Skip to main content
Top

2025 | Boek

Leerboek intensivecare-verpleegkunde 1

Redacteuren: Geert van den Brink, Frans Lindsen, Willem Dieperink, Chantal van Paassen-Remmerswaal

Uitgeverij: BSL Media & Learning

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Dit tweedelige leerboek is hét standaardwerk dat het volledige actuele terrein van de intensivecare-verpleegkunde beschrijft.
Leerboek intensivecare-verpleegkunde 1 start met een introductie van de intensivecare-afdeling en de eerste opvang van de vitaal bedreigde patiënt. Naast de fysieke gevolgen van een IC-opname komen ook mentale klachten en psychosociale factoren aan de orde. Aansluitend wordt de Circulatie besproken, gevolgd door het bloed met zijn onderdelen in Milieu intérieur, stolling en infectie. In het deel Shock komen o.a. multiorgaandisfunctiesyndroom (MODS) en ondersteunende mogelijkheden uitgebreid aan bod.
Leerboek intensivecare-verpleegkunde 2 begint met Respiratie, gevolgd door Cardiopulmonale resuscitatie, waarin de actuele protocollen van de Nederlandse Reanimatieraad en de European Resuscitation Council worden behandeld. Dit boek gaat verder met de onderwerpen: Neurologie,Gastro-intestinale systeem, Renale systeem, Specifieke patiëntengroepen en tot slot Farmacologie en farmacotherapie.
Deze geheel herziene 7e editie van het Leerboek intensivecare-verpleegkunde is aangepast aan de laatste nieuwe inzichten en protocollen. Naast vele nieuwe technieken en behandelingen is er vanzelfsprekend ook aandacht voor de intensivecare-behandeling van de patiënt met een coronavirus. Ook is er veel nieuw beeldmateriaal toegevoegd.
Dit leerboek wordt gebruikt in de opleiding tot intensivecare-verpleegkundige in Nederland en België en in opleidingen met een overeenkomstig karakter. Daarnaast is het een actueel naslagwerk voor de intensivecare-verpleegkundige in de praktijk.
Uit praktische overwegingen wordt dit leerboek in twee delen uitgegeven. Samen dienen ze als één geheel te worden beschouwd. Om die reden gaat de nummering in boek 2 verder waar die in boek 1 is geëindigd.

Inhoudsopgave

Voorwerk

Introductie tot de intensive care

Voorwerk
1. Inleiding
Samenvatting
Dit eerste hoofdstuk van het Leerboek IC-verpleegkunde schetst de ontstaansgeschiedenis van de intensivecare-afdeling en de manier waarop die zich heeft ontwikkeld tot de hedendaagse intensive care waar de patiënt centraal staat. Extra aandacht is er voor de veranderingen die zich de laatste jaren op deze afdeling hebben voorgedaan. Vervolgens worden de rol van de intensivecare-verpleegkundige en de ontwikkelingen op dit vakgebied geschetst. Ten slotte staan we stil bij de rol van de intensivist en de intensivecare-geneeskunde.
G. T. W. J. van den Brink, F. W. M. Lindsen
2. Opvang van de kritiek zieke patiënt op de IC
Samenvatting
Dit hoofdstuk behandelt tal van onderwerpen uit de dagelijkse praktijk op de intensive care. Allereerst belichten we het assessment en de eerste opvang van de vitaal bedreigde patiënt volgens de ABCDE-systematiek. Vervolgens de aandachtspunten en wettelijke eisen die gesteld worden aan rapportage en verpleegkundige verslaglegging. We belichten scoringssystemen om zaken als de ernst van aandoeningen, sterftekans, diepte van sedatie, pijn, werklast en overlevingskans te kunnen classificeren: APACHE, SOFA, SAPS, CAM ICU en RASS, (TISS), frailty-index, MEWS en SF-36/RAND-36. Na een uiteenzetting over debriefing is er aandacht voor lichamelijke en persoonlijke verzorging en mobilisatie van de IC-patiënt, en voor de gevolgen van immobiliteit. Comorbiditeit en multimorbiditeit blijven evenmin onbelicht, evenals thermoregulatie met aandacht voor hyperthermie en hypothermie. Het fenomeen pijn, en daaraan gekoppeld pijnbestrijding/analgesie, wordt besproken. Ook slaapproblemen, Family-Centered Care (PFCC), ofwel familiegerichte zorg, en crisismanagement worden besproken. Ten slotte is er aandacht voor klinische ethiek. Hierbij spelen onder andere hersendood en orgaandonatie een belangrijke rol.
C. M. C. van Paassen-Remmerswaal, W. Dieperink, R. J. Bonsang, R. J. R. Eijk, E. J. O. Kompanje, M. L. Luttik, I. C. van der Meulen, M. Onrust, W. Paans, L. Reinke, D. J. Versluis

