Skip to main content
Top

2016 | Boek

Leerboek immunologie

Redacteuren: G.T. Rijkers, F.G.M. Kroese, C.G.M. Kallenberg, R.H.W.M. Derksen

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Dit nieuwe leerboek maakt een duidelijke koppeling tussen de theoretische basisconcepten en de klinische praktijk. Met behulp van diverse aansprekende klinische voorbeelden, verdiepingsstof en alledaagse casuïstiek behandelen de auteurs de eigenschappen en functies van honderden moleculen en cellen (zowel de hoofdrolspelers als de figuranten).

In Leerboek immunologie wordt het complexe immuunsysteem van de mens helder en overzichtelijk uiteengezet. In de eerste helft van het boek ligt de nadruk op de bouw en werking van het immuunsysteem. Deze vormt een goede basis voor de meer klinische aspecten van het immuunsysteem die in de tweede helft van het boek centraal staan. Het boek behandelt onder meer onderwerpen als immuundeficiëntie, overgevoeligheidsreacties, afstoting bij transplantaties en vaccinaties. Er is ook aandacht voor de, voor de klinische praktijk belangrijke, stoornissen van het immuunsysteem die het gevolg kunnen zijn van voeding, stress en genotsmiddelen.

De behandelde ziekten, getallen en statistieken zijn gebaseerd op de Nederlandse situatie. De auteurs zijn deelspecialisten en behoren tot de top van de Nederlandse wetenschap op het gebied van immunologie. Het biedt overzichtelijke illustraties die de ingewikkelde materie zo helder mogelijk maken.

Immunologie is de studie van het immuunsysteem. Dat is een uitermate dynamisch en ingewikkeld systeem en heeft als belangrijkste doel het lichaam te beschermen tegen infecties door alle mogelijke micro-organismen en parasieten. Veel verschillende celtypen en moleculen werken samen om zo’n infectie te bestrijden. Het immuunsysteem is altijd actief, gelukkig veelal zonder dat we het merken.

Leerboek immunologie is primair geschreven voor studenten geneeskunde, maar is ook uitermate geschikt voor gebruik binnen opleidingen als tandheelkunde en voor het laboratoriumonderwijs.

Inhoudsopgave

Voorwerk
1. De afweer van de mens
Samenvatting
Het immuunsysteem heeft als taak om het lichaam te beschermen tegen infecties en tumoren. De intacte huid en slijmvliezen vormen een eerste barrière tegen potentiële binnendringende micro-organismen. Het immuunsysteem bestaat uit twee intensief met elkaar samenwerkende delen: het aangeboren en het verworven immuunsysteem. Alle cellen van het immuunsysteem vinden hun oorsprong in het beenmerg. Secundaire lymfoïde organen (lymfeklieren en milt) vormen de werkplaats voor het verworven immuunsysteem. Een eerste contact met een antigeen wekt een primaire respons van het verworven immuunsysteem op en leidt tevens tot geheugen. Een goed werkend immuunsysteem beschermt op deze manier het lichaam tegen infecties en tumoren. De keerzijde van een goed werkend immuunsysteem zijn auto-immuunziekten en allergieën. In dit inleidende hoofdstuk worden de opbouw en organisatie van het immuunsysteem geschetst en de belangrijkste cellen en moleculen van het immuunsysteem besproken. Zo wordt een eerste overzicht gegeven van de complexe structuur van het afweersysteem.
