Samenvatting
Hoofdstuk 9 Middelen bij diabetes
Bij diabetes is er een tekort aan insuline; daardoor ontstaan hoge bloedsuikers. Niet alleen de koolhydraatstofwisseling is gestoord, maar ook de vetstofwisseling. Op termijn ontstaat daardoor vaatschade (zie paragraaf
9.1).
Er zijn humane insulinen en insulineanalogen. Humane insulinen worden geproduceerd door genetisch bewerkte gistcellen. Ze maken menselijk insuline. Insulineanalogen hebben een andere chemische samenstelling dan menselijke insuline, waardoor ze langer of korter kunnen werken (zie paragraaf
9.1). Verder worden insulinen onderscheiden naar werkingssnelheid en -duur: snelwerkende (of ultrakortwerkende), kortwerkende, middellangwerkende en langwerkende insuline. De ernstigste bijwerking van insuline is een hypoglykemie. Op de spuitplaatsen kunnen verhardingen, zwellingen, roodheid en jeuk ontstaan (zie paragraaf
9.2).
Mensen met diabetes type 2 worden in principe behandeld met orale bloedsuikerverlagende middelen. Tabletten kunnen op drie manieren de bloedsuiker verlagen (zie paragraaf
9.3). De eerste soort, metformine, is het middel van voorkeur. Metformine maakt cellen gevoeliger voor de aanwezige insuline. Metformine is effectief en goedkoop. Metformine veroorzaakt geen hypoglykemieën of gewichtstoename (zie paragraaf
9.3.1). De tweede groep bestaat uit amiden (gliclazide, tolbutamide). Amiden stimuleren de aanmaak van insuline. Ze hebben als nadeel dat er hypoglykemieën kunnen optreden en dat het gewicht toeneemt (zie paragraaf
9.3.2).
Nieuwere geneesmiddelen zoals de thiazolidinedionen (rosiglitazon) en DPP4-remmers (sitagliptine) worden gebruikt als de behandeling met de basismedicijnen niet voldoet of als er daarvoor contra-indicaties zijn (zie paragraaf
9.3.3).
Bij een ernstige hypoglykemie wordt het hormoon glucagon i.m. of s.c. toegediend om de bloedsuiker te verhogen (zie paragraaf
9.4).
Vanwege (het risico op) vaatproblemen gebruiken oudere mensen met diabetes vaak bloeddruk- en cholesterolverlagers (zie paragraaf
9.5). Voor specifieke situaties, zoals bloedsuikerregulatie pre- en postoperatief, hebben instellingen meestal eigen protocollen. Wanneer patiënten voor een operatie nuchter moeten zijn en na de operatie vaak niet meteen hun gewone maaltijden hervatten, wordt de bloedsuikerverlagende medicatie voor en na operaties aangepast (zie paragraaf
9.6). Er zijn landelijke adviezen voor de begeleiding van mensen met diabetes tijdens de ramadan (zie paragraaf
9.6.2).