Circulatie

Voorwerk
3. Bouw en werking van het hart
Samenvatting
In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk worden de bouw en werking van het hart behandeld. In dat kader passeren de embryologie, septumvorming en verdere ontwikkeling van de kieuwboogarteriën de revue. Vervolgens staan we stil bij de anatomie van het hart en de grote vaten (arteriën). Hierbij worden belicht: aorta, linkeratrium en linkerventrikel, rechteratrium en rechterventrikel, vena cava superior en inferior, arteria en vena pulmonalis, atriumseptum en ventrikelseptum, en de verschillende hartkleppen: tricuspidalisklep, mitralisklep, pulmonalisklep en aortaklep.
H. A. Bosker, S. J. van Leeuwen
4. Elektrofysiologie van het hart
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt de elektrofysiologie van het hart belicht. We zoomen in op de hartspiercel, op de fasen van de actiepotentiaal, en op het ritme en de voortgeleiding van de prikkel. Het elektrocardiogram (ECG) wordt gedetailleerd besproken, met uitleg over tal van technische aspecten, zoals de standaardafleidingen, unipolaire en bipolaire afwijkingen en elektrodeplaatsing van de precordiale afleidingen. Ook het hartritme, de hartfrequentie, mogelijke blokkades en kenmerken van ischemie en linkerventrikelhypertrofie op het ECG komen aan bod.
H. A. Bosker
5. Mechanische activiteit van het hart
Samenvatting
Dit hoofdstuk gaat over de mechanische activiteit van het hart. In de eerste paragrafen worden essentiële begrippen als de fysiologie, preload en afterload uitgelegd. Ruime aandacht is er voor alle facetten van hartfalen. Daarna wordt het bloedvaatstelsel onder de loep genomen, met aandacht voor de arteriewand, bloeddruk en bloedstroom (flow). Dit vormt de basis die nodig is om inzicht te krijgen in vaatlijden. De verschillende vormen van vaatafwijkingen en hun gevolgen voor de bloedsomloop worden verklaard. Na de stenoserende, oblitererende en dilaterende vaatafwijkingen gaat de laatste paragraaf over arterioveneuze fistels.
H. A. Bosker
6. Bloedvaatstelsel
Samenvatting
Aandoeningen van het bloedvaatstelsel zijn veelvoorkomende verschijnselen in onze maatschappij, en de gevolgen kunnen ingrijpend zijn. Naast de anatomie, fysiologie en pathologie van het bloedvaatstelsel, beschrijft dit hoofdstuk de diagnostiek en de diverse behandelingsmogelijkheden. Beeldvormende diagnostiek bij vaatfunctieonderzoek vindt plaats middels echografie, CT-scan, CT-angiografie (CTA), MRI-angiografie en digitale subtractieangiografie (DSA). Ziektebeelden die worden belicht zijn stenoserende, oblitererende en dilaterende vaatafwijkingen, het collaterale vaatbed, acute arteriële afsluiting, acuut compartimentssyndroom en arterioveneuze fistels. Per ziektebeeld wordt ingegaan op verschijnselen, diagnostiek, behandeling en/of operatietechniek. Aansluitend hierop worden de postoperatieve zorg en de mogelijke complicaties beschreven.
P. Vlaanderen, R. H. J. Kropman, G. W. van Lammeren, T. Smith, J. Wille
7. Observatie en diagnostiek van hartritme- en geleidingsstoornissen
Samenvatting
Met het oog op hartritmebewaking is het cruciaal dat je als verpleegkundige kennis van zaken hebt op het gebied van de meest voorkomende ritme- en geleidingsstoornissen. Om een en ander inzichtelijk te maken, presenteren we vele ritmestroken, uiteraard voorzien van een uitgebreide toelichting. Andere onmisbare kennis die je in dit hoofdstuk opdoet gaat over monitorafleidingen, elektrodeplaatsing, het aansluiten van patiënten aan de monitor en de methodiek van ritmebewaking en ritmebeoordeling. Daarnaast gaan we in op het sick-sinus syndrome, re-entry en pre-excitatiesyndroom.
M. J. Schreuder, M. van den Boogaard, R. Tepaske, M. E. Somers
8. Patiëntengroepen
Samenvatting
