astma bij volwassenen
Tweede herziening
  • De richtlijnen voor astma bij volwassenen en COPD zijn anno 2007 te vinden in twee afzonderlijke standaarden: NHG-Standaard Astma bij volwassenen en NHG-Standaard COPD.
  • Astma met persisterende obstructie’ is vervangen door de dubbeldiagnose astma én COPD.
  • De prednisolontest om astma van COPD te onderscheiden is vervallen.
  • Bij longfunctieonderzoek gaat de voorkeur uit naar spirometrie; een toename van de FEV1 ten opzichte van de waarde vóór bronchusverwijding met ≥12% of bij een kleiner longvolume met ≥200 ml (dus niet meer ≥9% van de voorspelde waarde) ondersteunt de diagnose astma.
R M M Geijer, N H Chavannes, J W M Muris, A P E Sachs, T Schermer, I J M Smeele, B Thoonen, T Van der Molen, C P Van Schayck, C Van Weel, B G M Kolnaar, M H Grol
M26. NHG-Standaard COPD
Tweede herziening
  • De richtlijnen voor COPD en astma bij volwassenen zijn nu te vinden in twee afzonderlijke standaarden (NHG-Standaard COPD en NHG-Standaard Astma bij volwassenen).
  • De definitie van COPD en de indeling in ernststadia zijn aangepast aan de internationale GOLD-richtlijn.
  • ‘Astma met persisterende obstructie’is vervangen door de dubbeldiagnose COPD én astma.
  • Een prednisolontest voor de diagnostiek is niet meer vereist.
  • De behandelingsindicatie (‘frequente exacerbaties’) voor acetylcysteïne is vervallen.
I J M Smeele, C Van Weel, C P Van Schayck, T Van der Molen, B Thoonen, T Schermer, A P E Sachs, J W M Muris, N H Chavannes, B G M Kolnaar, M H Grol, R M M Geijer

Maag-/darmziekten

Voorwerk
M34. NHG-Standaard Acute diarree
Tweede herziening
  • De standaard en noten zijn geactualiseerd.
P h C Brühl, H J Lamers, A M Van Dongen, W H Lemmen, D Graafmans, R H Jamin, M Bouma
M36. NHG-Standaard Maagklachten
Tweede herziening
  • Bij de keuze voor het beleid wordt onderscheid gemaakt in een eerste episode van maagklachten en persisterende of recidiverende maagklachten.
  • De richtlijnen betreffende de diagnostiek en behandeling van Helicobacter pylori zijn gewijzigd;
  • bij de behandeling van oesofagitis is ruimte voor behandeling ’op geleide van de klachten’.
  • De adviezen met betrekking tot de preventie van complicaties door NSAID’s zijn gewijzigd.
M E Numans, N J De Wit, J A M Dirven, G J B Hurenkamp, Q C M Meijer, J W M Muris, J R Van der Laan, J A M Van Balen
M71. NHG-Standaard Prikkelbare darm syndroom (irritable bowel syndrome)
De NHG-Standaard Prikkelbare darm syndroom geeft richtlijnen voor diagnostiek, voorlichting en behandeling van volwassen patiënten met het prikkelbare darm syndroom. Synoniem van het prikkelbare darm syndroom is het irritable bowel syndrome (IBS). De term irritable bowel syndrome wordt in de internationale literatuur gebruikt. In de standaard is gekozen voor de term prikkelbare darm syndroom, omdat deze in het gesprek tussen huisarts en patiënt beter bruikbaar is.De regelmatig gebruikte benaming spastisch colon of ‘spastische darm’ is minder geschikt omdat daarmee een onjuiste oorzaak voor de aandoening wordt gesuggereerd.
H E Van der Horst, J S Meijer, J W M Muris, B Sprij, F M P B Visser, A C M Romeijnders, F S Boukes

Neurologische aandoeningen

Voorwerk
M81. NHG-Standaard CVA
  • Patiënten met een CVA moeten op korte termijn worden verwezen voor opname op een stroke-unit, tenzij de uitvalsverschijnselen slechts gering van omvang zijn of spontaan al sterk verbeteren.
  • Patiënten met een CVA kunnen in aanmerking komen voor trombolyse als daar binnen drie uur na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen mee begonnen kan worden.
  • Bij patiënten met een CVA die thuisblijven omdat de uitvalsverschijnselen spontaan sterk verbeteren, gelden vrijwel dezelfde risicofactoren voor hart- en vaatziekten en de daaruit voortvloeiende maatregelen als bij patiënten met een TIA.
  • Bij patiënten met een CVA die thuisblijven, draagt de huisarts zorg voor een spoedige start van de revalidatie en periodieke evaluatie van het beloop en de behoefte aan zorg.
  • Ook in de chronische fase hebben patiënten met een CVA en hun centrale verzorgers behoefte aan voorlichting.
S Verhoeven, G H M I Beusmans, S T B Van Bentum, J J Van Binsbergen, H J C M Pleumeekers, J Schuling, T j Wiersma
M75. NHG-Standaard Duizeligheid
De NHG-Standaard Duizeligheid geeft richtlijnen voor de diagnostiek en het beleid bij patiënten met duizeligheid. Duizeligheid is een frequent voorkomende klacht in de huisartsenpraktijk, en wordt vaak als een moeilijk probleem ervaren. Voor patiënten is de klacht vaak angstbeladen, terwijl de huisarts weet dat de kans op een ernstige oorzaak gering is.De standaard heeft tot doel inzicht te geven in de mogelijke oorzaken en behandelmogelijkheden. Hiermee kan onnodig voorschrijven van medicatie voorkomen worden.
A A A Verheij, H C P M Van Weert, W J Lubbers, I L L Van Sluisveld, G A F Saes, W H Eizenga, F S Boukes, J Van Lieshout
M19. NHG-Standaard Hoofdpijn
  • De NHG-Standaard Migraine is vervangen door de NHG-Standaard Hoofdpijn en omvat nu spanningshoofdpijn, migraine, middelengeïnduceerde hoofdpijn en clusterhoofdpijn.
  • Van de overige ernstige en met hoofdpijn gepaard gaande aandoeningen zullen alleen de alarmsymptomen worden benoemd.
  • De standaard betreft nu zowel hoofdpijn bij volwassenen als bij kinderen.
  • Ergotamine wordt als aanvalsbehandeling niet meer aanbevolen voor nieuwe gevallen van migraine.
  • Pizotifeen of natriumvalproaat worden niet meer aanbevolen om door de huisarts te worden voorgeschreven.
A Neven Knuistingh, M E L Bartelink, T O H De Jongh, J E P Ongering, W W Oosterhuis, P C M Van der Weerd, L Pijnenborg, M H Grol
M55. NHG-Standaard Lumbosacraal radiculair syndroom
Eerste herziening
  • In het merendeel van de gevallen wordt een lumbosacraal radiculair syndroom (LRS) veroorzaakt door prikkeling van een ruggenmergzenuwwortel door een discushernia.
  • Het natuurlijk beloop van een LRS is meestal gunstig wat betreft de beenklachten; lagerugpijn kan echter in wisselende mate blijven bestaan.
  • Het beleid bij een LRS is gericht op verlichting van klachten en symptomen, terwijl het relatief gunstige beloop wordt afgewacht.
  • Indien juist bij liggen de klachten duidelijk minder zijn, kan de patiënt bedrust houden, maar bedrust draagt niet bij aan een sneller herstel.
  • Aanvullende beeldvormende diagnostiek is alleen op zijn plaats bij aanwijzingen voor een andere oorzaak dan een discushernia, of wanneer een operatie wordt overwogen.
  • Momenteel ontbreekt nog voldoende bewijs voor de juiste indicatiestelling voor chirurgisch ingrijpen en voor bepaling van het optimale tijdstip hiervan.
J M A Mens, A W Chavannes, B W Koes, W J Lubbers, R W J G Ostelo, W E M Spinnewijn, B G M Kolnaar
M45. NHG-Standaard TIA
Eerste herziening
  • De diagnose transient ischaemic attack (TIA) is een diagnose achteraf die doorgaans op basis van de anamnese gesteld moet worden.
  • De behandeling is gericht op minimalisering van de kans op een recidief TIA, een CVA en andere cardiovasculaire aandoeningen door inventarisatie en optimalisatie van risicofactoren voor hart- en vaatziekten.
  • Om dezelfde reden komen mensen met een TIA in de voorgeschiedenis in aanmerking voor behandeling met acetylsalicylzuur of, als er sprake is van atriumfibrilleren, een coumarinederivaat. De dosering van acetylsalicylzuur is daarbij verhoogd naar 80 mg per dag.
  • Patiënten met uitvalsverschijnselen die wijzen op een stoornis in het stroomgebied van de arteria carotis interna, worden verwezen naar de neuroloog om te beoordelen of er een indicatie bestaat voor carotis-chirurgie. Dit is de belangrijkste wijziging ten opzichte van het beleid van de vorige versie van deze standaard.
J J Van Binsbergen, S Verhoeven, B T S Van Bentum, J Schuling, G H M I Beusmans, H J C M Pleumeekers, Tj Wiersma
Addendum bij de NHG-Standaard TIA: Voortaan ook dipyridamol
In de NHG-Standaard TIA staat vermeld dat de meerwaarde van toevoeging van dipyridamol aan acetylsalicylzuur niet overtuigend is aangetoond.1 Eenzelfde mededeling is te vinden in de bijbehorende LTA.2 Toen deze standaard geformuleerd werd, stonden tegenover de gunstige resultaten van de combinatiebehandeling ten opzichte van behandeling met acetylsalicylzuur alleen blijkend uit de European Stroke Prevention Study 2 (ESPS 2)3 negatieve resultaten uit vier eerdere kleinere onderzoeken. De NHG-Standaard TIA beveelt de huisarts dan ook niet aan dipyridamol voor te schrijven. Indirect geldt dat ook voor patiënten met een CVA, daar de gelijknamige standaard voor dit facet van de behandeling naar de NHG-Standaard TIA verwijst.4
Tjerk Wiersma, T I A namens de werkgroep

