Samenvatting
Door de subtiele neuroanatomische organisatie van het zenuwstelsel is het vaak mogelijk om niet alleen een bepaalde disfunctie vast te stellen, maar ook de onderliggende functiestoornis nader te lokaliseren. Dit laatste vormt dan ook het uitgangspunt voor aanvullend hulponderzoek, waarbij toenemend gebruik wordt gemaakt van structurele en functionele neuro-imaging om verdere aanwijzingen over de aard van de onderliggende aandoening te verkrijgen. In het kader van dit lokalisatieproces ligt het accent van dit hoofdstuk dan ook vooral op de neuroanatomische organisatie van het zenuwstelsel. Deze organisatie stelt ons bij een krachtsverlies in staat afwijkingen van het centraal motorisch neuron (CMN) van die van het perifeer motorisch neuron (PMN) en/of van de neuromusculaire overgang te onderscheiden, en bij een sensibiliteitsstoornis dit verlies toe te schrijven aan een stoornis van een zenuwwortel (radiculopathie), een perifere zenuw (mononeuropathie en/of polyneuropathie), het ruggenmerg en/of de hersenstam, of de cortex.