We starten dit hoofdstuk over de verschillende vormen van coronairlijden met een uitgebreide bespreking van hypertensie en hypertensieve crisis. Daarna worden achtereenvolgens verschillende vormen van hartfalen (angina pectoris en acuut coronair syndroom, ACS), myocardinfarct en hartklepgebreken belicht. Denk bij dat laatste aan aortaklepstenose, aortaklepinsufficiëntie, mitralisklepstenose, mitralisklepinsufficiëntie en tricuspidalisklepinsufficiëntie. In het kader van ziekten van de hartspier is er aandacht voor cardiomyopathieën, ontstekingen van het hart en aandoeningen van het pericard. Bij de aandoeningen van de arteriën gaan we in op atherosclerose, degeneratieve en aangeboren aandoeningen van de media, arteriitiden, stomp en scherp vasculair trauma en trombo-embolie. Na een paragraaf over obstructie van het aorto-iliacale, femorale en crurale traject, wordt het hoofdstuk afgesloten met een bespreking van de mogelijke aneurysmata van de aorta.
H. A. Bosker, M. W. Nijsten, P. Vlaanderen, R. H. J. Kropman, G. W. van Lammeren, T. Smith, J. Wille
9. Behandeling van arteriële vaataandoeningen
Samenvatting
Dit hoofdstuk gaat in op arteriële vaataandoeningen en met name de behandeling ervan. We gaan in op niet-chirurgische maatregelen, medicamenteuze en chirurgische mogelijkheden. Aandacht is er voor operatieve ingrepen als desobstructie of trombo-endarteriëctomie, interpositie of overbrugging en vaatprothesen of -transplantaten. Verschillende technieken worden toegelicht, zoals kathetertechnieken en endovasculaire opties, percutane transluminale angioplastiek, laserangioplastiek, atherectomie, intravasculaire stents en toepassingen op het gebied van endoprothese.
P. Vlaanderen, R. H. J. Kropman, G. W. van Lammeren, T. Smith, J. Wille
10. Cerebrovasculaire aandoeningen
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de extracraniële hersenvaataandoeningen. Cerebrovasculair accident is de verzamelnaam voor acuut optredende ziekteprocessen in de hersenen met een vasculaire oorzaak. De neurologische uitval bij een CVA is het gevolg van weefselverval en necrose in een groter of kleiner gebied van de hersenen. Men spreekt daarbij van een herseninfarct. Zowel een arteriële afsluiting als een intracerebrale arteriële bloeding kan een herseninfarct veroorzaken. In het eerste geval spreekt men van een ischemisch, in het tweede van een hemorragisch infarct. Hersenvaataandoeningen kunnen op tweeërlei wijze aanleiding geven tot het ontstaan van een CVA. Ten eerste kan een ernstige stenose of afsluiting bij onvoldoende collaterale circulatie leiden tot kritische arteriële insufficiëntie in het cerebrale verzorgingsgebied. Ten tweede kan het extracraniaal gelokaliseerde ziekteproces, meestal atherosclerose, de bron zijn voor embolieën naar de hersenen. Op grond van het ziekteverloop onderscheidt men in de kliniek twee ziektebeeldgroepen: de transient ischaemic attack (TIA), en de apoplexie of beroerte (‘stroke’).
P. Vlaanderen, R. H. J. Kropman, G. W. van Lammeren, T. Smith, J. Wille
11. Bloedvaatstelsel en de verpleegkundige aspecten
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt eerst uiteengezet wat de specifieke verpleegkundige zorg voor patiënten met een vaataandoening behelst. Daarbij worden de volgende parameters besproken: kleur en aspect van de huid, perifere pulsaties, capillaire refill, arteriële tensie, centraalveneuze druk, hartfrequentie en hartritme, en urineproductie. Daarna wordt ingegaan op de zorg voor de patiënt na een thoracale aortaoperatie, de zorg voor en na een operatie aan een aneurysma van de aorta abdominalis, en de postoperatieve zorg na een carotisoperatie.
P. Vlaanderen, R. H. J. Kropman, G. W. van Lammeren, T. Smith, J. Wille
12. Chirurgische behandelingen
Samenvatting
In dit hoofdstuk staan de chirurgische behandelingen centraal die er zijn voor patiënten met hartproblemen. De ontdekking van de coronaire angiografie (CAG) in 1958 maakte het mogelijk de kransslagaderen en eventuele vernauwingen (stenosen) zichtbaar te maken. CAG door katheterisatie via een armslagader of een liesslagader vormt dan ook de basis van de diagnostiek. Tevens biedt deze methode de mogelijkheid het eindresultaat van een bypassoperatie objectief te beoordelen. De chirurgische behandeling van hartklepgebreken (aortaklep, mitralisklep en tricuspidalisklep) wordt besproken. Daarna de medicamenteuze behandeling van het ischemische hart, gevolgd door de mogelijkheden van steunharten en harttransplantatie en van vervanging bij aneurysmata van de thoracale aorta. Als laatste bespreken we vasculaire noodsituaties.
F. Blokzijl, W. Bouma, M. Kuijpers
13. Late effecten van aangeboren hartafwijkingen
Samenvatting
