Introductie

Momenteel worden botscintigrafie, computertomografie (CT) en magnetic resonance imaging (MRI) het meest gebruikt voor de stadiëring en risicostratificatie bij patiënten met prostaatkanker. Helaas is de diagnostische waarde van deze vormen van imaging beperkt als het gaat om het aantonen van bot- en met name lymfekliermetastasen [1, 2]. De prostaatspecifieke membraan-antigen (PSMA)-scan is een nieuwe, mogelijk waardevolle aanvulling op het diagnostisch arsenaal van de uroloog, de radiotherapeut, de internist-oncoloog en de nucleair geneeskundige bij patiënten met prostaatkanker. De indicaties voor de ‘PSMA-scan’ dienen echter strikt te worden omschreven. Deze diagnostiek moet, net als alle andere vormen van moderne diagnostiek en imaging, worden beschouwd als experimenteel. Er is nog geen winst aangetoond van welke moderne imagingtechniek dan ook ten aanzien van belangrijke eindpunten, zoals de tijd tot symptomatische metastasen, de tijd tot skeletal related events (SRE) en de overall of disease-specific survival. Het gebruik van de PSMA-scan zou daarom enkel moeten worden gebruikt binnen wetenschappelijke studies.

Dit artikel beschrijft de huidige inzichten over de plaats van de PSMA-scan ([68Ga]PSMA-PET/CT) bij de diagnostiek van patiënten met prostaatkanker. Met dit literatuuronderzoek hopen we de plaats en de toekomstige mogelijkheden van [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging nader toe te lichten.

Materiaal

We verrichtten een literatuursearch in PubMed and Embase vanaf het jaar 2000. Alle klinische studies die werden gevonden met de zoektermen ‘[68Ga]PSMA’, ‘PSMA-PET/CT’ en ‘prostate cancer’, ‘prospectief’, ‘retrospectief’, ‘gerandomiseerd’ en ‘niet-gerandomsieerd’, werden geselecteerd. We limiteerden onszelf tot volledige-tekst- en originele artikelen in het Engels. Duplicaten werden zo veel mogelijk vermeden en, indien aanwezig, werd gekozen voor de laatst gerapporteerde publicatie van de studiegroep.

Resultaten

Het eiwit PSMA

PSMA is een type-II-transmembraan eiwit, dat een hoge expressie vertoont in prostaatkankercellen in vergelijking met benigne prostaatcellen [3, 4]. PSMA-expressie is verhoogd in 90–100 % van de primaire tumoren en in lymfeklier- en botmetastasen, zelfs bij prostaatspecifiek antigeen (PSA)-waarden <0,5 ng/mL [5]. De expressie van PSMA is gecorreleerd met tumorgraad, pathologisch tumorstadium, aneuploïdie, en de kans op biochemisch recidief na curatieve therapie [2, 6]. Imaging op basis van PSMA-expressie is daarmee niet alleen geschikt voor anatomisch-diagnostische doeleinden, maar heeft mogelijk ook de potentie om als biomarker te dienen voor de agressiviteit van prostaatkanker [7].

De expressie van PSMA wordt gereguleerd via de androgeenreceptor en is een surrogaatmarker voor hormoonsensitiviteit. PSMA wordt paradoxaal opgereguleerd in tumoren onder androgeendeprivatietherapie en ook in gemetastaseerd castratieresistent prostaatcarcinoom (mCRPC) [4]. PSMA komt ook tot lage expressie in speekselklieren, lever, milt en dunne darm, en sporadisch ook in nier- en blaascarcinoom [6, 8, 9].

De komst van PSMA (ProstaScint®) en de nieuwere PSMA-tracers

PSMA wordt reeds sinds eind jaren tachtig gebruikt als target voor radioactief gelabelde antilichamen, zoals capromab pendetide, ProstaScint® [10]. De techniek van de scintigrafie had echter een dermate lage resolutie en was dermate bewerkelijk, dat het de weg naar de kliniek niet heeft weten te vinden.