Psychiatrische ziektebeelden

Voorwerk
M62. NHG-Standaard Angststoornissen
Eerste herziening
  • De medicamenteuze therapie heeft een grotere plaats gekregen.
  • Selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s) en serotonerge tricyclische antidepressiva (TCA’s) worden wat effectiviteit betreft als gelijkwaardige alternatieven beschouwd.
  • De posttraumatische stressstoornis is in de standaard opgenomen.
  • Anticipatieangst, vermijdingsgedrag en neutraliserend gedrag worden uitgebreid besproken.
B Terluin, F B Van Heest, K Van der Meer, G J H Neomagus, J Hekman, L P J Aulbers, J S Starreveld, M H Grol
M77. NHG-Standaard Delier bij ouderen
  • Denk aan delier bij een bewustzijnsverandering met een aandachtsstoornis, incoherent denken en/of desoriëntatie als dit beeld in korte tijd (uren tot dagen) is ontstaan en de symptomen over het etmaal fluctueren.
  • Een delier wordt uitgelokt door een of meer somatische stoornissen; onderzoek naar en behandeling van de oorzaken staan centraal in de aanpak.
  • Het onderscheid tussen delier, dementie en depressie kan moeilijk zijn.
  • Een delier is in principe reversibel; bij ouderen is de prognose echter relatief ongunstig.
  • Geef haloperidol bij een angstige, onrustige patiënt; bij een delier door alcohol of benzodiazepineonttrekking een kortwerkende benzodiazepine (lorazepam/oxazepam).
  • Een deel van de behandeling, maar ook de preventie richt zich op beïnvloedbare factoren die een delier kunnen uitlokken zoals medicatie met een anticholinerg effect, polyfarmacie, inadequate voeding, dehydratie, slaapdeprivatie, immobiliteit, visus- en gehoorbeperking.
G M Van der Weele, A Van Dijk, J A H Eekhof, M G M Olde Rikkert, A B J Scholtes, L J G Veehof, P G H Janssen, W H Eizenga
M21. NHG-Standaard Dementie
Tweede herziening
  • Het onderscheid tussen vasculaire dementie en de ziekte van Alzheimer is voor het beleid van de huisarts niet van belang.
  • De diagnostiek gaat stapsgewijs: eerst bevestigen van signalen van dementie, vervolgens vaststellen van geheugenstoornissen, cognitieve stoornissen en verminderd dagelijks functioneren.
  • Voor het objectiveren van geheugen- en andere cognitieve stoornissen wordt de complete MMSE aanbevolen.
  • De standaard besteedt aandacht aan adviezen over rijvaardigheid.
A W Wind, J Gussekloo, M J F J Vernooij-Dassen, M Bouma, L J Boomsma, F S Boukes
M44. NHG-Standaard Depressieve stoornis (depressie)
Eerste herziening
  • Het beleid bij een depressieve stoornis wordt vooral bepaald door de mate van de lijdensdruk en het disfunctioneren.
  • Voorkeuren en wensen van de patiënt moeten worden meegewogen bij de vaststelling van het beleid.
  • Indien een behandeling met antidepressiva wordt gestart, kan de huisarts kiezen voor een tricyclisch antidepressivum (TCA) of een specifieke serotonineheropnameremmer (SSRI).
H W J Van Marwijk, H G L M Grundmeijer, D Bijl, M G Van Gelderen, M De Haan, E M Van Weel-Baumgarten, J S Burgers, F S Boukes, A C M Romeijnders
M10. NHG-Standaard Problematisch alcoholgebruik
Tweede herziening
  • Problematisch alcoholgebruik manifesteert zich in de dagelijkse praktijk vooral door indirecte signalen, daarom overweegt de huisarts bij onbegrepen klachten problematisch alcoholgebruik;
  • Bij jongeren moet de huisarts alert zijn op het drinken van grote hoeveelheden alcohol in korte tijd (binge-drinken) samen met gebruik van andere psychotrope stoffen zoals marihuana en XTC;
  • Psychische en sociale problemen kunnen zowel aanleiding als het gevolg zijn van problematisch alcoholgebruik. Voor een goede aanpak is aandacht voor beide aspecten belangrijk;
  • Problematisch alcoholgebruik vraagt van de huisarts de vaardigheid om het vermoeden daarop bespreekbaar te maken, te motiveren tot gedragsverandering en daarbij begeleiding te bieden en terugval te voorkomen;
  • Korte interventies voor problematisch alcoholgebruik door huisarts en praktijkondersteuner zijn effectief;
  • Medicamenteuze behandeling van de patiënt met problematisch alcoholgebruik door de huisarts beperkt zich tot suppletie van thiamine en bestrijding van matige ontwenningsverschijnselen met chloordiazepoxide of oxazepam gedurende maximaal vijf dagen.
G J Meerkerk, T Aarns, R H Dijkstra, P Weisscher, K Njoo, L J Boomsma
M23. NHG-Standaard Slaapproblemen en slaapmiddelen
  • Bij de klacht slapeloosheid is een goed gestructureerde anamnese, soms aangevuld met gericht lichamelijk onderzoek, meestal voldoende.
  • Bij slapeloosheid die langer dan drie weken duurt speelt negatieve conditionering een belangrijke rol.
  • Voorlichting over wat onder normale slaap wordt verstaan, volstaat in veel gevallen.
  • Bij ‘gewone’ slapeloosheid is de volgende stap niet-medicamenteuze therapie, die kan bestaan uit slaapadviezen of ontspanningsoefeningen.
  • Slaapmedicatie wordt slechts incidenteel overwogen, bijvoorbeeld bij acute ernstige slapeloosheid om symptomen zoals disfunctioneren overdag te verlichten.
  • Indien de huisarts toch slaapmedicatie geeft gaat de voorkeur uit naar een restrictief beleid waarbij dagelijks gebruik wordt vermeden, om gewenning en afhankelijkheid te voorkomen.
  • Bij chronisch slaapmiddelengebruik probeert de huisarts de patiënt te laten stoppen via een minimale interventiestrategie of via gereguleerde dosisreductie.
  • Bij slaapapneu, narcolepsie en een ernstige vorm van het vertraagde slaapfasesyndroom (delayed sleep phase syndrome) is verwijzing aangewezen.
A Knuistingh Neven, P L B J Lucassen, K Bonsema, H Teunissen, M M Verduijn, M Bouma

