Skip to main content
Top

2009 | Boek

Kleine ontwikkelingspsychologie III

de puberjaren

Auteur: Rita Kohnstamm

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Als geen ander weet Rita Kohnstamm de lezers te verleiden mee te denken; zij vult wetenschappelijke kennis aan met alledaagse, herkenbare en invoelbare gedragingen en voorvallen. Door wat zij lezen op de herinneringen aan hun eigen kinder- en jeugdjaren in gedachten toe te passen, groeien zij in hun psychologisch en pedagogisch denken. Dit, ondersteund met speelse vormgeving en illustraties - van dochter Eva Kohnstamm - maakt dat zowel student, professional als (groot)ouders actief mee- én tegendenkt en dat de kennis beklijft.Deel 3 'de puberjaren' gaat over de 'vroege en midden' adolescentie, kinderen van twaalf tot achttien jaar. In het eerste blok worden thema's besproken als seksualiteit, de verstandelijke ontwikkeling en de toenemende autonomie. Deze drie thema's lopen als een rode draad verder door het boek. Het tweede blok gaat over de persoonlijkheid, de waarden en idealen, de behoefte aan avontuur, de veel voorkomende problemen en de eventuele stoornissen. In het derde blok ligt de nadruk op de omgeving en de invloed daarvan. Deze derde druk is geheel herzien. In de afgelopen vijf jaar is veel onderzoek gedaan. Dat leverde niet alleen nieuwe resultaten op rond bekende thema's, er zijn ook nieuwe thema's opgekomen. Enerzijds door geavanceerde onderzoekstechnieken. Een goed voorbeeld daarvan is het onderzoek naar het functioneren van het puberbrein. Anderzijds is de levensstijl van jongeren veranderd, met name door de moderne media. Leeftijdgenoten zijn al sms-end, chattend of als ze 'op msn' zijn in voortdurende communicatie met elkaar. De virtuele wereld van de computergames is uit hun leven niet meer weg te denken. Ook de invloed van deze nieuwe verschijnselen heeft een plaats gekregen in dit boek.Website: Ter ondersteuning van het gebruik door studenten is er een speciale website ontwikkeld, www.kleineontwikkelingspsychologie.nl waarin Rita Kohnstamm nieuws samenvat onder andere vanuit de vakliteratuur.

Inhoudsopgave

Voorwerk

GEEN KIND MEER

Voorwerk
1. Seksualiteit en verlangen
Abstract
Het begin van de adolescentie wordt bepaald door de natuur, maar het einde ervan door de cultuur. De lichamelijke veranderingen zijn door de biologie gegeven en gelden voor alle mensenkinderen. Maar het hangt van de cultuur af welke lichamelijke veranderingen noodzakelijk zijn om als volwassene te worden erkend. In moderne westerse culturen zijn álle lichamelijke veranderingen en het nieuwe lichamelijk evenwicht dat daarbij tot stand komt nog niet voldoende voor die erkenning. De adolescent heet ondanks al die veranderingen nog enige tijd niet ‘volwassen’ te zijn.
Rita Kohnstamm
2. COGNITIEVE VERANDERINGEN
Abstract
Niet alleen lichamelijk maken adolescenten een groeiproces door, ook in verstandelijk opzicht zit er nog groei in. En die cognitieve ontwikkeling zet voor een belangrijk deel de toon voor alle belevingen die jongeren hebben. Voor de manier waarop zij over zichzelf gaan denken en andere mensen gaan beoordelen. Voor wat ze belangrijk vinden en voor wat ze afwijzen. Voor hun beroepswensen en voor hun verliefdheden. Voor inzicht in hun ouderlijk milieu en voor een steeds grotere zelfstandigheid. En ook voor al die andere aspecten van het jeugdleven worden mogelijkheden en grenzen mede gegeven door de manier waarop jongeren daar met hun verstand bij kunnen. En in die manier zit verandering. Ten dele door veranderingen in de hersenen.
Rita Kohnstamm
3. EEN AANTAL THEORIEËN
Abstract
Uit de twee voorgaande hoofdstukken is duidelijk geworden dat zich tussen ruwweg het twaalfde en achttiende levensjaar in lichamelijk en verstandelijk opzicht belangrijke veranderingen voltrekken. Daarmee is echter nog weinig gezegd over de betekenis van deze leeftijdsfase in het geheel van de menselijke levensloop. Anders gezegd: wat moet een mens in de adolescentie - gewapend met die nieuwe lichamelijke en cognitieve mogelijkheden - zien te bereiken om van kind tot volwassene te worden? In eigentijds wetenschappelijk spraakgebruik: wat zijn de ‘ontwikkelingstaken’ waar een adolescent voor staat? Wat wordt van hem of haar verwacht?
Rita Kohnstamm
4. AUTONOMIE EN VERANTWOORDELIJKHEID
Abstract
De theorieën die in het vorige hoofdstuk werden besproken, hebben onder andere met elkaar gemeen dat er expliciet of impliciet altijd van de adolescent een groter wordende zelfstandigheid wordt verwacht. Meer en meer moet hij of zij een persoon worden die op eigen benen kan staan, en die in toenemende mate zelf verantwoordelijk wordt voor de keuzen die hij of zij maakt.
Rita Kohnstamm