Liganden die specifiek aan PSMA binden, kunnen radioactief gelabeld worden, waarna ze voor PET-imaging geschikt zijn. Deze liganden noemt men tracers. Op dit moment is de klinisch meest gebruikte tracer een Gallium-68 gelabeld ligand: [68Ga]PSMA. PET-imaging wordt meestal gecombineerd met een CT-scan (PET/CT) en soms met een MRI-scan (PET/MRI), zodat een adequate anatomische correlatie en interpretatie van de PET-beelden wordt verkregen. [68Ga]PSMA wordt uitgescheiden door de nieren, waarbij de nieren en de blaas uiteindelijk een relatief hoge geabsorbeerde dosis krijgen [11]. [68Ga]PSMA kan worden geproduceerd door een commercieel verkrijgbare radionuclide generator, die een centrale productie en distributie vereisen.

[68Ga]PSMA-PET/CT-imaging en stadiëring van prostaatkanker voorafgaande aan curatieve therapie

Maurer et al. onderzochten de diagnostische accuratesse van [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging voor lymfeklieruitzaaiingen voorafgaande aan radicale prostatectomie [12]. De pelviene lymfeklierdissectie diende daarbij als gouden standaard. Bij 130 patiënten met een gemiddeld- of hoogrisicoprostaatkanker werden 41 (31,5 %) lymfekliermetastasen gevonden. De [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging (sensitiviteit 65,9 %; specificiteit 98,9 %) deed het daarbij significant beter dan conventionele imaging, zoals de CT- of MRI-scan (sensitiviteit 43,9 %; specificiteit 85,4 %).

In een vergelijkbare studie werden 58 patiënten preoperatief gestadieerd middels de [68Ga]PSMA-PET/CT-scan [13]. Alle patiënten hadden preoperatief een middels een nomogram berekende kans op lymfekliermetastasering van 20 % of hoger. De [68Ga]PSMA-PET/CT-scan had een sensitiviteit van 33,3 % (4 van de 12 patiënten met histologisch bewezen lymfekliermetastasering) en een specificiteit van 100 % (18 van de 18 patiënten).

Herlemann et al. evalueerden de diagnostische accuratesse van [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging voorafgaand aan pelviene lymfeklierdissectie [14]. Histologische bevestiging werd bij iedere patiënt verkregen. De sensitiviteit, specificiteit, positief en negatief voorspellende waarde waren respectievelijk 91 %, 67 %, 83 % en 80 %.

Het klinisch gevolg van (mogelijk) verbeterde accuratesse door [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging werd onderzocht door Dewes et al. [15]. In een klein cohort van 15 patiënten werd, voorafgaand aan geplande radiotherapie, nagegaan of beleidswijzigingen plaatsvonden op basis van een [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging. De TNM-classificatie wijzigde bij acht patiënten (53,3 %) en bij vijf patiënten (33,3 %) werd de geplande radiotherapie aangepast.

[68Ga]PSMA-PET/CT-imaging vergeleken met [18F]choline-PET/CT-imaging bij de herstadiëring van prostaatkanker

De toepasbaarheid van [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging is het meest frequent onderzocht in de setting van het biochemische recidief na in opzet curatieve therapie. Een biochemisch recidief na radicale prostatectomie wordt gedefinieerd als een PSA-waarde ≥0,2 ng/mL op twee opeenvolgende momenten in stijgende lijn. Een biochemisch recidief na (externe) radiotherapie is een PSA-waarde van 2,0 ng/mL boven de nadir in stijgende lijn [16].

Een biochemisch recidief kan worden verklaard door een locaal recidief of door regionale dan wel systemische metastasen. Momenteel wordt het onderscheid gemaakt op basis van klinische parameters (tijd tot recidief), biochemische parameters (PSA-verdubbelingstijd, PSA-DT) en/of histologische parameters (pathologisch tumorstadium, snijvlakstatus en Gleason-score). Aangezien deze voorspellers niet geheel sluitend zijn, wordt mogelijk een deel van de patiënten overbehandeld met salvageradiotherapie op het prostaatbed (‘nabestraling’) of systemische hormoontherapie, terwijl een ander deel van de patiënten een (curatieve) interventie wordt onthouden door het achterwege laten van een salvage extended lymfeklierdissectie of stereotactische bestraling van oligometastasen [17]. Er is momenteel derhalve sterke behoefte aan betrouwbare imaging bij mannen met een biochemisch recidief na in opzet curatieve therapie.