G. T. Rijkers
2. De eerste lijn van verdediging: aangeboren immuniteit
Samenvatting
Het aangeboren immuunsysteem vormt de eerste lijn van verdediging tegen pathogene indringers, waarbij de intacte huid en slijmvliezen effectieve barrières vormen. Op en in de huid en slijmvliezen bevindt zich een scala aan antimicrobiële eiwitten van de aangeboren afweer. Verschillende soorten interferonen beschermen cellen tegen virusinfectie. Het complementsysteem, wat op meerdere manieren geactiveerd kan worden, leidt tot lysis en versnelde fagocytose van micro-organismen. Fagocyten (macrofagen en granulocyten), naturalkillercellen en dendritische cellen zijn gereed om een infectie direct te bestrijden en het verworven immuunsysteem op gang te helpen. Cellen van het aangeboren immuunsysteem kunnen moleculaire patronen op micro-organismen herkennen. De twee onderdelen van het immuunsysteem, het aangeboren en verworven deel, staan niet los van elkaar. Het verworven immuunsysteem kan niet functioneren zonder de aanwezigheid van een adequaat werkend aangeboren immuunsysteem. Andersom helpt het verworven immuunsysteem bij het verwijderen en doden van micro-organismen door het aangeboren immuunsysteem.
D. Roos
3. Ontsteking
Samenvatting
Een ontstekingsreactie is een reactie van gevasculariseerd weefsel op een beschadigende prikkel. Een aantal klinische kenmerken is roodheid (rubor), warmte (calor), zwelling (tumor), pijn (dolor) en verstoorde functie (functio laesa). Er kan sprake zijn van een acute en chronische ontsteking. De acutefasereactie is het complex van systemische veranderingen die optreden bij ontsteking. Een persisterende ontstekingsprikkel kan resulteren in een chronische ontsteking. De ontstekingsreactie is betrokken bij vele vormen van afweer. In dit hoofdstuk worden de ontstekingsreactie en de veranderingen die tijdens de ontstekingsreactie optreden in bloedvaten en weefsel besproken.
C. E. Hack, H. van Goor
4. Antigeenpresentatie en antigeenherkenning
Samenvatting
Het woord ‘antigeen’ stamt uit het Engels (antigen) en is een verkorte samenvoeging van antibody (= antilichaam) en generator. Een antigeen is dus oorspronkelijk gedefinieerd als de kleinste eenheid van een micro-organisme of een macromolecuul die in staat is om antilichamen op te wekken. Het verworven immuunsysteem wordt op een specifieke manier geactiveerd door antigenen. Hierbij spelen de antigeenreceptoren op B- en T-lymfocyten een rol. T-lymfocyten herkennen alleen antigenen als die gepresenteerd worden in de context van MHC-moleculen, die daarmee de presenteerblaadjes van het immuunsysteem zijn. MHC-moleculen presenteren slechts zelden intacte eiwitten. De eiwitten worden eerst in de antigeenpresenterende cel afgebroken tot peptiden en die worden in de bindingsgroeve van MHC gepresenteerd. De T-celreceptor herkent het gepresenteerde peptide én MHC. Variatie in MHC leidt tot variatie in het vermogen om verschillende antigenen te presenteren. Het polymorfisme in MHC is relevant voor de overleving van de populatie.
G. T. Rijkers
5. Vorming en expressie van antigeenreceptoren op T- en B-lymfocyten
Samenvatting
Elke B- en T-lymfocyt heeft zijn eigen specifieke antigeenreceptor. Met deze antigeenreceptoren, het immuunglobuline en de T-celreceptor, zijn lymfocyten in staat vrijwel elk antigeen te herkennen. Deze enorme diversiteit ontstaat door herschikking van een relatief beperkt aantal typen genen tijdens de vorming van de lymfocyten. Lymfocyten vinden hun oorsprong in het beenmerg, waar ze vanuit pluripotente hematopoëtische stamcellen continu gevormd worden. Herschikkingen van immuunglobulinegenen vindt plaats tijdens de vorming van B-lymfocyten in het beenmerg. Voorloper-T-lymfocyten migreren naar de thymus waar tijdens de vorming van T-lymfocyten de T-celreceptorgenen worden herschikt. Tijdens dit proces worden alleen die T-lymfocyten geselecteerd om te overleven die eigen MHC-moleculen kunnen herkennen (positieve selectie). Voor zowel de T-lymfocyten als de B-lymfocyten geldt dat cellen die met ‘zelf’-antigenen kunnen binden (autoantigenen) niet mogen uitrijpen tot rijpe lymfocyten (negatieve selectie). Ook in de periferie wordt voorkomen dat eenmaal uitgerijpte autoreactieve lymfocyten geactiveerd worden door autoantigenen: perifere tolerantie.
