Skip to main content
Top

2023 | Boek

Leerboek ambulancezorg

Redacteuren: R.A. Lichtveld, A. Bruintjes, A. van Eldik, Y. te Braake, M.E. Sleeswijk

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Dit boek helpt zorgprofessionals om elke acute zorgvraag van een antwoord te voorzien. Het beschrijft de totale ambulancezorg, vanaf de melding tot aan de overdracht, en is geschikt voor scholing en bijscholing van alle zorgverleners binnen de acute zorg. Het richt zich specifiek op iedereen die MKA-centralist, ambulancechauffeur, -verpleegkundige, of -zorgbegeleider is of wil worden.

Het Leerboek ambulancezorg is gebaseerd op actuele inzichten en methodieken, en gaat uit van recente nationale en internationale richtlijnen. Vrijwel alle onderwerpen waarmee een ambulancezorgprofessional geconfronteerd kan worden, komen aan de orde. De nadruk ligt op het herkennen, beoordelen en handelen vanuit toestandsbeelden, binnen de context van een hulpverlening uit sociaal, maatschappelijk en verpleegkundig perspectief. Het boek is ook online toegankelijk. De digitale editie van het boek bevat links naar video's en achtergrondinformatie. Studenten en docenten kunnen er zelf online aantekeningen maken.

De redactie bestaat uit Rob Lichtveld, Arjan Bruintjes, Albert van Eldik, Yvonne te Braake, en Mengalvio Sleeswijk. Zij zijn allemaal betrokken bij het onderwijs van ambulance-medewerkers. Ook leverden veel professionals uit de sector en gerelateerde specialismen een bijdrage aan dit boek.

Inhoudsopgave

Voorwerk
66. Erratum bij: Leerboek ambulancezorg
R. A. Lichtveld, A. Bruintjes, A. van Eldik, Y. te Braake, M. E. Sleeswijk