Vrouwenziekten

Voorwerk
M58. NHG-Standaard Amenorroe
Eerste herziening
  • De standaard en noten zijn geactualiseerd op basis van recente literatuur;inhoudelijk zijn er geen belangrijke wijzigingen.
L G Leusink, T M J Oltheten, M E L Brugemann, A Belgraver, A M J Geertman, M A J Van Balen
M06. NHG-Standaard Cervixuitstrijken
  • de driejaarlijkse screening bij vrouwen van 35 tot 55 jaar is per 1-1-1996 vervangen door een vijfjaarlijkse screening bij vrouwen van 30 tot 60 jaar;
  • een uitstrijk op verzoek van de patiënte zonder medische indicatie is niet geïndiceerd en wordt ontraden;
  • de KOPAC-B-codering wordt ook in de berichtgeving aan de huisarts het uitgangspunt voor het advies over het vervolgbeleid.
M L C Appelman, M Bruinsma, C Collette, C Van Weel, M M R Geijer
Addendum NHG-Standaard Cervixuitstrijken
Herhalingsadvies vervalt bij uitstrijk zonder endocervicale cellen
Stand van zaken. Bij de laatste herziening van de richtlijnen voor het bevolkingsonderzoek op baarmoederhalskanker is het herhalingsadvies na een negatieve ECC-uitstrijk (uitstrijk zonder endocervicale component) gesteld op 6 maanden; na een tweede negatieve ECC-uitstrijk en bij normale overige codes werd de patiënt weer opgeroepen volgens het schema van het bevolkingsonderzoek.1 Dit beleid was geformuleerd in afwachting van hieronder gerefereerde follow-uponderzoek.
M M R Geijer
M07. NHG-Standaard Diagnostiek van mammacarcinoom
Tweede herziening
  • De indicaties voor onderzoek bij vrouwen met familiaire belasting voor mammacarcinoom in diverse opzichten zijn gewijzigd. De belangrijkste verandering is dat het hebben van een eerstegraads verwante bij wie vóór het 50e levensjaar mammacarcinoom gediagnosticeerd is, geen indicatie meer is voor mammografie anders dan via het bevolkingsonderzoek.
  • De huisarts heeft een rol gekregen in de follow-up van vrouwen ouder dan 60 jaar die ten minste 5 jaar geleden borstsparend behandeld zijn voor mammacarcinoom.
H G De Bock, I M H G Beusmans, J R Hinloopen, C M Corsten, A M N Salden, E M Scheele, j T Wiersma
M38. NHG-Standaard Fluor vaginalis
Eerste herziening
  • Voor de behandeling van seksueel overdraagbare oorzaken van fluor (chlamydiainfectie, gonorroe, trichomonasinfectie) wordt verwezen naar de NHG-Standaard Het soa-consult.
  • Bij frequente recidieven van een candidainfectie is, naast vierwekelijkse profylaxe, zelfbehandeling op geleide van klachten een optie.
  • De huisarts kan de aanvullende diagnostiek zelf verrichten, met behulp van een microscoop, fysiologisch-zoutoplossing, KOHoplossing en pH-stripjes.
  • Microscopische diagnostiek kan achterwege blijven als de bevindingen bij anamnese en lichamelijk onderzoek op een candida-infectie wijzen.
  • Lichamelijk onderzoek en microscopische diagnostiek kunnen achterwege blijven als een vrouw een eerder aangetoonde candida- infectie had en de klachten herkent.
  • Uitsluitend bij het risico op een soa is aanvullend onderzoek naar een chlamydia-infectie, gonorroe en een trichomonasinfectie geïndiceerd.
  • Een candida-infectie of een bacteriële vaginose hoeft alleen behandeld te worden bij hinderlijke klachten.
H J Dekker, P J A Boeke, J A Gercama, J G Kardolus, S F Boukes
M02. NHG-Standaard Hormonale anticonceptie
Tweede herziening
Tussentijds gewijzigde richtlijnen (Huisarts Wet 2001;44:356-60) over de tweede- en derdegeneratiepil en de morning-aftermethoden zijn verwerkt. Daarnaast:
  • worden nieuwe methoden, zoals nieuwe combinatiepillen, de anticonceptiering en de anticonceptiepleister, het implantatiestaafje en de nieuwe minipil besproken;
  • komen ook niet-hormonale anticonceptiemethoden kort aan de orde.
L Beijderwellen, E E F Van der Does, J G Kardolus, C Lobo, L L I Van Sluisveld, S F Boukes
Addendum 1 – NHG-Standaard Hormonale anticonceptie
Inname levonorgestrel als morning-aftermethode
Von Hertzen et al. vergeleken een drietal morningaftermethoden met elkaar bij 4136 vrouwen die tot vijf dagen na een onbeschermde coitus een morning- aftermethode wensten.1 Zij kregen dubbelblind en gerandomiseerd 10 mg mifepriston, 1,5mg levonorgestrel of twee maal 0,75 mg levonorgestrel met een interval van 12 uur.De eerste methode wordt in Nederland niet toegepast (mifepriston is in deze dosering hier niet beschikbaar), de laatste methode wordt aangeraden in de huidige én in de vorige standaard. De primaire uitkomstmaat was een onbedoelde zwangerschap. Het bleek dat de zwangerschapskans in de mifepristongroep en in de éénmalig gedoseerde levonorgestrelgroep 1,5% was. Als levonorgestrel in twee doseringen werd gegeven was de kans 1,8%. Het verschil was niet statistisch significant.
S F Boukes, N A Goudswaard
Addendum 2 – NHG-Standaard Hormonale anticonceptie
In het kader van de Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) Orale anticonceptie en morning-afterpil tussen huisartsen en apothekers zijn de adviezen rond het vergeten van de pil geactualiseerd. Dit heeft geresulteerd in een addendum dat de huidige passage in de NHG-Standaard Hormonale Anticonceptie over het vergeten van de pil en de bijbehorende noot vervangt. De LESA wordt binnenkort gepubliceerd.
F S Boukes, F E E van der Does, T j Wiersma
M03. NHG-Standaard Miskraam
Tweede herziening
  • Er wordt meer ruimte gegeven voor het volgen van de eigen voorkeur van de vrouw ten aanzien van echoscopie en curettage.
  • De paragraaf ’Voorlichting’ is uitgebreid.
S Flikweert, M Wieringa-de Waard, J L Meijer, A De Jonge, M A J Van Balen
M73. NHG-Standaard De overgang
De NHG-Standaard De overgang geeft richtlijnen voor de diagnostiek en het beleid bij klachten, vragen en problemen rond de overgang, bij vrouwen in de leeftijd tussen de 40 en 60 jaar. Onder overgang wordt verstaan: de periode van onregelmatige menses en de eerste menstruatieloze jaren. De laatste menstruatie in het leven van een vrouw heet menopauze. Het tijdstip van de menopauze is pas betrouwbaar vast te stellen na een jaar amenorroe. De in de literatuur veel gebruikte begrippen peri- en postmenopauze hebben de volgende betekenis: de perimenopauze is de periode vanaf het moment dat de menstruaties onregelmatiger worden tot een jaar na de menopauze, de postmenopauze is de periode die een jaar na de laatste bloeding aanvangt.1
J M P F Groeneveld, D Bijl, M Smulders, B H A J Bartels, R R I Vanneste, W J M Kortmann, W Eizenga, S F Boukes
M50. NHG-Standaard Pelvic inflammatory disease
Eerste herziening
  • De antimicrobiële therapie is aangepast.
  • Voor de benadering van de problematiek rond soa wordt verwezen naar de NHGStandaard Het soa-consult.
  • Wanneer een vrouw in de vruchtbare leeftijd klaagt over pijn in de onderbuik moet een PID worden overwogen.
  • De diagnose wordt gesteld op grond van de klinische criteria: niet-acute pijn in de onderbuik, opdruk- of slingerpijn bij vaginaal toucher, pijnlijke of gezwollen adnexen, BSE >15 mm/uur of temperatuur >38 °C en geen aanwijzingen voor andere diagnosen.
  • Bij de voorlichting besteedt de huisarts aandacht aan het belangrijke aandeel van seksueel overdraagbare micro-organismen.
  • Snelle antibiotische behandeling bestrijdt symptomen, bekort de ziekteduur en kan complicaties (latere infertiliteit of EUG) voorkomen.
H J Dekker, G J L Veehof, J R Hinloopen, T Van Kessel, S F Boukes
M14. NHG-Standaard Het spiraaltje
  • Er wordt expliciet de voorkeur gegeven aan koperhoudende spiraaltjes van het highgraded type, vanwege de grotere betrouwbaarheid.
  • De maximale verblijfsduur van koperhoudende spiraaltjes is verlengd tot 10 jaar.
  • Er zijn richtlijnen geformuleerd voor de toepassing van het levonorgestrel afgevende spiraaltje.
  • Er is minder nadruk op geregelde zelfcontrole.
M D Dukkers van Emden, J C R Smeenk, J W H Verblackt, C M Westerveld, J T Wiersma
Addendum NHG-Standaard Het spiraaltje
Sedert de afronding van de NHG-Standaard Het Spiraaltje is de Multiload 250 Short uit de handel genomen en zijn enkele nieuwe spiraaltjes beschikbaar gekomen die nog niet in de standaard zijn vermeld. Het betreft de Multiload Cu 375 Short Length, de Flexi-T-300 en de Gynefix. Deze zijn allen high-graded met een koperoppervlak van 300 mm2 of meer en een relatief korte stamlengte (28 tot 30 mm) die (ook) bedoeld en geschikt zijn voor gebruik door jonge nulligravida. Blijkens onderzoeksgegevens bedragen de zwangerschapscijfers 0,5 tot 1,0, waarmee zij qua betrouwbaarheid vergelijkbaar met die van de Multiload Cu 375,waarvan de stamlengte 35mmbedraagt. Ook de veiligheid en de bijwerkingen zijn niet afwijkend.1, 2, 3, 4 De verblijfsduur van deze nieuwe spiraaltjes bedraagt vooralsnog maximaal 5 jaar. Hoewel er geen reden is om aan te menen dat de betrouwbaarheid van de nieuwere types zich na meer dan 5 jaar anders gedraagt dan die van de Multiload Cu 375, zijn hiervoor nog onvoldoende empirische gegevens beschikbaar om steekhoudende uitspraken te kunnen doen.
R Smeenk, J T Wiersma
M28. NHG-Standaard Vaginaal bloedverlies
Tweede herziening
  • Het levonorgestrel afgevende spiraaltje heeft een belangrijker plaats gekregen bij de behandeling van overvloedig bloedverlies.
  • Er zijn richtlijnen geformuleerd voor het beleid bij recidiverend of aanhoudend postmenopauzaal bloedverlies.
  • Het advies acuut hevig bloedverlies dat langer duurt dan één week te behandelen met een tweedegeneratie-sub-50-pil in de dosering 4 dd 1 gedurende vijf dagen, is vervallen.
J L Meijer, A C A Bruinsma, S A Pameijer, B Drost, P F Hohmann, L G Leusink, J Van Cleef, M A J Van Balen
M32. NHG-Standaard Zwangerschap en kraamperiode
Eerste herziening
De standaard is op diverse onderdelen aangepast aan de ontwikkelingen die sedert de publicatie van de eerste versie hebben plaatsgevonden, zoals:
  • de verloskundige zorg in het eerste trimester kan behalve door de huisarts ook door de verloskundige geleverd worden; ook kan er sprake zijn van gedeelde zorg;
  • aandacht voor de HIV-test en bepaling van irregulaire erytrocytenantistoffen bij het bloedonderzoek in het eerste trimester;
  • aandacht voor diagnostiek bij vrouwen bekend wegens schildklierfunctiestoornissen;
  • gewijzigde inzichten betreffende de indicaties voor prenataal onderzoek;
  • beleid bij zuigelingen met icterus neonatorum.
H J Oldenziel, S Flikweert, A O D Daemers, B Groenendijk, H S Lo Fo Wong, J T Wiersma