[18F]Choline-PET/CT (of [11C]Choline-PET/CT) is momenteel de standaard imagingmodaliteit bij een biochemisch recidief na initiële curatieve therapie. De modaliteit heeft een bekende lage sensitiviteit en specificiteit, met name bij een PSA-waarde <2,0 ng/ml en bij hoge Gleason-scores [18, 19]. Afshar et al. onderzochten een gevarieerde groep patiënten met een PSA-recidief na uitwendige bestraling (n = 9) of chirurgie (n = 28) vanwege prostaatkanker [20]. Alle patiënten kregen zowel een [18F]choline-PET/CT- als een [68Ga]PSMA-PET/CT-scan met een tussenpoos van 30 dagen. De [68Ga]PSMA-PET/CT-scan detecteerde significant meer laesies die verdacht waren voor metastasen (86 %) dan de [18F]choline-PET/CT-scan (70 %), waarbij alle afwijkingen die zichtbaar waren op de [18F]choline-PET/CT-scan dat ook waren op de [68Ga]PSMA-PET/CT-scan. De gemiddelde PSA-waarde in deze studie was 11,1 ng/mL (range 0,01–116 ng/mL).

Morigi et al. bestudeerden 38 patiënten met een PSA-recidief na radicale prostatectomie en/of radiotherapie wegens prostaatkanker [21]. Alle patiënten kregen zowel een [18F]choline-PET/CT- als een [68Ga]PSMA-PET/CT-scan met een tussenpoos van 30 dagen. Van de cholinescans was 32 % positief tegenover 66 % van de [68Ga]PSMA-scans (p < 0,001). Het verschil was het grootst bij lagere PSA-waarden (PSA <0,5 ng/mL) en de detectiekans bij een PSA-waarde < 0,5 ng/mL was 50 % bij een [68Ga]PSMA-PET/CT-scan en 12,5 % bij een [18F]choline-PET/CT-scan.

[68Ga]PSMA-PET/CT-imaging als single modaliteit bij herstadiëring van prostaatkanker na curatieve therapie

In een studie met 319 patiënten die een [68Ga]PSMA-PET/CT-scan ondergingen na een biochemisch recidief na radicale prostatectomie dan wel radiotherapie (n = 292) of voorafgaande aan initiële hormonale therapie (n = 27), werd bij 82,8 % van de patiënten een [68Ga]PSMA-avide afwijking waargenomen [22]. Er was een duidelijke correlatie met de hoogte van het PSA, met een veronderstelde sensitiviteit van 48,1 % bij een PSA-waarde ≤ 0,5 ng/mL en een correlatie van 100 % bij een PSA-waarde ≥ 20,0 ng/mL (tab. 1). De veronderstelde sensitiviteit was niet gecorreleerd met de Gleason-score (Gleason 5–6 vs. Gleason 7–10) of de PSA-DT. Slechts bij een deel van de patiënten, 42 van de 319 (13,2 %), werd een histologische bevestiging van [68Ga]PSMA-avide afwijkingen verricht middels biopsie of chirurgie. Om die reden kan alleen over deze specifieke groep, met een bekende prevalentie, daadwerkelijk iets worden gezegd over de sensitiviteit van de diagnostische modaliteit. De berekende sensitiviteit was 76,6 % met een positief voorspellende waarde van 100 %.

Tabel 1 Sensitiviteit voor de aanwezigheid van metastasen van drie verschillende imagingmodaliteiten als functie van het serum-PSA-gehalte.

Eiber et al. vonden vergelijkbare detectieratio’s van [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging bij 248 patiënten met een biochemisch recidief na radicale prostatectomie [23]. De detectieratio’s waren 57,9 % bij een PSA-waarde van 0,2–0,5 ng/mL en 96,8 % bij een PSA-waarde ≥ 2,0 ng/mL. Ook hier werd geen relatie gevonden tussen detectieratio en PSA-DT.

De [68Ga]PSMA-PET/CT-scan was positief bij 52 van de 70 (74,2 %) patiënten met een biochemisch recidief na radicale prostatectomie (n = 62) of radiotherapie (n = 8) [24]. De mediane PSA-waarde was 1,7 ng/mL (spreiding 0,2–32,2); de detectieratio bij een PSA-waarde < 0,8 ng/mL was 46,7 % en 85,7 % bij een PSA-waarde ≥0,8 ng/mL. Voorspellend voor een positieve PSMA-scan was een PSA-DT van 6,5 maanden of korter, ook bij lage PSA-waarden.

Een voorbeeld van een CT-scan en de fusie met een 68Ga-PSMA-PET-scan is opgenomen in fig. 1.