Dit moet je weten als je in de ambulancesector gaat werken

Voorwerk
1. Geschiedenis van de ambulancezorg in Nederland
Samenvatting
Als we kijken naar het verleden van ambulancezorg, zoeken we naar drie elementen: speciaal gemaakte vervoermiddelen, de mensen die zijn aangewezen om die te bedienen en een regeling die beide samenbrengt. In dit hoofdstuk worden deze drie elementen van ziekenvervoer en ongevallenvervoer uitgewerkt vanaf de middeleeuwen tot aan de dag van vandaag. Daarbij is ook aandacht voor de zich telkens vernieuwende vormen van ziekenvervoer en de specifieke opleidingen voor ambulancepersoneel en meldkamercentralist. Er wordt uitgelegd hoe Nederland is opgedeeld: er zijn 25 regio’s met elk hun eigen Regionale Ambulancevoorziening (RAV). We staan stil bij de Wet ambulancevervoer 1971. Inmiddels is de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz), die vanaf 2012 de Wet ambulancevervoer verving, per 1 januari 2021 afgelost door de Wet ambulancezorgvoorzieningen.
Thijs Gras
2. Ambulancezorg in Nederland
Samenvatting
In dit hoofdstuk staan we stil bij de (mobiele) ambulancezorg als onderdeel van de acute zorg. Daarbij worden de diverse organisaties beschreven die de verschillende vormen van ambulancezorg verlenen. Het ambulancezorgproces start op de meldkamer ambulancezorg (MKA) en loopt door tot en met transfer aan het eind van dit proces. Wanneer op de MKA uit de triage een zelfzorgadvies of doorverwijzing komt, eindigt het ambulancezorgproces ook op de meldkamer. Als uit de meldkamertriage blijkt dat een spoedeisende ambulance-inzet nodig is, loopt het ambulancezorgproces door tot en met een transfer. Bij een transfer kan bijvoorbeeld de zorgvrager gepresenteerd worden in een ziekenhuis, of de huisarts gevraagd worden om vervolgzorg te leveren. Ook is er de transferoptie dat een ambulancezorgprofessional ter plaatse een zorgadvies geeft aan de zorgvrager. De triage op de MKA kan ook leiden tot een niet-spoedeisende inzet. Dit gaat veelal om planbare zorg, waarbij de patiënt vanaf het huisadres naar een zorginstelling wordt gebracht of tussen zorginstellingen moet worden vervoerd.
Trudie van Duin, Albert van Eldik
3. Opleidingen in de ambulancezorg
Samenvatting
In de ambulancezorg worden professionals opgeleid in het vakgebied waarin zij werkzaam zijn. Spoedeisende, mobiele, laag-, midden- en hoogcomplexe acute zorg stelt hoge eisen aan de competenties van ambulanceverpleegkundigen, verzorgenden, centralisten, bachelor medisch hulpverleners (BMH’er), verpleegkundig specialisten en physician assistants en chauffeurs. De opleidingen worden gegeven door (private) opleidingsinstituten en ambulancediensten, bijvoorbeeld de Academie voor Ambulancezorg. Zij voldoen daarbij aan landelijke en sectorale eisen en worden geaccrediteerd door toezichthoudende organisaties. Het College Zorgopleidingen (CZO) is de organisatie in de zorg die toezicht houdt op de zorgopleidingen en opleidingen erkent. Na het behalen van een certificaat of diploma is het bijhouden van het kennis en competentieniveau de verantwoordelijkheid van de individuele professional.
Albert van Eldik
4. De kwaliteit van de ambulancezorg
Samenvatting
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving bij de ontwikkelingen van het kwaliteitsdenken binnen de ambulancezorg. Na de eerste uiteenzetting van de jarenlange kwaliteitsnorm rondom responstijden volgt een beschrijving van de indelingen in kwaliteit zoals nu gebruikelijk binnen de ambulancezorg: patiënt centraal, veilige zorg, professionaliteit, samenwerken continu verbeteren, basis op orde, beschikbare zorg en continuous quality improvement (CQI). Er is een nauwe relatie met het hoofdstuk over kwaliteitszorg.
Augustinus (Guus) Schrijvers
5. Kwaliteitsbeleid en informatiebeveiliging in de ambulancezorg
Samenvatting