Bij de embryologie van het hart gaat het om een ingewikkeld en uitgebreid proces dat op meerdere onderdelen en momenten in de aanlegfase verschillend kan verlopen en kan leiden tot een aangeboren hartafwijking. Uiteindelijk zijn er ongeveer dertig overkoepelende groepen aangeboren hartafwijkingen te benoemen, bijvoorbeeld ventrikelseptumdefecten, atriumseptumdefecten of klepafwijkingen. Binnen al deze groepen is een ruim spectrum van variaties aanwezig. In beginsel kunnen aangeboren hartafwijkingen worden opgedeeld in cyanotische (blauwe) en niet-cyanotische (roze) hartafwijkingen. Cyanotische hartafwijkingen zijn bijvoorbeeld de tetralogie van Fallot en de transpositie van de grote vaten; niet-cyanotische afwijkingen zijn bijvoorbeeld het ventrikelseptumdefect en de coarctatio aortae. Deze vier soorten hartafwijkingen worden behandeld, waarbij ook de morfologie, de pathofysiologie, de klinische presentatie en de behandeling met prognose worden beschreven.
M. Schokking
14. Verpleegkundige aspecten van de circulatie
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verpleegkundige aspecten tijdens een opname op de hartbewaking. Daarbij zal vooral worden ingegaan op patiënten met een acuut coronair syndroom. Daarnaast gaat het om veel patiënten die worden opgenomen met ritme- en/of geleidingsstoornissen en decompensatio cordis. Opname-indicaties die minder vaak voorkomen zijn pericarditis/myocarditis, endocarditis, aortadissectie en andere zeldzame aandoeningen waarbij acute interventie noodzakelijk is. Ruime aandacht is er voor de verpleegkundige zorg van de volgende patiëntengroepen: patiënten met ischemische hartziekten, met een myocardinfarct, na een percutane coronaire interventie (PCI), na een hartchirurgische operatie, na een thoracale aortaoperatie en met een aangeboren hartafwijking.
F. Blokzijl
15. Mechanische ondersteuning van de circulatie
Samenvatting
Dit hoofdstuk gaat in op de verschillende vormen van mechanische ondersteuning van de bloedsomloop. Het doel en de werking van de intra-aortale ballonpomp (IABP) worden uiteengezet. Daarbij worden de toegepaste materialen beschreven en aan de hand van figuren verduidelijkt, en worden de nieuwste technische ontwikkelingen besproken. Extracorporele membraanoxygenatie (ECMO) is een vereenvoudigde vorm van een hart-longmachine die steeds vaker gebruikt voor ondersteuning bij hart- en/of longfalen. Er zijn twee vormen van ECMO: veno-arteriële en venoveneuze. Een steunhart ofwel ventricular assist device (VAD) wordt op het hart geplaatst om het te ondersteunen bij hartfalen. De VAD is een pomp met een ronddraaiende schroef en brengt het bloed van de hartkamer naar de grote lichaams-/longslagader. Ten slotte staan we stil bij een vorm van percutane LVAD: behandeling met de Impella®. Dit systeem is op een katheter gebaseerd. Het wordt ingebracht via een grote arterie en in het linkerventrikel geplaatst, en het kan hiermee het linkerventrikel ontlasten en fungeren als hemodynamische ondersteuning van de circulatie.
A. Oude Lansink-Hartgring, A. F. M. van den Heuvel
16. Pacemaker en implanteerbare cardioverter-defibrillator
Samenvatting
In dit hoofdstuk komen het pacemakersysteem, de wijze van werking van het coderingssysteem, de indicaties, en de verpleegkundige en enkele technische aspecten van pacemakers en implanteerbare cardioverter-defibrillatoren (ICD’s) aan de orde. Uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden, de ontwikkeling van nieuwe generaties en soorten hartstimulatoren, de toenemende technische verfijning en uitbreiding van de therapeutische en diagnostische mogelijkheden hebben ertoe geleid dat hartstimulatie een specialisatie binnen de cardiologie is geworden waarbij nauwe samenwerking tussen het verpleegkundig team, de cardioloog en de pacemakertechnicus een vereiste is. Dit betekent voor de verpleegkundige dat deze zich de basisbegrippen van hartstimulatie eigen moet maken en ontwikkelingen zoals resynchronisatietherapie moet volgen. We gaan ook in op allerlei technische aspecten en de technische problemen die zich kunnen voordoen. Ten slotte worden ook de mogelijkheden van de laatste ontwikkelingen behandeld, zoals telemonitoring.
J. C. Balt, P. Houdijk