Urologische aandoeningen

Voorwerk
M42. NHG-Standaard Bemoeilijkte mictie bij oudere mannen
Tweede herziening
  • Bemoeilijkte mictie en prostaatcarcinoom zijn aparte entiteiten.
  • In de praktijk worden vragen over bemoeilijkte mictie en prostaatcarcinoom nog vaak gekoppeld. Het prostaatcarcinoom wordt daarom in deze standaard nog wel beschreven, maar krijgt een apart kader.
  • Met bemoeilijkte mictie bij oudere mannen wordt bedoeld: lowerurinarytract symptoms (LUTS) bij mannen, ouder dan 50 jaar. De term benigne prostaathyperplasie wordt tegenwoordig gereserveerd voor histologische veranderingen van de prostaat.
  • Percussie van de blaas na mictie wordt niet meer aanbevolen.
R J Wolters, M G Spigt, P F H Van Reedt Dortland, A J Gercama, M L F Klomp, A C M Romeijnders, J S Starreveld
M59. NHG-Standaard Enuresis nocturna
Eerste herziening
  • Er zijn geen belangrijke inhoudelijke wijzigingen.
  • Door middel van een gestructureerde anamnese kan de huisarts de diagnose enuresis nocturna stellen.
  • Het natuurlijk beloop van enuresis nocturna bij kinderen is gunstig.
  • De aanpak van enuresis nocturna bij kinderen is gedragsmatig en vraagt om afstemming met kind en ouders; medicatie speelt vrijwel geen rol.
  • Bij allochtone kinderen komt enuresis nocturna vaker voor dan bij autochtone kinderen, maar het beleid is in wezen niet anders dan bij autochtone kinderen.
J L Boomsma, A P Van Dijk, H R Dijkstra, R J Van der Laan, P Van der Meulen, h T J Ubbink, M L Veraart-Schelfhout, M M Verduijn
M46. NHG-Standaard Incontinentie voor urine
Eerste herziening
  • De aanbevelingen voor medicamenteuze behandeling zijn herzien: toepassing van oestrogenen en flavoxaat wordt niet langer aanbevolen.
A L M Lagro-Janssen, H P Breedveldt Boer, J J A M Van Dongen, T J J Lemain, D Teunissen, B Van Pinxteren
M63. NHG-Standaard Urinesteenlijden
Eerste herziening
  • De CT-scan heeft de plaats van het intraveneus pyelogram ingenomen.
  • Voortaan wordt na bevestiging van de diagnose in de postacute fase het gebruik van een alfa-1-blokker overwogen om de kans op spontane lozing van een urinesteen te vergroten.
P U Arndt, W J P Van Koningsbruggen, A M N Salden, S H Visser, J Van der Wal, J Van Lieshout
M05. NHG-Standaard Urineweginfectie
Tweede herziening
  • De inhoud van de begrippen is gewijzigd.
  • Aanbevelingen voor medicamenteuze behandeling zijn herzien.
M A K Van Haaren, S H Visser, S Van Vliet, E A Timmermans, R Yadava, E S Geerlings, G Ter Riet, B Van Pinxteren