In dit hoofdstuk worden de begrippen kwaliteit en informatiebeveiliging toegelicht en op welke wijze een ambulancezorgprofessional kan bijdragen aan het verbeteren daarvan. Kwaliteitszorg kenmerkt zich in het feit dat men ernaar streeft het werk ‘in één keer goed te doen’. Daar waar dat niet gelukt is, wordt dit door de professional gemerkt, waarna het voorval wordt geanalyseerd en er wordt bepaald of er verbetermaatregelen nodig zijn ter voorkoming van de afwijking. De kwaliteit van medewerkers, het niveau van de (technische) ondersteuning en de mate waarin het een organisatie lukt om te leren van incidenten, bepaalt het niveau van dienstverlening dat een organisatie kan leveren. In een informatiebeveiligingssysteem legt een organisatie procedures en afspraken vast, waardoor de drie aspecten van informatiebeveiliging – beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid – worden geborgd. Door een goede beheersing van alle aspecten van informatiebeveiliging wordt bijgedragen aan ‘goede zorg’ aan de patiënt, waarbij privacygevoelige informatie wordt beschermd, zodat deze niet toegankelijk is voor onbevoegden.
Gerard Berendschot
6. Juridisch kader ambulancezorg
Samenvatting
Wet- en regelgeving binnen de ambulancezorg is essentieel voor de bescherming van de patiënt, de ambulancezorgprofessional en de ambulancedienst. Inzicht in de belangrijkste wetten en sectorale afspraken, zoals Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), is voor de ambulancezorgprofessional essentieel om het werk veilig te kunnen uitvoeren. Verder kun je te maken krijgen met de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). Binnen de ambulancediensten gelden alle wetten voor professionals, maar veelal is er ook een afgeleide wettelijke verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld bij het beroepsgeheim. Voor de ambulanceverpleegkundige gelden er specifieke regels ten aanzien van bekwaamheid en bevoegdheid, de functionele zelfstandigheid. Voor andere zorgprofessionals wordt in de hoofdstuk verwezen naar voor hen relevante regels en wetten.
Reyer Caderius van Veen, Marleen van Mourik
7. Financiering van de ambulancezorg en andere acute zorg
Samenvatting
De tarieven voor het ambulancezorgvervoer worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit. De Regionale Ambulance Voorzieningen (RAV) spelen daarbij een rol. Ambulancevoorzieningen maken met ziektekostenverzekeraars afspraken over de omvang van de ambulancehulpverlening in een regio. Niet alle ambulanceritten zijn declarabel voor de ambulancediensten. Ontwikkelingen in de ambulancezorgverlening zullen ook leiden tot nieuwe vormen van financiering.
Augustinus (Guus) Schrijvers
8. Innovatie en beleid
Samenvatting
Dit hoofdstuk schetst de beleidsontwikkeling van de acute zorg vanaf 1997 tot op heden. Dat gebeurt aan de hand van een tijdtabel. Daarna komen drie beleidsvraagstukken voor de komende tien jaar aan de orde: (1) de kwaliteit van de spoedzorgketen, (2) het tot stand brengen van het regionale coördinatiecentrum voor acute zorg en (3) de organisatie van het aanbod van acute zorg. Het hoofdstuk beantwoordt vervolgens de vraag waarom sommige beleidsvoornemens wel en andere niet of moeizaam van de grond kwamen. Het model voor verandermanagement van Lippit biedt hiervoor verklaringen. Het hoofdstuk eindigt met tips van de auteur voor verandermanagement in de ambulancezorg.
Augustinus (Guus) Schrijvers
9. Psychosociale arbeidsbelasting (PSA)
Samenvatting
Psychosociale arbeidsbelasting omhelst alles wat stress veroorzaakt in het werk. Wanneer hier niet tijdig actie op ondernomen wordt, kan dit uiteindelijk leiden tot burn-out. Hier gaan echter verschillende fases aan vooraf, waarin het tij gekeerd kan worden. Psychosociale arbeidsbelasting (PSA) kan leiden tot een hoge herstelbehoefte en vervolgens tot distress en burn-out. Door tijdige bewustwording, acceptatie van de situatie en het desgewenst inschakelen van hulp kan een burn-out worden voorkomen. Een preventieve focus en goede zelfzorg zijn hier van groot belang. Dit geldt ook voor traumatische ervaringen.
Thijs te Braake
10. Hygiëne en infectiepreventie
Samenvatting
Het toepassen van een goede hygiëne en hebben van voldoende kennis over infectierisico’s zijn de basis voor verantwoorde infectiepreventie, en dus om het risico van overdracht van ziektekiemen zo klein mogelijk te houden. Het implementeren en borgen van infectiepreventiebeleid binnen een RAV is een complex proces. Een aantal basisprincipes uit dit beleid wordt in dit hoofdstuk belicht, zoals handhygiëne en het reinigen, desinfecteren en steriliseren in de ambulancezorg. Het werken met persoonlijke beschermingsmiddelen vraagt zowel om training als om alertheid in spoedeisende en niet-spoedeisende situaties. In de ambulancezorg zijn met name het mond-neusmasker IIR en het FFP2-masker in gebruik. De eisen voor het FFP-masker staan beschreven. Bij sommige infectieziekten moeten isolatiemaatregelen genomen worden. De vier isolatievormen die bij bronisolatie ingezet kunnen worden zijn contactisolatie, aerogene isolatie, druppelisolatie en strikte isolatie.