KIJKEN NAAR JEZELF

Voorwerk
5. EEN EIGEN PERSOONLIJKHEID
Abstract
In het vorige hoofdstuk werd besproken hoe de adolescentie een periode is waarin een jong mens moet kunnen oefenen in het loskomen uit afhankelijkheidsrelaties en kunnen oefenen in autonomie. Hij of zij wordt een ‘eigen persoonlijkheid’. Maar wie zijn eigen boontjes moet kunnen doppen, moet zelf iemand zijn. Iemand wiens eigen manieren van doen, de normen die hij daarbij hanteert en de emotionele toon van zijn reacties een min of meer vast patroon vormen. Pas dan is hij voor zichzelf voorspelbaar en hanteerbaar en voor anderen voorspelbaar en kenbaar. De in het derde hoofdstuk besproken theorieën over de adolescentie hebben dan ook niet alleen met elkaar gemeen dat zij aan het bereiken van autonomie een centrale plaats toekennen, zij hechten elk vanuit een eigen gezichtshoek ook veel belang aan de persoonlijkheidsontwikkeling in de adolescentie.
Rita Kohnstamm
6. WAARDEN EN IDEALEN
Abstract
‘Waar sta je voor?’ is de titel van de laatste paragraaf in het vorige hoofdstuk waarin wordt beschreven hoe de adolescentie als voorportaal van de volwassenheid ook in toenemende mate met zich meebrengt dat bindende keuzes moeten worden gemaakt - commitments moeten worden aangegaan. Zulke keuzeprocessen gebeuren niet in het wilde weg, maar zijn gebaseerd op wat iemand op een bepaald moment belangrijk vindt, waar hij of zij wel of geen waarde aan hecht. Hoe komt een adolescent aan zo’n grondpatroon van waarden en idealen die als motieven kunnen dienen voor de commitments die hij aangaat?
Rita Kohnstamm
7. OP ZOEK NAAR AVONTUUR
Abstract
Er is een opmerkelijk verschil te zien tussen enerzijds het beeld dat uit allerlei jeugdonderzoek naar voren komt van adolescenten die aardig tevreden zijn met hun bestaan en bovendien voor de toekomst zinvolle idealen hebben, en anderzijds de zorgelijke manier waarop over de jeugd van tegenwoordig wordt gesproken. Nu kan men dat laatste afdoen met de opmerking dat dit door de eeuwen heen is gebeurd en dat het dus niets meer is dan een moderne variatie op een oud thema. Maar dat verklaart natuurlijk niets. Integendeel: het vraagt om een verklaring, juist omdát het een stelselmatig weerkerend verschijnsel is. De verklaringen komen van heel verschillende kanten, zoals cultureel, hersenfysiologisch, hormonaal en sociaal.
Rita Kohnstamm
8. KENMERKENDE PROBLEMEN
Abstract
In de vorige hoofdstukken is er meerdere keren op gewezen dat uit onderzoek blijkt dat het beeld van de puber die voortdurend met zichzelf en zijn ouders overhoop ligt, meer berust op een hardnekkig stereotype dan op de werkelijkheid. Althans het overgrote deel van de Nederlandse jongeren is tevreden met het leven dat het leidt, heeft respect voor de ouders en voelt zich door hen gesteund. Dat wil uiteraard niet zeggen dat het dagelijkse leven voor hen bestaat uit een aaneenschakeling van vreugde en geluk. Zo is het menselijk bestaan nu eenmaal niet en de jeugd deelt in de narigheid van alledag.
Rita Kohnstamm
9. VAN PROBLEEM NAAR STOORNIS
Abstract
Als emotionele of gedragsproblemen diepere oorzaken hebben dan de gewone, af en toe optredende onevenwichtigheid van adolescenten, geldt in het algemeen dat gedrags problemen juist in het begin van de adolescentie hevig kunnen zijn en een piek laten zien rond vijftien jaar. Emotionele problemen lijken zich daarentegen vooral met het ouder worden van de adolescenten te verdiepen. Als men dit gegeven combineert met de in eerdere hoofdstukken genoemde sekseverschillen, zijn het vooral sommige jongere jongens en sommige oudere meisjes die hulp nodig hebben. Op veel scholen worden dan ook counselors aangesteld bij wie leerlingen met problemen terechtkunnen als zij met veel niet-normatieve levensgebeurtenissen worden geconfronteerd, thuis onvoldoende worden gesteund en/of ook hun eigen copingstrategieën slecht zijn ontwikkeld. Met name dit laatste is een essentieel punt. En sommigen hebben therapeutische hulp nodig.
Rita Kohnstamm