Huidziekten

Voorwerk
M15. NHG-Standaard Acne
Eerste herziening
  • Salicylzuur heeft geen plaats in de behandeling van acne.
  • Orale anticonceptiva met cyproteronacetaat worden niet langer aanbevolen.
  • Doxycycline is het eerste keus oraal antibioticum in plaats van tetracycline.
J G E Smeets, S J J Grooten, M Bruinsma, A H J Jaspar, M G M Kertzman
M68. NHG-Standaard Bacteriële huidinfecties
Tweede herziening
  • Antiseptica worden bij impetigo, folliculitis en furunculose niet langer aanbevolen als primaire behandeling.
  • Erysipelas wordt beschouwd als een specifieke vorm van cellulitis; beide worden primair behandeld met flucloxacilline.
  • Mupirocine heeft alleen een plaats bij een bekende of aangetoonde resistentie van stafylokokken tegen fusidinezuur.
G Wielink, S Koning, R M Oosterhout, R Wetzels, F C Nijman, L W Draijer
M37. NHG-Standaard Constitutioneel eczeem
Eerste herziening
  • Onderzoek naar voedselallergie is alleen zinvol bij kinderen jonger dan 2 jaar, die naast eczeem andere aan inname van voedsel gerelateerde allergische klachten hebben.
  • Bij de behandeling van eczeem is het essentieel dat de huid met behulp van indifferente middelen in goede conditie wordt gehouden.
  • Daarnaast zijn lokale corticosteroïden eerste keus bij de behandeling, waarbij klasse-1- of klasse-2-corticosteroïden meestal voldoen.
  • Bij ernstig eczeem heeft starten met een klasse-3-corticosteroïd de voorkeur.
  • Zodra verbetering optreedt moet men de corticosteroïden geleidelijk afbouwen en de indifferente therapie voortzetten.
  • Bij frequente recidieven is ‘pulse’-therapie aangewezen: het gebruik van lokale corticosteroïden op twee tot vier opeenvolgende dagen per week als onderhoudsbehandeling.
  • Teerpreparaten kunnen op de corticosteroïdvrije dagen als aanvulling op de ‘pulse’-therapie worden gebruikt.
  • De topicale immunomodulatoren (TIM’s) tacrolimus en pimecrolimus worden in de huisartsenpraktijk afgeraden.
J P Cleveringa, P C Dirven-Meijer, G Hartvelt-Faber, M M G Nonneman, P Weisscher, F S Boukes
M70. NHG-Standaard Decubitus
De NHG-Standaard Decubitus geeft richtlijnen voor de diagnostiek, behandeling en preventie van deze aandoening. Decubitus is: iedere degeneratieve verandering van de huid en onder de huid gelegen weefsels ten gevolge van lokale inwerking van druk of schuifkrachten.1 De Standaard betreft de decubitus die kan ontstaan bij (gehele of gedeeltelijke) immobiliteit.2 Deze ontstaat op plaatsen waar druk en schuifkrachten zich bij zitten of liggen het sterkst doen gelden (voorkeursplaatsen): stuit, hiel, malleolus, tuber ischiadicum en trochanter major. Diabetische voetulcera en ulcera cruris ten gevolge van arteriële of veneuze insufficiëntie vallen buiten het bestek van deze standaard.3
V G M Chel, P H Germs, J Van der Wal, A C M Romeijnders, B G M Kolnaar
Addendum NHG-Standaard Decubitis1
De ontwikkeling van de Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) Decubitus2 is voor de werkgroep van de NHG-Standaard Decubitus aanleiding geweest de richtlijnen voor de wondbehandeling tussentijds aan te passen. Hiermee wordt vooruitgelopen op een later geplande meer uitgebreide herziening.
B G M Kolnaar
M64. NHG-Standaard Dermatomycosen
  • Bij voorkeur wordt geen combinatiepreparaat met een imidazol en een corticosteroïd voorgeschreven.
  • Diepe dermatomycosen moeten oraal worden behandeld met terbinafine.
  • Het gebruik van griseofulvine wordt niet meer geadviseerd
E P Van Puijenbroek, R J P Duyvendak, C A De Kock, S J Krol, A H J Jaspar, M C M Loogman
M39. NHG-Standaard Psoriasis
Tweede herziening
  • Het hebben van psoriasis kan een behoorlijk stempel drukken op iemands leven. Het is dan ook belangrijk psoriasispatiënten goed voor te lichten en aandacht te besteden aan de psychosociale gevolgen van hun aandoening.
  • De behandeling van psoriasis in de huisartsenpraktijk bestaat uit toepassing van lokale middelen volgens een stappenplan: eerst een klasse-3-corticosteroïd of calcipotriol, en bij onvoldoende verbetering achtereenvolgens het andere eerstekeuzemiddel, een combinatie van beide middelen en een klasse- 4-corticosteroïd.
  • Leg uit dat deze aanpak tot een aanzienlijke verbetering kan leiden, maar dat het succes, ook dat van de tweedelijnsbehandelmethodes, meestal onvolledig of tijdelijk is.
  • Indien men bij de behandeling met lokale middelen erop let de aanbevolen maximale dosering niet te overschrijden en continu dagelijks gebruik van lokale corticosteroïden gedurende langere tijd vermijdt, is de kans op systemische en irreversibele lokale bijwerkingen zeer klein.
H Lantinga, J W Ek, F C Nijman, G Wielink, B G M Kolnaar
M16. NHG-Standaard Ulcus cruris venosum
Eerste herziening
De richtlijnen zijn op de volgende punten gewijzigd:
  • naast ambulante compressietherapie met de korte-rekzwachtelmethode is er - bij diegenen bij wie korte-rekzwachtels niet goed blijven zitten of bij niet-mobiele patiënten - plaats voor het 4-laags compressieverband;
  • bij de wondbehandeling is, conform de NHG-Standaard Decubitus, een plaats ingeruimd voor toepassing van het hydrocolloïdverband en voor het gebruik van paraffinegaas.
B P M Schweitzer, J Doorenbosch, R Glotzbach, K Barnhoorn, D P Breure, J R Van der Laan, F S Boukes
M30. NHG-Standaard Varices
Varices aan de benen, verder kortweg varices, zijn een veel voorkomende aandoening. Het voorkomen van varices neemt gestaag toe met de leeftijd. Uit epidemiologisch onderzoek blijkt dat een kwart van de volwassenen enigerlei vorm van varices heeft, vrouwen iets meer dan mannen.1
G Van der Veer, J A H Eekhof, E P Walma, A M M Van Pelt-Termeer, R T M Asselbergs, K Barnhoorn, Tj Wiersma

Kno-aandoeningen

Voorwerk
M11. NHG-Standaard Acute keelpijn
Tweede herziening
  • Voor de diagnostiek van mononucleosis infectiosa worden leukocytentelling en -differentiatie niet langer aanbevolen.
  • Bij antibioticagebruik blijft feneticilline of fenoxymethylpenicilline eerste keus, bij penicillineallergie komt azitromycine en in bijzondere gevallen erytromycine in aanmerking.
  • Verwijzing voor tonsillectomie is te overwegen bij ten minste vijf ernstige keelontstekingen per jaar of bij ten minste drie ernstige keelontstekingen in elk van de afgelopen twee jaren.
S Zwart, C F Dagnelie, B K Van Staaij, F A Balder, F S Boukes, J S Starreveld
M48. NHG-Standaard Allergische en niet-allergische rhinitis
Eerste herziening
  • De titel van de standaard is gewijzigd van ‘NHG-Standaard Allergische en hyperreactieve rhinitis’ in ‘NHG-Standaard Allergische en niet-allergische rhinitis’.
  • De indicatie voor gebruik van een corticosteroïdneusspray is verbreed.
  • Er is meer bewijs voor de werkzaamheid van een neusspray met een antihistaminicum.
  • De indicatie voor cromoglicaten is veel beperkter.
A P E Sachs, M Y Berger, P L B J Lucassen, J Van der Wal, J A M Van Balen, M M Verduijn
M49. NHG-Standaard Otitis externa
Eerste herziening
  • De voorkeur gaat niet langer uit naar zure oordruppels, maar naar druppels die zowel zuur als een corticosteroïd bevatten.
  • Het maken van KOH-preparaten van materiaal uit de gehoorgang in de huisartsenpraktijk wordt niet langer geadviseerd.
E Rooijackers-Lemmens, F A M Van Balen, W Opstelten, Tj Wiersma
M09. NHG-Standaard Otitis media acuta
Tweede herziening
  • Meestal heeft otitis media acuta een gunstig natuurlijk beloop en kan de huisarts volstaan met voorlichting en pijnbestrijding.
  • Bij ernstig of toenemend ziekzijn of bij risicofactoren voor complicaties is antimicrobiële behandeling aangewezen.
  • Overweeg een antimicrobiële behandeling bij kinderen bij wie na drie dagen nog geen verbetering is opgetreden.
  • Overweeg een antimicrobiële behandeling bij kinderen met een loopoor bij de eerste presentatie tijdens een episode en bij kinderen < 2 jaar met een dubbelzijdige acute middenoorontsteking (wijziging).
R A M J Damoiseaux, F A M Van Balen, W A M Leenheer, B G M Kolnaar
M18. NHG-Standaard Otitis media met effusie
  • Kinderen met een afwijkende uitslag bij de neonatale gehoorscreening worden bij voorkeur verwezen naar een audiologisch centrum.
  • Deze standaard bespreekt ook otitis media met effusie bij volwassenen.
F A M Van Balen, M M Rovers, J A H Eekhof, H C P M Van Weert, W H Eizenga, L J Boomsma
M33. NHG-Standaard Rhinosinusitis
Tweede herziening
  • De naam van de standaard is veranderd, de oorspronkelijke naam was ‘Sinusitis’.
  • De standaard gaat ook over diagnostiek en beleid bij kinderen.
  • De diagnostische criteria zijn gewijzigd.
  • De indicatie voor antimicrobiële behandeling is aangepast.
A De Sutter, J S Burgers, G H De Bock, C F Dagnelie, S M Labots-Vogelesang, W W Oosterhuis, J R Van der Laan, W A B Stalman, M J J De Kleijn
M61. NHG-Standaard Slechthorendheid
Eerste herziening
  • Bij risicogroepen met een verhoogd risico op slechthorendheid, zoals kinderen en ouderen, personen die in een lawaaierige omgeving werken, personen met een verstandelijke handicap en musici, is de huisarts extra alert op het bestaan van slechthorendheid.
  • Bij acuut opgetreden doofheid is verwijzing aangewezen, ook al zijn de therapeutische mogelijkheden beperkt.
  • Hoorrevalidatie met een hoortoestel heeft een beter effect op de kwaliteit van leven als hiermee vroegtijdig wordt gestart.
  • De huisarts heeft handvatten om de motivatie van de patiënt voor een hoortoestel in te schatten.
  • Bij het verwijderen van cerumen is een kwartier tevoren weken met water gelijkwaardig aan enkele dagen druppelen met olie.
J A H Eekhof, F A M Van Balen, H E Fokke, M Mul, J W Ek, L J Boomsma