Milieu intérieur, stolling en infectie

Voorwerk
17. Stolling
Samenvatting
Bloedstolling (hemostase) is een ingewikkeld proces waarbij de bloedplaatjes (trombocyten) en een groot aantal eiwitten in het bloed, de stollingsfactoren, betrokken zijn. Een verstoring van de bloedstolling leidt tot een verhoogde bloedingsneiging en langzamere wondgenezing, terwijl een verhoogde stollingsactiviteit trombose kan veroorzaken. Meerdere stollingsstoornissen worden besproken, met onder andere aandacht voor diffuse intravasale stolling (DIS), acuut ernstig bloedverlies en longembolie. De medicamenteuze mogelijkheden, zoals stollingsfactoren, tranexaminezuur, desmopressine en recombinant factor, passeren de revue, evenals bloedproducten als erytrocytenconcentraat, trombocytenconcentraat, plasmaproducten, protrombinecomplex (vierstollingsfactorenconcentraat), plasmavervangingsmiddelen en antidota bij DOAC-gebruik. Daarbij kunnen we niet voorbijgaan aan bloedtransfusiereacties.
D. J. Versluis, G. J. de Marie
18. Milieu intérieur
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe het lichaam omgaat met vocht en elektrolyten. Men spreekt wel van het ‘milieu intérieur’. Allereerst wordt een aantal algemene begrippen besproken, zoals osmolaliteit, osmotische druk, colloïd-osmotische druk, waterverdeling, vochthuishouding, bloedgassen en het zuur-base-evenwicht. Hierna volgt een gedetailleerde uitleg over de vochthuishouding en belangrijke stoornissen in de elektrolytenhuishouding, met aandacht voor natrium (Na), kalium (K), calcium (Ca), magnesium (Mg) en fosfaat. Aan het eind van dit hoofdstuk zijn de oorzaken, pathofysiologie en behandeling van de gangbare elektrolytstoornissen op een IC-afdeling bekend: hypo- en hyperglykemie, hypo- en hypernatriëmie, hypo- en hyperkaliëmie, hypo- en hypermagnesiëmie, hypo- en hyperfosfatemie. Andere aandoeningen die worden belicht zijn lactaatacidose, diabetes mellitus (en strikte glucoseregulatie), bijnierschorsinsufficiëntie, diabetes insipidus en SIADH.
D. J. Versluis, J. M. M. Verwiel
19. Infectiologie
Samenvatting
Ernstige infecties, vaak levensbedreigend, komen op een intensivecare-afdeling vaak voor. Het verdedigingsmechanisme van het lichaam bestaat uit de fysieke barrière – bestaande uit huid, slijmvliezen in de luchtweg, darmen, speeksel en het maagzuur – en het immuunsysteem, opgebouwd uit de aspecifieke en de specifieke afweer. De grote gevolgen van een tekortschietend immuunsysteem bij kwetsbare patiënten benadrukken het belang van een goede infectiepreventie en hygiëne in een ziekenhuis. De verpleegkundige interventies beginnen met vroegtijdige herkenning van een infectie en het opstarten van initiële diagnostiek, zodat behandeling zo snel mogelijk gestart kan worden. In dit kader worden het systemisch inflammatoir responssyndroom (SIRS) en Sequential Organ Failure Assessment (SOFA)-score besproken. Ook het fenomeen koorts komt uitgebreid aan bod. Aandoeningen die het gevolg zijn van een infectie zijn onder andere: lijnsepsis, nosocomiale en beademing-gerelateerde pneumonie, sinusitis, urineweginfecties, cholecystitis en colitis en wondinfectie. Bij de behandeling spelen antibiotica een cruciale rol, waarbij ook antibioticaresistentie wordt toegelicht.
D. J. Versluis, A. Miggelbrink