Figuur 1
figure 1

Uitkomst van een CT-scan (ab) en een 68Ga-PSMA-PET/CT-scan (cd) bij twee patiënten met een biochemisch recidief na in opzet curatieve radicale prostatectomie. De rode pijlen geven de lymfekliermetastasen aan.

[68Ga]PSMA-PET/CT-imaging als single modaliteit bij therapiemonitoring bij mCRPC

In een studie met 51 patiënten met mCRPC werd onderzocht in hoeverre [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging kon selecteren welke patiënten kandidaat zouden kunnen zijn voor behandeling met 223Radium (223Ra) in vergelijking met standaardbotscintigrafie. Patiënten met meer afwijkingen bij [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging dan bij botscintigrafie, hadden een slechtere PSA-respons na 223Ra-therapie dan patiënten bij wie de resultaten met de botscan gelijkwaardig waren aan de resultaten met de [68Ga]PSMA-PET/CT-scan (31,6 % vs. 69,2 %) [25].

[18F]PSMA-PET/CT-imaging

Een alternatieve PSMA-PET-tracer is 18Fluoride [18F]-PSMA. Een [18F]-gelabelde PSMA-tracer heeft enkele technische voordelen; [18F] is een cyclotronproduct, wat grotere gecentraliseerde en commerciële distributie mogelijk maakt, met de financiële voordelen daarvan. Voorts heeft [18F]PSMA een langere halfwaardetijd (109 minuten voor [18F]PSMA vs. 68 minuten voor [68Ga]PSMA) en een hogere beeldresolutie. Dit laatste zou weer voordelen kunnen hebben bij het detecteren van kleine metastasen [26]. Verschillende PSMA-liganden zijn gelabeld met [18F]. Het bekendst zijn [18F]DCFBC (eerste generatie) en de nieuwere [18F]DCFPyL (tweede generatie). [18F]DCFPyL heeft zowel een hogere affiniteit voor PSMA als een hogere tumor-to-backgroundratio dan [18F]DCFBC [27]. [18F]PSMA wordt slechts deels door de nieren geklaard, waardoor de lymfeklieren in het kleine bekken en de prostaat beter in beeld worden gebracht. Het aantal klinische studies met [18F]PSMA-PET/CT is nog zeer beperkt.

Rowe et al. voerden een kleine studie uit onder 12 patiënten en toonden aan dat [18F]PSMA-PET/CT (DCFBC) meer hooggradige tumoren én kleinere tumoren opspoorde dan MRI. Opname van [18F]PSMA-tracer in benigne prostaatweefsel werd nauwelijks waargenomen [28]. In een studie met 17 patiënten met verschillende stadia van prostaatkanker, toonde deze onderzoeksgroep tevens aan dat [18F]PSMA-PET/CT effectief metastasen kon aantonen, zelfs bij patiënten met mCRCP [29].

De grootste vergelijkende studie naar [68Ga]PSMA-PET/CT en [18F]PSMA-PET/CT (DCFPyl) tot nu toe, besloeg 106 patiënten met een biochemisch recidief na radicale prostatectomie [30]. Patiënten werden gerandomiseerd tussen [68Ga]PSMA en [18F]PSMA. De sensitiviteit bij patiënten met een PSA-waarde < 0,5 ng/mL was voor beide tracers gelijk en laag (<15 %). Bij PSA-waarden > 3,5 ng/mL was de sensitiviteit voor beide tracers hoog (> 80 %). In de tussengroep – met PSA-waarden van 0,5–3,5 ng/mL – bleek echter een significant verschil te bestaan tussen [18F]PSMA en [68Ga]PSMA, met een sensitiviteit van 88 % versus 66 %.

In dezelfde studie werd een klein cohort (n = 25) met beide PSMA-tracers gestadieerd. Alle laesies die met [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging zichtbaar waren, waren dat ook met [18F]PSMA-PET/CT-imaging. Bij vier patiënten werden echter extra laesies opgemerkt met [18F]PSMA-PET/CT-imaging [31]. De auteurs concludeerden dat herstadiëring met [18F]PSMA ten minste non-inferieur is ten opzichte van [68Ga]PSMA. Zij merkten op dat de gevonden sensitiviteit van 88 % mogelijk de volledige potentie van PSMA-bindende tracers benut, aangezien PSMA-expressie in immunohistochemische studies in circa 84 % van de metasasen gevonden wordt [32].

