Samenvatting
Het signaal dat voor het maken van MRI-afbeeldingen wordt gebruikt, wordt door de patiënt uitgezonden. Om weefsels van elkaar te kunnen onderscheiden, is het belangrijk dat er verschillen in signaal zijn. Deze signaalverschillen zorgen voor het contrast in de afbeelding. Ook is het belangrijk dat je kunt herkennen uit welk deel van het lichaam het signaal afkomstig is. Hiervoor moet het lichaam in plakken en voxels (volume-elementen) worden opgedeeld en is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat je kunt herkennen uit welk volume-element een signaal afkomstig is. Dat doe je door het signaal per voxel een code te geven, die uniek is ten opzichte van het signaal van andere voxels. Dit coderen doe je door middel van gradiënten in het magneetveld.