Shock

Voorwerk
20. Indeling van shock naar oorzaak
Samenvatting
In dit eerste hoofdstuk over shock behandelen we de verschillende vormen: hypovolemische shock, cardiogene shock, obstructieve shock en distributieve shock. Deze laatste vorm staat ook bekend als septische, anafylactische dan wel neurogene shock. De ziektebeelden worden geschetst en de mogelijke oorzaken worden toegelicht. Ten slotte belichten we de mogelijke gevolgen die desastreus kunnen zijn als er niet adequaat wordt ingegrepen. Ten slotte is er aandacht voor multiorgaanfalen (MOF). Men spreekt ook wel van multiorgaandisfunctiesyndroom of multiple organ dysfunction syndrome (MODS) omdat deze benaming beter past bij het klinische beeld. Het MOF-syndroom of MODS komt op een IC-afdeling veelvuldig voor en is een belangrijke oorzaak van mortaliteit.
J. A. P. van der Sloot, W. K. Lagrand, D. J. Versluis
21. Pathofysiologie van shock
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de pathofysiologie van de verschillende vormen van shock. We bespreken de meetbare reactiemechanismen van het lichaam op zowel cardiogene, hypovolemische, distributieve als obstructieve shock. Bij deze laatste vorm lichten we longembolie uit. Wat betreft de reactiemechanismen gaat daarbij om hartfrequentie (Hf), centraalveneuze druk (CVD), arteria-pulmonalisdruk ofwel pulmonary artery pressure (PAP), wiggendruk (PCWP), cardiac output (CO), gemengde veneuze zuurstofsaturatie (MVO2), systemic vascular resistance (systeemweerstand; SVR), het verschil in zuurstofgehalte tussen arterieel en veneus gemengd bloed en om zuurstofextractie. Ten slotte belichten we de oorzaken, verschijnselen en gevolgen van multiorgaandisfunctiesyndroom (MODS).
J. A. P. van der Sloot, W. K. Lagrand, D. J. Versluis
22. Observatie en diagnostiek bij shock
Samenvatting
Vroege diagnostiek en vroege behandeling zijn bij shock van wezenlijk belang. Naarmate shock en de oorzaak ervan eerder onderkend worden en er snel met behandeling gestart kan worden, is de prognose beter. Essentieel hiervoor is goede diagnostiek. Bij kritiek zieke patiënten is intensieve hemodynamische en respiratoire bewaking cruciaal voor een goede uitkomst. De belangrijkste hemodynamische bewakingssystemen worden samengevat, invasief of non-invasief, elk met zijn beperkingen en voor- en nadelen. Omdat bij patiënten met shock vaak ritmeproblemen optreden, is ritmeobservatie essentieel. Andere diagnostische middelen die aan bod komen zijn laboratoriumonderzoek en röntgenonderzoek van de thorax. Hoewel het lichamelijk onderzoek van belang blijft om een algemene indruk te krijgen van de klinische toestand van een patiënt, is de waarde ervan bij shock beperkt. Specifieke diagnostische hulpmiddelen, zoals echografie, CT-angiografie en MRI, kunnen van grote diagnostische waarde zijn als specifieke oorzaken van shock worden vermoed, zoals abcessen, longembolie, endocarditis, harttamponnade of vaatocclusie. Deze hulpmiddelen hebben echter over het algemeen geen functie bij de bewaking van de shockpatiënt.
J. A. P. van der Sloot, W. K. Lagrand
23. Patiëntengroepen bij shock
Samenvatting