Oogaandoeningen

Voorwerk
M12. NHG-Standaard Refractieafwijkingen
De NHG-standaard Refractieafwijkingen geeft richtlijnen voor de diagnostiek en het beleid bij refractieafwijkingen. Daarmee vervalt de NHGstandaard Oogheelkundige diagnostiek die een veel bredere opzet had. Doordat in laatstgenoemde standaard evenwel beheersing van oogdrukmeting en oogspiegeling werd verondersteld, is de implementeerbaarheid van de daarin omschreven richtlijnen te beperkt gebleken.
J P Cleveringa, J M T Oltheten, G H Blom, M E J M Baggen, Tj Wiersma
M57. NHG-Standaard Het rode oog
Eerste herziening
  • De aanbevelingen voor de medicamenteuze behandeling zijn gewijzigd.
  • Het beleid bij oogtraumata krijgt meer nadruk.
  • Aan de standaard is een diagnostisch algoritme toegevoegd.
R P Rietveld, J P Cleveringa, G H Blom, M E J M Baggen, D Bink, J M T Oltheten, G M Van der Weele

Aandoeningen van het bewegingsapparaat

Voorwerk
M04. NHG-Standaard Enkeldistorsie
  • De richtlijnen zijn in essentie ongewijzigd.
  • Een aantal aanbevelingen is scherper geformuleerd en beter onderbouwd. Dit betreft vooral de waarde van het lichamelijk onderzoek voor het vaststellen van een fractuur en van een ruptuur.
  • Deze gegevens stellen de huisarts in staat om beter onderbouwd dan voorheen te bepalen wie in aanmerking komt voor een röntgenfoto en welke patiënten behandeld moeten worden met een tapebandage. Omdat het in dit laatste geval slechts gaat om ongeveer tien tot twintig procent van de patiënten met een inversietrauma kan hiermee overbehandeling van patiënten met een distorsie worden voorkomen.
A N Goudswaard, S Thomas, W J H M Van den Bosch, H C P M Van Weert, R M M Geijer
M60. NHG-Standaard Epicondylitis
De NHG-Standaard Epicondylitis geeft richtlijnen voor de diagnostiek en het beleid bij epicondylitis lateralis en medialis humeri. In de standaard worden met ‘epicondylitis’ beide vormen bedoeld, tenzij anders is aangegeven.1
W J J Assendelft, S A J J Rikken, M Mel, P L Schoonheim, P J Schoemaker, H R Dijkstra, A C M Romeijnders, B G M Kolnaar
M72. NHG-Standaard Jicht
Eerste herziening
  • Bij gecompliceerde jicht is allopurinol het middel van eerste keuze.
  • Bij onvoldoende effect, contra-indicaties of bijwerkingen van allopurinol wordt benzbromaron geadviseerd.
K J Gorter, G Tan, W H J M Verstappen, J W Cirkel, B G M Kolnaar, E Oosterberg, A C M Romeijnders
M54. NHG-Standaard Aspecifieke lagerugpijn
Eerste herziening
  • In de meeste gevallen van lagerugpijn is er geen specifieke lichamelijke oorzaak.
  • De huisarts dient rekening te houden met een specifieke oorzaak bij klachten die niet passen bij het normale patroon van aspecifieke lagerugpijn en bij een onverklaarbaar langdurig of progressief beloop.
  • Bij acute aspecifieke lagerugpijn is het beleid gericht op het bevorderen van bewegen en van het weer oppakken van activiteiten; de nadruk ligt hierbij op voorlichting en het geven van adviezen.
  • Als de klachten binnen 2 tot 3 weken niet of onvoldoende verbeteren of steeds recidiveren, blijft het beleid gericht op het weer oppakken en uitbreiden van activiteiten, maar nu volgens een tijdcontingente aanpak.
  • Wees bij een dergelijk beloop alert op dreigende chroniciteit; het vroegtijdig signaleren van psychosociale risicofactoren voor een chronisch beloop is hierbij van belang, waaronder inadequaat ziektegedrag alsmede werkgerelateerde problemen die het herstel kunnen belemmeren.
A W Chavannes, J M A Mens, B W Koes, W J Lubbers, R Ostelo, W E M Spinnewijn, B G M Kolnaar
M65. NHG-Standaard Niet-traumatische knieproblemen bij kinderen en adolescenten
De NHG-Standaard Niet-traumatische knieproblemen bij kinderen en adolescenten geeft richtlijnen voor de diagnostiek en behandeling van kinderen en adolescenten met knieklachten die niet het gevolg zijn van een trauma. Deze standaard bestaat uit twee delen. In het eerste deel worden de standsafwijkingen besproken, die vooral bij jonge kinderen worden gezien, in het tweede deel de pijnklachten, die voornamelijk bij oudere kinderen en adolescenten voorkomen. Deze standaard vormt samen met twee andere standaarden een drieluik over knieproblemen in de huisartspraktijk (zie tabel 1). Knieklachten die door een trauma zijn veroorzaakt, komen in de NHG-Standaard Traumatische Knieklachten aan de orde. De NHG-Standaard Niettraumatische Knieproblemen bij volwassenen bespreekt aandoeningen van de knie die op volwassen leeftijd worden gezien.1 De meest voorkomende oorzaken van knieproblemen worden in deze standaard besproken. De huisarts dient altijd alert te blijven op zeldzame, ernstige oorzaken van knieklachten, zoals maligne tumoren (bijvoorbeeld osteosarcoom en Ewing-sarcoom). Specifieke en betrouwbare alarmsignalen van dergelijke aandoeningen zijn echter niet bekend.
J W Cirkel, W R C Klaassen, J A Kunst, T E M Aarns, E C M Plag, A N Goudswaard, J S Burgers
M67. NHG-Standaard Niet-traumatische knieproblemen bij volwassenen
Eerste herziening
  • De standaard en de noten zijn geactualiseerd ten opzichte van de vorige versie.
J N Belo, S M A Bierma-Zeinstra, A J Raaijmakers, F Van der Wissel, W Opstelten
M69. NHG-Standaard Osteoporose
Eerste herziening
  • Er is meer aandacht voor de diagnostiek en het beleid bij personen met belangrijke risicofactoren voor osteoporose.
  • Er is meer aandacht voor het signaleren van risicofactoren voor vallen.
  • De plaats van medicamenteuze behandeling ter preventie van osteoporotische fracturen is duidelijker uitgekristalliseerd.
P J M Elders, G L Leusink, W C Graafmans, A P Bolhuis, O P Van der Spoel, J C Van Keimpema, J A M Van Balen
M41. NHG-Standaard Reumatoïde artritis
Eerste herziening
De NHG-Standaard Reumatoïde artritis geeft richtlijnen voor het diagnostisch handelen bij één of meer pijnlijke gewrichten zonder voorafgaand trauma met speciale aandacht voor het herkennen van reumatoïde artritis. Reumatoïde artritis is een systemische, inflammatoire gewrichtsziekte die vooral de gewrichten van de extremiteiten treft met een voorkeur voor de meer distale gewrichten (elleboog, pols, hand, knie, enkel, voet met uitzondering van de distale interphalangeale (DIP-)gewrichten). Essentieel voor het herkennen van reumatoïde artritis is het onderscheid tussen artritis en andere vormen van gewrichtsklachten. Artritis of gewrichtsontsteking wordt klassiek gekenmerkt door pijn, zwelling,warmte, roodheid en beperkte functie en kan septisch of aseptisch van aard zijn. Artritis bij reumatoïde artritis berust op aseptische synoviitis en gaat bijna altijd gepaard met de klassieke symptomen; alleen roodheid ontbreekt.
H A H M Lagro, W J H M Van den Bosch, A M Bohnen, H Van den Boogaard, S Flikweert, Tj Wiersma
M08. NHG-Standaard Schouderklachten
Tweede herziening
  • Omdat nekklachten, werkgerelateerde en psychosociale factoren het beloop mede kunnen beïnvloeden, wordt aanbevolen deze factoren bij het beleid te betrekken.
J C Winters, D A W M Van der Windt, W E M Spinnewijn, A C De Jongh, G J M G Van der Heijden, P A J Buis, A J P Boeke, A Feleus, J J X R Geraets
M66. NHG-Standaard Traumatische knieproblemen
De NHG-Standaard Traumatische knieproblemen geeft richtlijnen voor de diagnostiek en behandeling van knieproblemen die het gevolg zijn van een trauma. Deze standaard vormt samen met de twee andere standaarden een drieluik over knieproblemen in de huisartspraktijk (tabel 1). Knieproblemen die niet het gevolg zijn van een trauma worden besproken in de NHG-Standaard Niet-traumatische knieproblemen bij kinderen en adolescenten en de NHG-Standaard Niet-traumatische knieproblemen bij volwassenen.1 In deze standaard worden de volgende aandoeningen besproken: contusie en distorsie, kruis- en collaterale bandletsel, meniscusletsel en patellaluxatie. Tevens komt aan de orde in welke gevallen een fractuur moet worden overwogen. Kraakbeenletsels, patellapeesrupturen en totale rupturen van de collaterale banden blijven buiten beschouwing.2 Knieklachten zijn na rugklachten de meest voorkomende klachten over het bewegingsapparaat in de huisartspraktijk. De prevalentie van (traumatische en niet-traumatische) knieklachten is 48 per 1000 patiënten per jaar. In ongeveer tweederde van de gevallen van een knietrauma wordt de diagnose contusie of distorsie gesteld. In 9 procent is er sprake van een letsel van één of meerdere banden, terwijl de meniscus in 6 procent is aangedaan. Patellaluxaties en fracturen komen beide in 3 procent van de gevallen voor.3
C G Van der Plas, R A Dingjan, A Hamel, J C Jonker, PhJ Postema, H A A J Smorenburg, D Bijl, R J P M Scholten, B G M Kolnaar, W H Eizenga, A N Goudswaard