J. J. M. van Dongen, A. W. Langerak, F. G. M. Kroese
6. Bouw en functie van perifere lymfoïde organen
Samenvatting
Cellulaire en humorale immuunresponsen vinden plaats in secundaire (perifere) lymfoïde organen, dus niet op de plaats waar het antigeen het lichaam binnendringt. Langs verschillende routes kan antigeen naar secundaire lymfoïde organen getransporteerd worden. De meeste antigenen worden getransporteerd naar lymfoïde organen via antigeenpresenterende dendritische cellen. In de lymfeklieren worden antigenen, aanwezig in de weefselvloeistof, verzameld en geconcentreerd. De milt is het orgaan waar immuunresponsen optreden tegen antigenen die voorkomen in het bloed. Mucosageassocieerde lymfoïde weefsels kunnen antigeen rechtstreeks opnemen uit de buitenwereld. Zowel B- als T-lymfocyten recirculeren continu door het lichaam, op zoek naar antigeen. Wanneer er een immuunrespons optreedt dan ondergaan de lymfoïde organen een aantal histologische veranderingen, vooral bij de humorale immuunrespons. De organisatie van het immuunsysteem in lymfoïde organen maakt een zeer dynamische respons mogelijk. Dit hoofdstuk bespreekt hoe secundaire lymfoïde organen opgebouwd zijn in relatie tot hun specifieke taak: uitvoeren van humorale en cellulaire immuunresponsen.
F. G. M. Kroese
7. Cellulaire immuniteit
Samenvatting
In dit hoofdstuk komt de cellulaire immuniteit aan bod. Deze immuniteit omvat alle immunologische reacties waarbij T-lymfocyten betrokken zijn. Cellulaire immuniteit richt zich tegen intracellulaire micro-organismen en tumorcellen en wordt geïnitieerd in lymfoïde organen door dendritische cellen. De cellulaire immuunrespons doorloopt verschillende fasen: herkenning, activatie en proliferatie, en differentiatie tot effectorcellen. Differentiatie tot effectorcellen vormt de laatste fase van het activatieproces. CD4+ T-lymfocyten, wanneer ze zijn gedifferentieerd tot effector-Th-lymfocyten, oefenen hun functie uit door middel van cytokinen. CD8+ cytotoxische T-lymfocyten kunnen virusgeïnfecteerde cellen doden en doen dit op twee verschillende manieren. Cytotoxische T-lymfocyten zijn belangrijk voor de afweer tegen tumorcellen. Het cellulaire immunologisch geheugen berust bij zowel centrale als tissue resident geheugencellen. De duur en omvang van de cellulaire immuunrespons wordt op diverse manieren gereguleerd, onder andere door regulatoire T-lymfocyten. Naast de ‘klassieke’ subsets van T-lymfocyten bestaan er nog kleinere, alternatieve subsets van T-lymfocyten die specifieke cellulaire functies vervullen.
T. H. M. Ottenhoff
8. Humorale immuniteit
Samenvatting
In dit hoofdstuk staat de humorale immuunrespons centraal. Eerst wordt besproken hoe B-lymfocyten, veelal met de hulp van T-lymfocyten, (in vivo) aangezet worden om uit te rijpen tot plasmacellen, als eindstadium van de differentiatie van B-lymfocyten, of tot geheugencellen die nodig zijn bij een hernieuwd contact met hetzelfde antigeen. Daarna is er uitvoerig aandacht voor de werking van antilichamen als effectormoleculen. Tot slot wordt duidelijk dat B-lymfocyten niet alleen bijdragen aan de verworven afweer door middel van productie van antilichamen, maar dat ze daarnaast ook andere (regulerende) functies kunnen hebben.