We geven patiëntenkarakteristieken van mensen met hypovolemische shock, cardiogene shock, obstructieve shock, distributieve shock of het multiorgaandisfunctiesyndroom (MODS). De klinische symptomatologie van de multiorgaandisfunctie kan sterk variëren. De orgaandisfunctie wordt beïnvloed door vele factoren, afhankelijk van het onderliggend lijden. Orgaandisfunctie en orgaanfalen ten gevolge van een vorm van shock worden per orgaan behandeld. Dit kan zich uiten in tal van problemen. Er is veel aandacht voor sepsis, maar ook respiratoire disfunctie, cardiovasculaire disfunctie, renale disfunctie, hematologische disfunctie, leverdisfunctie, gastro-intestinale disfunctie en disfunctie van het centrale of perifere zenuwstelsel worden belicht. Ook preventie van orgaandisfunctie komt aan de orde, evenals de beste methoden om het te diagnosticeren.
J. A. P. van der Sloot, W. K. Lagrand, D. J. Versluis
24. Behandeling van shock
Samenvatting
Bij de behandeling van verschillende, maar niet alle vormen van shock is er een belangrijke plaats voor volumesuppletie. Dit moet via infusies met kristalloïden en/of plasma en/of erytrocyten (in geval van bloeding) geschieden. Voor de medicamenteuze behandeling van shock kunnen middelen worden toegediend die de pompkracht van het hart (inotropica) en/of de vaattonus kunnen versterken (vasopressoren). Deze medicamenten en hun werkingsmechanisme worden samengevat. Daarbij wordt ook ingegaan op de beoogde hemodynamische effecten van deze receptorstimulatie. Bij de behandeling van het multiorgaandisfunctiesyndroom (MODS) zijn preventie door tijdige herkenning en het nemen van de juiste hygiënemaatregelen, relevante diagnostiek en adequate behandeling de drie kernbegrippen. Ook vitaminesuppletie en voedingstherapie, met aandacht voor enterale voeding, worden belicht.
J. A. P. van der Sloot, W. K. Lagrand, D. J. Versluis
25. Verpleegkundige aspecten van shock
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt de rol van de verpleegkundige in de zorg voor de shockpatiënt beschreven. Bij de behandeling is het essentieel dat de shock vroeg wordt herkend en de behandeling snel wordt ingezet. Het herkennen van shock is niet altijd eenvoudig. Dit omdat die niet altijd een duidelijk begin heeft en zich langzaam kan ontwikkelen, en omdat de oorzaak niet altijd direct duidelijk is. De IC-verpleegkundige is degene die de patiënt 24 uur per dag observeert en daarom hierin een belangrijke rol heeft. Er wordt voor de verschillende vormen van shock ingegaan op (verpleegkundige) interventies. Allerlei mogelijke uitingen en complicaties passeren daarbij de revue, zoals: harttamponnade, longembolie, anafylactische shock, septische shock, nierfunctiestoornissen, leverfunctieproblemen, gastro-intestinale problemen en stollingsstoornissen. Aan het eind is er met het oog op dehydratie en overvulling ruime aandacht voor het bewaken van de vochtbalans.
G. J. de Marie, N. van Veen-Mirzakhyl
Nawerk
Meer informatie
Titel
Leerboek intensivecare-verpleegkunde 1
Redacteuren
Geert van den Brink
Frans Lindsen
Willem Dieperink
Chantal van Paassen-Remmerswaal
Copyright
2025
Uitgeverij
BSL Media & Learning
Elektronisch ISBN
978-90-368-3006-5
Print ISBN
978-90-368-3005-8
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-3006-5