IK EN DE ANDEREN

Voorwerk
10. LEEFTIJDGENOTEN EN VRIENDEN
Abstract
Adolescenten moeten loskomen van hun ouders en zich meer en meer gaan richten op generatiegenoten. Dat is de natuurlijke gang van het leven. Daar, in die nieuwe groep - in het Engels peergroup - zullen ze immers hun levensgezel moeten vinden. Meisjes die iemand trouwen ‘die hun vader had kunnen zijn’ blijven uitzonderingen. Evolutionair gezien is slechts buiten het gezin van herkomst succesvolle, want biologisch gezonde voortplanting te realiseren en ook vanuit psychosociaal oogpunt zijn generatiegenoten voor de verder weg gelegen toekomst meer op elkaar aangewezen dan op de oudere generatie.
Rita Kohnstamm
11. OUDERS EN THUIS
Abstract
Ouders blijven belangrijk, ook als kinderen in de adolescentie meer en meer autonoom worden. Dat is de rode draad die door de vorige hoofdstukken loopt. In de eerste plaats, enigszins paradoxaal, omdat zij de personen zijn van wie de jongere zich los moet maken. Zonder ouders - of volwassenen die de ouders vervangen - is geen individuatie mogelijk. In de tweede plaats spelen ouders een rol bij de drie persoonlijkheidsvormende processen - die leiden tot een regulerend Ego , een zo positief mogelijk zelfbeeld en een integrerend gevoel van identiteit. En ten derde vormen ouders een zo belangrijke context dat zij de mate meebepalen waarin met de adolescentie samenhangende factoren van invloed kunnen zijn.
Rita Kohnstamm
Nawerk
Meer informatie
Titel
Kleine ontwikkelingspsychologie III
Auteur
Rita Kohnstamm
Copyright
2009
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-7589-9
Print ISBN
978-90-313-6162-5
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-7589-9