Abstract
Slechts enkele weken na de ontdekking van de röntgenstraling in 1895 (Röntgen, 1895) door Wilhelm Conrad Röntgen (1845–1923), werd een methode ontwikkeld om intraorale röntgenopnamen te kunnen vervaardigen van gebitselementen en kaken. De glasplaten die hiervoor gebruikt werden, waren niet erg gevoelig voor röntgenstraling en dit resulteerde in een lange belichtingstijd en dus in bewegingsartefacten en een hoge stralingsbelasting voor de patiënt. Al snel werd een betere kwaliteit en een duidelijk gereduceerde stralingsbelasting mogelijk door extra stralengevoelige lagen aan beide zijden van de fotofilm aan te brengen. De echte doorbraak van de intraorale radiografie volgde echter pas kort na de Tweede Wereldoorlog. In die tijd werd eveneens de panoramische röntgenopname ontwikkeld (Paatero, 1961). Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw wordt deze techniek op grote schaal toegepast. De beeldkwaliteit van de eerste panoramische opnamen liet nog te wensen over en pas vanaf eind jaren tachtig werd een acceptabel niveau bereikt. Naast de specifieke toepassing in de orthodontie en de mond-, kaak-, en aangezichtschirurgie wordt de panoramische röntgenopname sinds ongeveer 25 jaar ook gebruikt in de tandheelkundige praktijk.