M. J. D. van Tol
9. Mucosale immuniteit
Samenvatting
De slijmvliezen vormen het grootste lichaamsoppervlak en worden beschermd door het mucosale immuunsysteem. In de longen wordt de mucosale afweer verzorgd door alveolaire macrofagen. De tonsillen vormen een beschermende ring van lymfoïd weefsel in de neus-keelholte. In de mondholte heeft speeksel een belangrijke beschermende werking. Bij de bescherming van het maag-darmkanaal werken verschillende mechanismen samen. Het immuunsysteem van het urogenitale stelsel verschilt van andere delen van het slijmvliesgeassocieerde immuunsysteem. Bij zwangerschap beschermen immunologische interacties de foetus. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de afweer zoals deze zich aan en in de slijmvliezen afspeelt. Veel van de moleculen, cellen en structuren zijn in voorgaande hoofdstukken besproken, in dit hoofdstuk komt alleen aan bod wat bijzonder of kenmerkend is voor de verschillende onderdelen van het mucosale immuunsysteem (mucosal associated lymphoid tissue, MALT). Achtereenvolgens worden de mucosale afweer in longen (bronchus associated lymphoid tissue, BALT) en maag-darmkanaal (gut associated lymphoid tissue, GALT) behandeld.
G. Kraal
10. Infecties en infectieziekten
Samenvatting
Het aantal micro-organismen dat op en in een individu aanwezig is, overtreft het aantal lichaamscellen met een factor 10. Het immuunsysteem staat dus altijd bloot aan een enorm spectrum van micro-organismen. Een aantal micro-organismen heeft mechanismen ontwikkeld waarmee ze kunnen ontsnappen aan het immuunsysteem. Zulke ontsnappingsmechanismen worden aangeduid met de term evasie en pathogene micro-organismen beschikken veelal over dergelijke ontsnappingsmechanismen. Dergelijke micro-organismen zijn in staat om ook personen met een intact immuunsysteem te infecteren en ziek te maken. Het wezen van een infectieziekte wordt bepaald door de interactie van een micro-organisme met de gastheer. In dit hoofdstuk staat deze interactie centraal. Besproken wordt hoe het immuunsysteem reageert op de verschillende categorieën micro-organismen en hoe de micro-organismen zich hiertegen teweerstellen.
J. T. van Dissel
11. Aangeboren defecten in de afweer
Samenvatting
Primaire immuundeficiënties (aangeboren defecten in de afweer) zijn zeldzaam en verschillen sterk in klinische presentatie. Ernstige en/of ongewoon verlopende infecties zijn klinische aanwijzingen voor een onderliggende immuundeficiëntie. Ongebruikelijke of opportunistische infecties kunnen wijzen op een onderliggende gecombineerde immuundeficiëntie van zowel het humorale als het cellulaire immuunsysteem. Humorale immuundeficiënties zijn complete of gedeeltelijke stoornissen in de vorming van antilichamen. Cellulaire en gecombineerde immuundeficiënties kunnen deel uitmaken van syndromen waarbij ook andere orgaan- en celsystemen zijn betrokken. Immuundisregulatiedefecten kunnen leiden tot immuundeficiëntie en lymfoproliferatieve aandoeningen. Defecten in het functioneren van cellen van het aangeboren immuunsysteem leiden tot ernstig verlopende infecties. Ook het frequent optreden van koorts zonder aanwijsbare verwekker of andere oorzaak kan duiden op een onderliggende immuundeficiëntie. Complementdeficiënties leiden tot ernstige bacteriële infecties en tot auto-immuunfenomenen. Behalve mutaties kunnen ook genetische polymorfismen die leiden tot een niet goed functionerend product, bijdragen tot verhoogde gevoeligheid voor infecties.