Theranostics, een op PSMA-tracer gebaseerde therapie bij mCRPC, en toekomstige ontwikkelingen

Theranostics is het gebruik van een ligand voor zowel diagnostische als therapeutische toepassingen. Zo kan het PSMA-ligand worden gebonden aan de β‑emitter 177Lutetium [177Lu], voor zowel diagnostische als voor therapeutische doeleinden.

Het gebruik van radionuclide therapie middels PSMA-tracers is allerminst nieuw. Reeds in 2005 rapporteerden Bander et al. over [177Lu]PSMA-J591 bij 35 patiënten met mCRPC in een fase-I-studie. Er werd een relatief acceptabele toxiciteit beschreven, zonder noemenswaardige hematologische of niet-hematologische bijwerkingen [33]. Na een lange radiostilte van ruim tien jaar, onderzochten Baum et al. in een fase-I/II-studie, de toxiciteit en effectiviteit van [177Lu]PSMA-617 bij 53 patiënten met mCRPC [34]. Een droge mond werd door patiënten het vaakst gerapporteerd als bijwerking; graad-3/4-toxiciteit werd zeer beperkt gerapporteerd. Ernstige hematotoxiciteit of nierfunctiestoornissen kwamen niet voor. Bij alle patiënten werd een klinische respons waargenomen, in de vorm van minder pijn, bij 80,4 % van de patiënten nam de PSA-waarde met meer dan 50 % af, en bij 56 % van de patiënten was er een op de [68Ga]PSMA-PET/CT-scan zichtbare partiële respons. Vergelijkbare resultaten met [177Lu]PSMA-617 werden verkregen in een retrospectieve serie van 82 patiënten met mCRPC [35]. Een PSA-afname van > 50 % werd gezien bij 31 % van de patiënten. Toch werd er toxiciteit beschreven bij gebruik van het eerder beschreven ligand [177Lu]PSMA-J591. Tagawa et al. vonden graad-4-hematotoxiciteit bij 46,8 % van de patiënten, met overigens een PSA-afname > 50 % bij 10,6 % van de patiënten met mCRPC [36].

Ook andere radionuclide-PSMA-tracers werden in kleine patiëntenseries getest, zoals [131I]PSMA en de α‑emitter [225Ac]PSMA [37, 38].

Discussie

PSMA-PET/CT is een van de moderne vormen van imaging bij prostaatkanker, die is gebaseerd op de unieke en stabiele expressie van PSMA in prostaatkankercellen. Er worden vanuit de literatuur veelbelovende resultaten beschreven met [68Ga]PSMA als tracer bij de primaire stadiëring van prostaatkanker, en bij de herstadiëring van prostaatkanker na in opzet curatieve therapie. Het aantal studies over primaire stadiëring van prostaatcarcinoom middels [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging is beperkt. De sensitiviteit van [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging voor lymfekliermetastasen lijkt hierbij hoger dan die van conventionele vormen van imaging. Bij een biochemisch recidief functioneert [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging beter dan [18F]choline-PET/CT-imaging, hetgeen het meest uitgesproken is bij PSA-waarden < 2,0 ng/mL. Bij lage PSA-waarden (< 0,5 ng/mL) heeft [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging als diagnostische modaliteit een redelijke sensitiviteit, van 40–50 % (tab. 1; [39]). Doordat de studies niet prospectief waren opgezet, konden helaas geen duidelijke voorspellers voor een positieve [68Ga]PSMA-PET/CT-scan worden geselecteerd.

Uitdagingen voor [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging zijn de interpretatie van imaging in het kleine bekken ten gevolge van de uitscheiding in de urine, de beschikbaarheid, de beperkte transportmogelijkheden van het radionuclide [68Ga], de relatief korte halfwaardetijd van 68 minuten, en de prijs (tab. 2). De [18F]PSMA-tracer heeft daarbij betere radiokinetische eigenschappen met een betere imagingkwaliteit en fungeert dan ook als een reëel alternatief en reële opvolger van [68Ga]PSMA.

Tabel 2 Geschatte tarieven van onderlinge dienstverlening van de verschillende vormen van imaging bij prostaatkanker.

