In 2019 ging ik in opdracht van UNICEF naar Sint Maarten. Orkaan Irma had er verwoestend huisgehouden. Scheepswrakken lagen nog op het vliegveld en de wegen. In de nasleep van deze ramp namen de meldingen van kindermishandeling toe. De overheid van Sint Maarten wilde daarom een Wet meldcode invoeren. Omdat ik in Nederland net had bijgedragen aan wat ons ministerie een ‘verbeterde Wet meldcode' noemde, toog ik naar Sint Maarten. Een steile leercurve volgde. Hoe klein Sint Maarten ook is, er zijn - net als in Nederland - te veel overbelaste jeugdbeschermingsorganisaties. Die jeugdbescherming is er niet voor niets: een overdosis aan risicofactoren bedreigt de veiligheid van talloze kinderen. Tegelijk is een beschermingsfactor als sociale steun in families, buurten en kerken volop present. Een column is te kort om alles te delen wat ik de afgelopen jaren heb ervaren en geleerd. Maar één ding durf ik wel te stellen: de meest ‘verbeterde meldcode' is nu te vinden op Sint Maarten. Allereerst omdat dit nog een papieren stuk is. De wet wordt een sluitstuk van een verbeterde praktijk en niet omgekeerd. Maar ook omdat deze wet geen meld-code heet, maar een beschermings-code, bedoeld om kinderen én ouders te beschermen als veiligheid en ontwikkeling in het geding zijn. Deze beschermingscode heeft een stap 0, voorafgaand aan de 5 stappen die we in Nederland al kennen. Namelijk een preventie-stap. Eerst moeten organisaties de ouders en kinderen informeren over veilig opgroeien en opvoeden en hen wijzen op het inmiddels beschikbare preventieve aanbod van opvoedondersteuning. Als het mis dreigt te gaan volgt signaleren. En als er eventueel gemeld moet worden in stap 5, volgt samenwerking tussen melder en meldpunt bij het maken van een veiligheidsplan. Maar voor het zover is, wordt al sociale steun geboden aan de kinderen op hun school. Zo kan een land dat zich ‘achter' voelt lopen, ook een frontrunner zijn. Werken met het informele netwerk en steunfiguren is op Sint Maarten geen aanvullende en optionele methodiek, maar een broodnodige standaardpraktijk. Vrijwilligers bieden opvoedondersteuningscursussen en zijn buddy voor kinderen in de jeugdbescherming. Toen ik vroeg wie die vrijwilligers waren, bleken dit tot mijn stomme verbazing veelal leerkrachten en kinderopvangwerkers te zijn die er ook in hun vrije tijd voor de kinderen van hun land willen zijn. Dit is iets wat we in Nederland kunnen leren: meestal maakt niet de wetgeving het verschil, maar de mensen en hun bereidheid om samen te werken.