T. W. Kuijpers
12. Verworven stoornissen van de afweer
Samenvatting
Naast genetische verschillen als gevolg van erfelijke afwijkingen (mutaties), wordt het functioneren van het immuunsysteem ook door een aantal leefstijlfactoren bepaald, zoals leeftijd neonaten, veroudering), voeding, ziekten (bijv. tumoren, type-I-diabetes, chronische nierinsufficiëntie, bepaalde infecties), persoonlijke eigenschappen (stress en hormonale status), gebruik van immuunsuppressieve middelen voor therapeutische doeleinden (corticosteroïden, cytostatica), levensstijl (alcohol, drugs, roken, topsport), leefomgeving (sociaaleconomische omstandigheden, geografische factoren, weersinvloeden, hygiëne). Deze verschillende factoren kunnen leiden tot een verminderde afweer, een secundaire immuundeficiëntie, waardoor het infectierisico in deze situaties verhoogd is. Een aantal van deze factoren wordt in dit hoofdstuk besproken. De lijst met mogelijke oorzaken voor een verhoogd infectierisico is echter nog vele malen groter. Zo zal elke schade aan de epitheliale barrières (brandwonden, injecties, operaties), maar ook het slikken van bepaalde medicamenten (bijvoorbeeld antacida, morfinomimetica, parasympathicolytica) eveneens de afweer in negatieve zin beïnvloeden.
J. W. M. van der Meer, H. Savelkoul
13. Allergie en overgevoeligheid
Samenvatting
Een overbodige en overmatige immuunrespons kan ziekte veroorzaken. Een te heftige reactie van het immuunsysteem wordt overgevoeligheid genoemd. Iemands aangeboren gevoeligheid voor het ontwikkelen van allergie wordt ook wel aangeduid met de term atopie. Atopie staat voor het vermogen om allergisch te reageren. Dit vermogen is genetisch vastgelegd en uit zich doordat na expositie aan allergeen een duidelijke reactie van het immuunsysteem optreedt, bijvoorbeeld de productie van specifiek IgE. Atopie op zichzelf leidt niet noodzakelijkerwijs tot een allergische ziekte. Daarvoor is het ook nodig dat in een doelwitorgaan weefselfactoren aanwezig zijn die expressie van de ziekte (hyperreactiviteit) mogelijk maken. Wat precies die weefselfactoren zijn, en waarom dus een bepaald orgaan betrokken is bij de expressie van de ziekte, is nog niet altijd helder. In dit hoofdstuk zullen de belangrijkste allergische ziektebeelden worden behandeld, geordend naar het type overgevoeligheidsreactie dat erbij betrokken is.
E. F. Knol, J. G. R. de Monchy
14. Auto-immuniteit
Samenvatting
Immunologische tolerantie voorkomt dat reactiviteit tegen autoantigenen optreedt. Immunologische tolerantie wordt zowel centraal (in thymus en beenmerg) als in perifere lymfoïde organen geïnduceerd. In dit hoofdstuk zullen eerst de mechanismen worden samengevat die ten grondslag liggen aan de totstandkoming en handhaving van immunologische tolerantie. Vervolgens wordt besproken hoe deze autotolerantie onder bepaalde condities verloren kan gaan en hoe dit leidt tot autoreactiviteit. Bij talrijke ziektebeelden lijken auto-immuunreacties een belangrijke rol te spelen. De klinische ziektebeelden (auto-immuunziekten) die het gevolg zijn van auto-immuunreacties staan centraal in dit hoofdstuk. Binnen het spectrum van auto-immuunziekten zal worden besproken of de voor de ziekte kenmerkende verschijnselen veroorzaakt worden door autoantilichamen of autoreactieve T-lymfocyten of dat ze op andere wijze ontstaan. Tot slot zullen meer in detail de pathofysiologische mechanismen worden behandeld van de verschillende groepen auto-immuunziekten.
