Samenvatting
In 1832 beschreef Thomas Hodgkin de kenmerken van een ziektebeeld dat later zijn naam zou gaan dragen en dat gekarakteriseerd werd door een abnormale vergroting van lymfeklieren en milt. Zijn observatie was gebaseerd op macroscopisch onderzoek en werd later met microscopische technieken verder onderbouwd, waarbij opvallend grote, multinucleaire cellen tussen de lymfatische cellen werden waargenomen. Uiteindelijk werden de namen van de onderzoekers Sternberg en Reed (1898 resp. 1902) gekoppeld aan deze multinucleaire, meerlobbige reuzencellen, die vanaf dat moment reed-sternberg-cellen werden genoemd en die zo typisch horen bij de ziekte van Hodgkin (morbus Hodgkin, Hodgkin's disease), tegenwoordig hodgkin-lymfoom (HL) genoemd. Tot bijna halverwege de twintigste eeuw werd HL beschouwd als een infectieziekte. Tegenwoordig is het de bekendste en meest typische vorm van lymfeklierkanker. Intussen werden vele andere vormen van lymfeklierkanker herkend, die weliswaar de lokalisatie in het lymfatische weefsel gemeen hebben met HL, maar in klinisch en histologisch opzicht duidelijk verschillen. Deze groep ziektebeelden werd ondergebracht onder de noemer non-hodgkinlymfoom (NHL). In de afgelopen decennia zijn vele classificatiesystemen van HL en NHL, gezamenlijk aangeduid als maligne lymfomen, gehanteerd met elk zijn voor- en nadelen. De toename van kennis op immunologisch en moleculair-biologisch gebied, in combinatie met zorgvuldige klinische observaties, heeft geleid tot het herkennen van aparte ziektebeelden, met ieder zijn eigen (immuno) histologische, moleculair-biologische en klinische karakteristieken. In dit hoofdstuk worden de meest voorkomende maligne lymfomen besproken op basis van de nieuwste WHO-classificatie.