Trudie van Duin, Matthijs de Visser
11. Fysieke belasting in de ambulancezorg
Samenvatting
Hoe we zitten en staan heeft invloed op de belasting van ons lichaam. Belasting en belastbaarheid zijn belangrijke begrippen om veilig en gezond aan het werk te blijven. Verantwoord tillen, waarbij je gebruikmaakt van de juiste technieken en hulpmiddelen, maken het werk in de ambulancezorg een stuk gemakkelijker. Aandacht besteden aan een goede fysieke conditie en het aanleren van tiltechnieken maken je bewust van een goede houding en helpen je klachten in het houdings- en bewegingsapparaat de baas te blijven.
Anne-Marie de Jong
12. Collegiale ondersteuning
Samenvatting
In dit hoofdstuk worden alle niet-technische vaardigheden van de patiëntenzorg besproken. Werken in de ambulancezorg vraagt veel van iemands veerkracht. Je belandt in situaties waar je geconfronteerd wordt met pijn, verdriet, lijden, agressief gedrag, media-aandacht en de dood. Dergelijke ervaringen leiden bij sommige ambulancezorgprofessionals tot stressreacties en andere negatieve gevolgen. Door te vertellen hoe je daar mee omgaat, kunnen mensen in jouw omgeving daarop reageren en jouw ondersteuning bieden. Bedrijfsopvangteams (BOT-teams) zorgen voor collegiale ondersteuning en helpen bij het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen. Een BOT-team bestaat uit speciaal daarvoor opgeleide directe collega’s die zich kunnen inleven in de situatie omdat zij zelf dichtbij de praktijk staan. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan de verwerking van ingrijpende gebeurtenissen, monitoren dit en kunnen je doorverwijzen naar professionele hulp als dit nodig is.
Anne-Marie de Jong
13. Technische communicatie in de ambulancezorg
Samenvatting
In dit hoofdstuk worden alle technische vaardigheden en werkwijzen toegelicht die nodig zijn voor het gebruik van de technische hulpmiddelen in de patiëntenzorg. Communicatie, het uitwisselen van informatie, is een essentieel onderdeel om de patiëntveiligheid te vergroten en de kans op fouten te verkleinen. Niet-technische vaardigheden die aan bod komen zijn onder andere de meldkameruitvraagsystemen ProQA en Nederlandse Triage Standaard (NTS), (mobiele) telefoonsystemen, communicatie- en alarmeringssystemen, zoals C2000. Hierbij is ook aandacht voor beschikbare randapparatuur, navigatie- en voertuigvolgsystemen, zoals mobiele dataterminal (MDT), etherdiscipline en het NATO-spelalfabet.
Michel Huiberts, Albert van Eldik, Rob Lichtveld
14. Facetten van communicatie
Samenvatting
We vormen ons oordeel over de ander op basis van stem, houding en gezichtsuitdrukking en reageren daarop. Lichaamstaal zegt veel meer dan intonatie en de gesproken taal zelf. Er is aandacht voor de verschillende communicatiestijlen en we geven aanwijzingen om je gespreksvaardigheden te verbeteren en af te stemmen op de verschillende omstandigheden. Je kunt een ander niet veranderen, maar je kunt wel kijken wat je zelf kunt doen om de communicatie gunstig te beïnvloeden, bijvoorbeeld door op een assertieve manier contact te maken. Er wordt uitleg gegeven over proactief versus reactief gedrag en het verschil tussen hogestatusgedrag en lagestatusgedrag. In een situatie met agressie staat veiligheid voorop. Er wordt beschreven hoe je omgaat met de verschillende vormen van agressie, zodat je een passende reactie kunt geven. En je leert hoe je grenzen kunt stellen.
Ellen van Aperloo, Anneke Zijlstra
15. Non-technical skills in de ambulancezorg
Samenvatting
Om veilige en effectieve zorg te kunnen geven binnen de ambulancezorg gaat het niet alleen om technische vaardigheden. Ook niet-technische vaardigheden zijn essentieel: cognitieve, persoonlijke en sociale vaardigheden zijn complementair aan de technische vaardigheden. Juist in de ambulancezorg werk je onder uitdagende omstandigheden samen met veel verschillende (keten)partners, wat de niet-technische vaardigheden extra belangrijk maken. In dit hoofdstuk worden de verschillende non-technical skills beschreven die bruikbaar zijn in de ambulancezorg. De lijn van Rhona Flin wordt hierbij de rode draad.
Ruben Verlangen, Ron Brendel, Rob Lichtveld