Momenteel moet [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging worden beschouwd als veelbelovend, maar er zijn meerdere argumenten waarom deze vorm van imaging nog steeds als experimenteel diagnosticum moet worden beschouwd. De huidige literatuur beschrijft veelal retrospectieve, mono-institutionele cohorten, waarin een verscheidenheid aan [68Ga]PSMA-tracers met verschillende radiokinetische en radiodosimetrische eigenschappen is gebruikt. [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging werd geïntroduceerd in mei 2011 en het gebruik hiervan nam een hoge vlucht. Het is opvallend dat de eerste publicatie over de validatie van humane radiatiedosimetrie, farmacokinetiek en timing van PET-scans na intraveneuze injectie van [68Ga]PSMA pas verscheen in 2015, nadat eerder al uitgebreid was gepubliceerd over de effectiviteit van [68Ga]PSMA als tracer bij prostaatcarcinoom. De methodiek van voorgaande studies staat derhalve ter discussie.

In de meeste studies over [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging ontbreekt een histologische verificatie van [68Ga]PSMA-avide afwijkingen, waardoor geen uitspraak kan worden gedaan over de werkelijke prevalentie van metastasen en daarmee de ware sensitiviteit van de diagnostische modaliteit. De heterogeniteit van de patiëntencohorten en de ongestandaardiseerde therapeutische follow-up kunnen de interpretatie van de uitkomsten verder beperken.

Momenteel lijkt er in Nederland een wildgroei te ontstaan aan [68Ga]PSMA-PET/CT-aanvragen zonder dat de indicatie voor PSMA-PET/CT-imaging juist is geformuleerd, en de diagnostische modaliteit radiokinetisch voldoende is gevalideerd. Er is derhalve behoefte aan goed omschreven, prospectieve studies waarin door robuuste, interdisciplinaire samenwerking tussen uroloog en nucleair geneeskundige, de diagnostische waarde van PSMA-PET/CT-imaging state-of-the art wordt onderzocht.

Een van de bekende valkuilen bij de analyse van hoogsensitieve moderne imagingtechnieken is het Will-Rogers-fenomeen. Dit fenomeen komt voort uit de bevinding dat enkel al door het toepassen van zeer sensitieve diagnostische technieken de prognose lijkt te verbeteren. Dat dit vaak een statistische valkuil is, blijkt uit volgend voorbeeld. Bij een patiënt met een middels [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging aangetoonde oligometastase van een prostaatcarcinoom, die niet eerder zichtbaar was met conventionele imaging, zal herstadiëring plaatsvinden naar de groep ‘lymfekliermetastasen’. Omdat de patiënt een zeer geringe tumormassa heeft, en daarmee waarschijnlijk ook een gunstige prognose, zal hij de prognose van de groep ‘lymfekliermetastasen’ verbeteren. Anderzijds zal door het verdwijnen van deze ‘slechte’ gemetastaseerde patiënt uit de ‘niet-gemetastaseerde’ groep ook de prognose verbeteren van de ‘niet-gemetastaseerde’ groep. Kortom, in beide prognostische groepen zal de overleving verbeteren, maar in de gehele groep natuurlijk allerminst [40]. Slechts als sensitievere diagnostische imagingtechnieken leiden tot een verandering van het therapeutisch beleid, door bijvoorbeeld het chirurgisch wegnemen van oligometastasen, leiden deze technieken tot een betere ziekte-uitkomst in de hele groep. Enkel prospectieve, gerandomiseerde studies, waarin indicaties voor diagnostiek en therapeutische interventie duidelijk zijn omschreven, kunnen de uitkomst van patiënten ten voordele ombuigen.

Binnen de regio Utrecht (Universitair Medisch Centrum Utrecht en het St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht/Nieuwegein) zal op korte termijn worden begonnen met een prospectieve studie naar de waarde van [68Ga]PSMA-PET/CT-imaging bij de initiële stadiëring van prostaatkanker (PEPPER-trial). Vanuit het Vrije Universiteit medisch centrum Amsterdam zal halverwege 2017 worden gestart met een validatiestudie van [18F]PSMA-PET/CT-imaging en vervolgens met een prospectieve, multi-institutionele studie naar de waarde van [18F]PSMA-PET/CT-imaging bij de initiële stadiëring van prostaatkanker, de herstadiëring van prostaatkanker na curatieve therapie en de waarde van [18F]PSMA-PET/CT-imaging bij therapiemonitoring van gemetastaseerd prostaatcarcinoom en mCRPC.