C. G. M. Kallenberg, H. A. Drexhage
15. Ontsporing van de afweer
Samenvatting
Onder een ontsporing van de afweer verstaan we een niet-fysiologische, pathologisch toegenomen immuunrespons of toename van cellen van het immuunsysteem. De cellen die bij de ontsporing betrokken zijn, kunnen behoren tot zowel het aangeboren als het verworven immuunsysteem. In feite is er in een normaal individu steeds een balans tussen (de agressiviteit van) een (vreemd) agens, zoals een bacterie of virus, en de afweerreactie daartegen. De immuunrespons dient daarbij zowel kwalitatief als kwantitatief toegesneden te zijn op de hoeveelheid en agressiviteit (virulentie) van het agens. Bovendien dient deze reactie zelflimiterend te zijn: ze gaat terug naar een basisniveau van waakzaamheid (surveillance) zodra het agens verwijderd is. Bij een ontsporing van het afweersysteem is er een bovenmatige, disproportionele afweerreactie, een reactie die niet stopt nadat het agens verwijderd is. Ook is het mogelijk dat er zelfs een geheel autonome ‘ongevraagde’ en soms progressieve woekering (tumor) van cellen van het immuunsysteem optreedt.
Ph. M. Kluin
16. Transplantatie en afstoting
Samenvatting
Afstoting (rejectie) van een transplantaat berust op dezelfde immunologische reacties die een rol spelen bij de afweer tegen virussen en bacteriën. Afstotingsreacties tegen deze transplantatieantigenen kunnen uitsluitend worden voorkomen door selectie van een donor met exact dezelfde transplantatieantigenen als de patiënt (de ontvanger). Daarnaast heeft de ontwikkeling van steeds efficiëntere medicamenten om de afweer te onderdrukken geleid tot een enorme verbetering van de resultaten van orgaantransplantaties. Het probleem is echter dat deze medicamenten niet specifiek zijn in hun werking. Daardoor onderdrukken ze ook de afweer tegen micro-organismen en kanker, wat zich uit in een hogere incidentie van infecties en kanker bij transplantatiepatiënten. De afstoting van een getransplanteerd orgaan kan op drie manieren gebeuren: hyperacuut, acuut of chronisch. Stamceltransplantatie kan defecten in hematopoëse of immuunsysteem herstellen. Inductie van transplantatietolerantie kan bijdragen aan een betere orgaanoverleving.
F. H. J. Claas
17. Vaccins en vaccinatie
Samenvatting
Een vaccin wordt gedefinieerd als een middel dat bij een mens (of dier) een immuunrespons opwekt zonder dat daarbij ziekteverschijnselen ontstaan. Daarna is de gevaccineerde (beter) beschermd tegen de betreffende ziekteverwekker. Vaccinatie biedt dus individuele bescherming. Vaccinatie is de bekendste en meest succesvolle toepassing van immunologische principes in de gezondheidszorg. De kinderziekten waartegen wordt gevaccineerd zijn met meer dan 95 % gereduceerd en sommige, zoals pokken, zelfs geheel verdwenen. In dit hoofdstuk worden actieve en passieve vaccinatie besproken. In de klinische praktijk is vooral actieve vaccinatie van belang maar passieve vaccinatie wordt onder bepaalde omstandigheden ook nog toegepast. Het Rijksvaccinatieprogramma, de kosten-batenanalyse van vaccinatie, bijwerkingen, toepassingsgebieden en het ontwikkelen van vaccins komen aan bod. Verder wordt ingegaan op de pathogenese en het ermee samenhangende streven naar het voorkómen van kolonisatie of preventie van infectie.
G. T. Rijkers
Nawerk
Meer informatie
Titel
Leerboek immunologie
Redacteuren
G.T. Rijkers
F.G.M. Kroese
C.G.M. Kallenberg
R.H.W.M. Derksen
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-368-0258-1
Print ISBN
978-90-368-0257-4
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-0258-1