Anatomie, fysiologie, methodieken en SPART

Voorwerk
16. De bovenste luchtweg
Samenvatting
De bovenste luchtweg heeft als belangrijkste functie het reinigen, verwarmen en bevochtigen van ingeademde lucht. Vervolgens zorgt het voor het transporteren van zuurstof naar de longen en de afvoer van koolstofdioxide van de longen naar de buitenlucht. De bovenste luchtweg is onderverdeeld in neusholte (cavitas nasi), bijneusholte, keelholte (farynx, met drie compartimenten: nasofarynx (neus-keelholte), orofarynx (mond-keelholte) en laryngofarynx)) en strottenhoofd (larynx). In dit hoofdstuk worden de anatomie functies hiervan behandeld.
Mengalvio Sleeswijk
17. De longen
Samenvatting
Het respiratoir systeem heeft als belangrijkste functie het opnemen van zuurstof vanuit de omgeving en verplaatsen naar het bloed en, omgekeerd, de afgifte van kooldioxide vanuit het bloed richting de omgeving. In de onderste luchtweg vindt de daadwerkelijke gaswisseling plaats. Het proces van opname van zuurstof en afgifte van koolstofdioxide in de longen, wordt ook wel oxygenatie en ventilatie genoemd. De onderste luchtweg bevindt zich voornamelijk intrathoracaal en wordt onderverdeeld in de luchtpijp (trachea), bronchi, bronchioli en de alveoli. In dit hoofdstuk belichten wij hoe het proces van ademhaling tot stand komt, verklaard vanuit de anatomie en fysiologie. Ziektebeelden die daarbij de revue passeren zijn onder andere, pneumothorax, hematothorax, spanningspneumothorax, mediastinitis. Tevens beschrijven wij de fysiologie van mechanische beademing.
Mengalvio Sleeswijk
18. Circulatie
Samenvatting
De cel als kleinste bouwsteen van een organisme heeft zuurstof en voedingsstoffen nodig om te kunnen functioneren. Een enkele cel kan dit opnemen uit zijn directe omgeving, maar als het organisme groter en complexer wordt en specifieke organen als bijvoorbeeld longen heeft, is dit niet meer mogelijk. De bloedsomloop, ofwel circulatie, vervult de functie van een snelweg voor zuurstof en voedingsstoffen. Bloed bestaat uit plasma en verschillende bloedcellen: erytrocyten (rode bloedcellen), trombocyten (bloedplaatjes) en leukocyten (witte bloedcellen). Bij grotere organismen is een pomp nodig om het bloed voort te stuwen, vaten om het bloed te geleiden en een complex regelmechanisme om de stuwkracht en druk op peil te houden. In dit hoofdstuk gaan we de afzonderlijke onderdelen van het hart anatomisch bekijken: hartboezems ofwel atria, de hartkamers (ventrikels), hartkleppen (tricuspidalisklep, mitralisklep, pulmonaalklep, aortaklep) en kransslagaders. We beschrijven de functie en regelmechanismen van al deze onderdelen.
Thijs Delnoij
19. Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel
Samenvatting
In dit hoofdstuk bespreken we de anatomie en fysiologie van het centrale zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de grote hersenen, de kleine hersenen, de hersenstam, het verlengde merg en het ruggenmerg. Deze zijn met elkaar verbonden en vormen een hiërarchisch systeem. De grote hersenen bestaan uit een linker- en een rechterhelft. Verder kan er onderscheid worden gemaakt in frontaalkwab, de temporaalkwab, pariëtaalkwab en occipitaalkwab. Alle delen van de hersenen hebben hun eigen functies, waarbij de grote hersenen zorgen voor willekeurige acties en bewegingen, en de lager gelegen delen voor automatische en uitvoerende functies zorgen. Er wordt uitgelegd hoe focale uitvalsverschijnselen, verwardheid en hoofdpijn worden veroorzaakt. Uitvalsverschijnselen zijn meestal focaal, dus beperkt tot een deel van het lichaam. Bekende uitvalsverschijnselen zijn afasie, dysartrie, parese, sensibiliteitsstoornissen, neglect ofwel verwaarlozing en hemianopsie.
Diederik Dippel
20. Anatomie en fysiologie: exposure en skelet
Samenvatting
In dit hoofdstuk maakt u kennis met de anatomie van het skelet. Kennis hiervan is de basis voor de opvang en eerste behandeling van de gewonde ongevalpatiënt. In het eerste onderzoek ofwel primary survey gebeurt dit volgens het cABCDE-protocol. Hierbij worden levensbedreigende aandoeningen of verwondingen herkend en wordt een vaste volgorde van handelingen gehanteerd. Bij het tweede onderzoek, secondary survey, wordt eerst het AMPLE-protocol afgenomen. Er zal vervolgens een volledig top-teenonderzoek van de patiënt plaatsvinden op zoek naar potentieel bedreigend letsel.
Edward Tan
21. Warmtehuishouding
Samenvatting
De regulatie van de lichaamstemperatuur staat onder controle van het thermoregulatiecentrum in de hypothalamus. In een omgevingstemperatuur van 27,8 tot 30 °C (thermoneutrale zone) wordt er bij een normale stofwisseling in het lichaam voldoende warmte geproduceerd om de lichaamstemperatuur op 37 °C te houden. Het menselijk lichaam kan alleen optimaal functioneren binnen temperatuurgrenzen van 35,5 en 37,7 °C, met een gemiddelde van 36,6 °C: de centrale lichaams- of kerntemperatuur. Het lichaam beschikt over een aantal verdedigingsmechanismen om de lichaamstemperatuur binnen deze grenzen te houden. Voor elke graad boven 36,6 °C stijgt de O2-consumptie met 13 %. Anderzijds verliest het menselijk lichaam warmte door straling, geleiding, stroming en verdamping. Als deze tekortschieten, ontstaat er hypothermie.