Kinderziekten

Voorwerk
M29. NHG-Standaard Kinderen met koorts
Tweede herziening
  • Er wordt een onderscheid gemaakt tussen opvattingen van de ouders en de beoordeling door de huisarts. De ouders/verzorgers moeten letten op alarmsignalen, de huisarts beoordeelt of er (objectiveerbare) alarmsymptomen zijn.
  • Bij de telefonische triage wordt nu ook naar de voorgeschiedenis van het kind gevraagd.
  • Bij het lichamelijk onderzoek wordt aanbevolen de ademfrequentie te bepalen.
  • Bij kinderen jonger dan 2 jaar met koorts zonder focus wordt voortaan na de anamnese en het lichamelijk onderzoek dezelfde dag urineonderzoek verricht.
  • Bij koorts zonder focus wordt een herbeoordeling na 24-48 uur aanbevolen.
  • Kinderen jonger dan drie maanden met koorts zonder focus worden voor diagnostiek verwezen.
M Y Berger, L J Boomsma, F W Albeda, R H Dijkstra, T A Graafmans, J R Van der Laan, W H Lemmen, N Oteman
M74. NHG-Standaard Onderzoek van de pasgeborene
De NHG-Standaard Onderzoek van de pasgeborene geeft richtlijnen voor het routinematig onderzoek van de pasgeborene direct na de bevalling, bestemd voor de huisarts die de bevalling heeft begeleid. Tevens geeft de standaard aan of een tweede routineonderzoek van de pasgeborene tijdens het eenmalig kraambezoek meerwaarde heeft. Dit is met name van belang voor de huisarts die de bevalling niet heeft begeleid. Onzekerheid over hoe uitvoerig het onderzoek direct post partum zou moeten zijn, vormde aanleiding om richtlijnen te ontwikkelen voor dit eerste onderzoek. De standaard geeft aan dat als het eerste onderzoek juist wordt uitgevoerd, een tweede routineonderzoek tijdens het kraambezoek geen aangetoonde meerwaarde heeft.
A M S Van Aarnhem, M D Van Bemmel, E Crone-Kraaijeveld, J A M Merkx, A L J M Renckens, R G Somford, S Flikweert, L Pijnenborg
M47. NHG-Standaard Voedselovergevoeligheid bij zuigelingen
De NHG-Standaard Voedselovergevoeligheid bij zuigelingen geeft richtlijnen voor diagnostiek, behandeling en preventie van voedselovergevoeligheid bij kinderen tot één jaar.1 Voedselovergevoeligheid is een verzamelnaam voor ongewenste, reproduceerbare reacties op voedsel, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen voedselallergie en voedselintolerantie. Bij voedselallergie is er sprake van een immunologische reactie, bij voedselintolerantie van een niet-immunologische reactie. Dit onderscheid is wellicht in theoretisch opzicht interessant, doch heeft weinig consequenties voor het beleid in de huisartspraktijk.
P L B J Lucassen, A S De Vries-Oostveen, H K M Niebuur, R C J Smeenk, P W Stolk, R P M Van Moorsel, W H Eizenga, J S Burgers

Overige

Voorwerk
M76. NHG-Standaard Anemie
De NHG-Standaard Anemie geeft richtlijnen voor diagnostiek en beleid bij patiënten bij wie een te laag hemoglobine (Hb) is vastgesteld. De indicatiestelling voor de bepaling van het Hb valt buiten het bestek van deze standaard. De standaard adviseert om bij de beoordeling of het Hb te laag is uit te gaan van de referentiewaarden die het regionale huisartsenlaboratorium hanteert.1, 2, 3 Voor diagnostiek en beleid bij anemie tijdens een zwangerschap wordt verwezen naar de NHG-Standaard Zwangerschap en kraamperiode,4 tenzij een oorzaak wordt vermoed die geen verband houdt met de zwangerschap. Anemie kan het gevolg zijn van een grote verscheidenheid aan aandoeningen. Met het oog op het diagnostisch beleid is in deze standaard voor de indeling van anemieën uitgegaan van het gemiddelde celvolume van de erytrocyt (MCV: mean corpuscular volume). Op grond hiervan worden micro-, macro- en normocytaire anemieën onderscheiden. 5 De op grond van hun incidentie belangrijkste microcytaire anemieën zijn de ijzergebreksanemie en de ’anemie door een chronische ziekte’.6 Steeds vaker zal een microcytaire anemie - vooral de milde vorm7 - het gevolg zijn van dragerschap van een thalassemie doordat het deel van de bevolking dat een allochtone achtergrond heeft, toeneemt.8 Naar schatting is 2 tot 10% van de allochtone bevolking drager van deze en andere hemoglobinopathieën, afhankelijk van de herkomst en het type defect. De belangrijkste macrocytaire anemieën zijn die ten gevolge van vitamine-B12- gebrek (met name de pernicieuze anemie) en foliumzuurgebrek. Een normocytaire anemie is meestal een ijzergebreksanemie in het beginstadium of een ’anemie door een chronische ziekte’.
M A M Van Wijk, M Mel, A P Muller, J G W Silverentand, L Pijnenborg, M G B Kolnaar
M87. NHG-Standaard Erectiele disfunctie
  • Erectiele disfunctie komt met het toenemen van de leeftijd frequenter voor en gaat geregeld gepaard met lijdensdruk. Een kwart van de mannen met behoefte aan hulp consulteert de huisarts.
  • Bij controlebezoeken voor comorbiditeit wordt bij mannen ook naar erectiele disfunctie gevraagd.
  • Een gerichte anamnese is het belangrijkste diagnostische instrument bij erectiele disfunctie.
  • Het onderscheid tussen psychogene en somatogene erectiele disfunctie is belangrijk voor diagnostiek en behandeling.
  • Voorlichting heeft een belangrijke plaats bij de behandeling van erectiele disfunctie.
P Leusink, J L De Boer, W C Vliet Vlieland, R V Rambharose, W S Mogendorff, M M N Van Rijn-Van Kortenhof
M35. NHG-Standaard Influenza en influenzavaccinatie
Eerste herziening
  • Bij gezonde personen is influenza meestal een kortdurende zelflimiterende luchtweginfectie.
  • Personen die tot een risicogroep behoren hebben een verhoogd risico op complicaties die tot ernstige morbiditeit en mortaliteit kunnen leiden.
  • Therapeutisch gebruik van antivirale middelen is alleen geïndiceerd bij personen met een zeer hoog risico op complicaties, vooral wanneer zij niet gevaccineerd zijn.
  • Profylactisch gebruik van antivirale middelen kan geïndiceerd zijn bij bewoners en zorgverleners van verzorgingshuizen en bij patiënten met een zeer hoog risico op complicaties van influenza.
G A Van Essen, H J Bueving, A C G Voordouw, H F Berg, J R Van der Laan, C P Van Lidth de Jeude, L J Boomsma, W Opstelten
M88. NHG-Standaard Influenzapandemie
Deze standaard is opgesteld op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zij geeft huisartsen richtlijnen voor een vooralsnog hypothetische situatie waarin een voor mensen nieuw influenzavirus zich wereldwijd verspreidt. Omdat deze richtlijnen volledig worden bepaald door de fase waarin een influenzapandemie zich bevindt, heeft deze standaard een andere opbouw dan gebruikelijk. De paragraaf ‘Achtergronden’ is relatief uitgebreid en geeft uitleg over het ontstaan en de mogelijke gevolgen van een influenzapandemie. Daarna wordt het beleid uiteengezet in drie delen. Eerst worden de algemene principes besproken: de virusverspreiding in de populatie indammen en de gevolgen voor de individuele patiënt beperken. De daaropvolgende onderdelen beschrijven het beleid (inclusief diagnostiek) in twee verschillende situaties: een dreigende pandemie en een manifeste pandemie. Voor de uitvoerbaarheid van het geadviseerde beleid is het van groot belang dat de huisartsgeneeskundige zorg goed georganiseerd is en dat huisartsen tijdens een influenzapandemie samenwerken met andere disciplines. Het NHG heeft implementatiemateriaal ontwikkeld waarin deze aspecten aan de orde komen. Het is onvoorspelbaar hoe een nieuwe influenzapandemie zich zal ontwikkelen en wat de aard zal zijn van een nieuw pandemisch influenzavirus. Er kunnen zich ontwikkelingen voordoen die aanpassing van het geadviseerde beleid nodig maken. Deze NHGStandaard zal daarom regelmatig geactualiseerd worden op de website van het NHG (http://www.nhg.org). Voor de meest recente informatie wordt verwezen naar overheidsrichtlijnen waarop deze standaard is gebaseerd.49
A G Van Essen, H F Berg, H J Bueving, J R Van der Laan, C P Van Lidth de Jeude, M A B Van der Sande, A C G Voordouw, J L Boomsma, W Opstelten
M31. NHG-Standaard Schildklieraandoeningen
Eerste herziening
  • De NHG-Standaard Functiestoornissen van de schildklier is vervangen door de NHGStandaard Schildklieraandoeningen. De standaard is geactualiseerd en uitgebreid met een paragraaf over het beleid bij palpabele afwijkingen van de schildklier.
P Wessels, E Van Rijswijk, M A Boer, J Van Lieshout
M82. NHG-Standaard Het soa-consult
  • Bij iedere soa-anamnese hoort een risicoinschatting; klachten en het risico bepalen het beleid.
  • Diagnostiek en behandeling van soa kunnen grotendeels door de huisarts geschieden.
  • Maak onderscheid tussen pati&#x00EB;nten met klachten, pati&#x00EB;nten met vragen of ongerustheid en pati&#x00EB;nten zonder klachten of vragen/ongerustheid bij wie de huisarts aan een verhoogd risico denkt.
  • Counseling en partnerwaarschuwing zijn belangrijke aspecten in de begeleiding van een pati&#x00EB;nt met een mogelijke soa.
  • Verricht aanvullende diagnostiek bij een man met een urethritis. Start direct een behandeling gericht op Chlamydia-infectie en eventueel gonorroe.
  • Verricht chlamydiadiagnostiek bij een vrouw door afname van materiaal voor PCR uit cervix en urethra; verricht voor het uitsluiten van Chlamydia bij een vrouw zonder klachten een PCR op urine of een zelf afgenomen vaginale wat.
M A E J Van Bergen, H J Dekker, P J A Boeke, T M Mastboom, L Pijnenborg, J Van Lieshout
M25. NHG-Standaard Subfertiliteit
Eerste herziening
  • Lichamelijk onderzoek bij de man pas bij afwijkend sperma.
  • Voorkeur voor onderzoek van semen in de eigen praktijk.
  • Aandacht voor fertiliteitsbevorderende technieken (IVF, donorinseminatie, ICSI).
  • Taakafbakening eerste en tweede lijn: oriënterend fertiliteitsonderzoek in de eerste lijn, aanvullende diagnostiek en behandeling in de tweede lijn.
  • In de meeste gevallen blijft de factor tijd de belangrijkste behandelingsoptie.
A P Wempe, P B Ponsioen, J R Hinloopen, S Flikweert, M M R Geijer
M22. NHG-Standaard Virushepatitis en andere leveraandoeningen
Tweede herziening
  • De behandelingsmogelijkheden van chronische hepatitis B en vooral van hepatitis C zijn verbeterd door het beschikbaar komen van peginterferon en virusremmers.
  • De verwijsindicaties bij hepatitis B zijn gespecificeerd.
  • Deze standaard gaat ook in op de opsporing van andere leveraandoeningen, zoals nietalcoholische steatosis hepatis (non-alcoholic fatty liver disease, NAFLD) en niet-alcoholische steatohepatitis (non-alcoholic steatohepatitis, NASH).
W J van Geldrop, M E Numans, H F Berg, A M van Putten, M E Scheele, M Bouma
M85. NHG-Standaard Stoppen met roken
  • In de huisartsenpraktijk is belangrijke gezondheidswinst te behalen door rokers aan te sporen te stoppen met roken.
  • Onderscheid rokers in degenen die gemotiveerd zijn om te stoppen, degenen die stoppen overwegen en degenen die niet gemotiveerd zijn om te stoppen.
  • Het is belangrijk ‘het ijzer te smeden als het heet is’, dat wil zeggen rokers die gemotiveerd zijn om te stoppen intensief te ondersteunen bij hun stoppoging.
  • Medicamenteuze ondersteuning met nicotinevervangende middelen, nortryptiline of bupropion vindt plaats in overleg met de patiënt.
H N Chavannes, J Kaper, D B Frijling, R J Van der Laan, M W P Jansen, S Guerrouj, M J A Drenthen, W Bax, A L Wind
Nawerk
Meer informatie
Titel
NHG-Standaarden 2009
Redacteuren
dr. Tj. Wiersma
F. S. Boukes
dr. R. M. M. Geijer
dr. A. N. Goudswaard
Copyright
2009
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-6614-9
Print ISBN
978-90-313-5283-8
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-6614-9