Rob Lichtveld, Mengalvio Sleeswijk
22. Het SPART-model in het ambulancezorgproces
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt het ambulancezorgproces beschreven aan de hand van het SPART-model. Er in de ambulancezorg zijn verschillende fases te onderscheiden die ertoe leiden het proces gestructureerd te kunnen doorlopen en uiteindelijk een klinische beslissing te kunnen nemen, waardoor de therapie en transfer beargumenteerd uitgevoerd kunnen worden. Het model is toepasbaar op iedere patiënt met een acute zorgvraag van zowel medische, verpleegkundige of sociale aard. Tevens wordt uit de doeken gedaan wat de verschillen zijn tussen het ambulancezorgproces, het ambulancezorgconsult en het mobiel zorgconsult. Om de zorgverlener beter voor te bereiden op alle mogelijke problemen waar hij in de praktijk mee wordt geconfronteerd, wordt in de diverse ambulancescholingen tegenwoordig steeds meer aandacht besteed aan het klinisch redeneren. Het SPART-model vormt derhalve de ruggengraat van een ambulancezorgconsult.
Bert Dercksen, Arjan Bruintjes
23. Methodiek meldkamer ambulancezorg
Samenvatting
Het ambulancezorgproces start met het aannemen van de melding in de Meldkamer Ambulancezorg (MKA). In de behandeling van het meldersgesprek wordt de zorgvraag in kaart gebracht, de indicatie gesteld, een urgentie bepaald, vindt zorgtoewijzing plaats en worden er instructies gegeven. Daarnaast heeft de MKA een belangrijke rol in de coördinatie van hulpverleningen binnen de regio. In Nederland kan een Regionale Ambulancevoorziening (RAV) kiezen voor een van RAV de volgende systemen: Nederlandse Triage Standaard (NTS) en het Advanced Medical Priority Dispatch System, beter bekend onder de naam ProQA. De meldkamercentralist doorloopt bij telefonische triage de volgende stappen: oriëntatie, verdieping, planning, uitvoering en evaluatie. In veel meldersgesprekken komt er spontaan informatie over het toestandsbeeld en de vitale functies. Aan de hand van de DABC-methodiek met ondersteuning van triage-instrumenten wordt dit verder in kaart gebracht en gecontroleerd.
Michel Huiberts
24. De zorg ter plaatse
Samenvatting
Een succesvolle zorgverlening begint als voor de start van het ambulancezorgconsult met de Zero Point Survey. In die fase bereidt de ambulancezorgprofessional het ambulanceteam en de omgeving voor op de eerste melding. Het ambulancezorgconsult start met de melding, gevolgd door de eerste stap van het diagnostisch proces uit het SPART-model. Deze bestaat uit twee delen: Start en Situatie. Tijdens de startfase is er nog geen ontmoeting met de zorgvrager, terwijl dat bij de situatiefase wel het geval is. Veiligheid is de eerste factor die beoordeeld moet worden bij elke zorgvraag. Het is een belangrijke voorwaarde om goed te kunnen werken. Het is echter ook een relatief begrip: 100 % veiligheid bestaat niet. Soms is het nemen van weloverwogen risico’s onvermijdelijk. In sommige situaties is snel ingrijpen cruciaal. Er wordt een aantal principes besproken om de veiligheid optimaal te kunnen inschatten en veilig te kunnen werken: 3-2-1-regel, incidentmanagement, binnentreedprocedure, noodprocedure en Brøset Violence Checklist. In dit hoofdstuk lees je ook hoe je moet handelen bij massaal bloedverlies en bij een circulatiestilstand.
Ruben Verlangen
25. Presentatie en proloog
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe je als ambulancezorgverlener de primaire klacht (het primaire probleem) van de hulpvrager helder kunt krijgen. Je probeert te achterhalen welk probleem zich als eerste aandiende, de proloog, waarbij je als het ware samen met de patiënt terugkijkt in de tijd naar de klacht, het gezondheidsprobleem of het ongeval. Inzicht in de aanloop tot de hulpvraag levert vaak waardevolle informatie op. Op basis van de verkregen informatie neem je een (specifieke) gerichte anamnese af. Dit door je op gestructureerde wijze door gebruik te maken van een van de acroniemen ALTIS, OPQRST, TV-AMBU, AMPLE, ALTIS of SAMPLER. De ALTIS-, OPQRST- en SAMPLER-methodiek worden uitgewerkt. Ten slotte wordt er een beschrijving gegeven van kwetsbaarheid en de inventarisatie van zorgproblemen om zo de zorgvraag duidelijk en helder te krijgen. Voor de prehospitale zorg is nog geen gevalideerd instrument ontwikkeld om kwetsbaarheid te duiden, al is het PRO-model beschikbaar om inzicht te geven.
Joyce van Leur
26. Anamnese en lichamelijk onderzoek
Samenvatting
In de eerste drie fases van het SPART-model (beoordelen van de situatie, anamnese en onderzoek) vindt de dataverzameling plaats. Dit vraagt om goede observatie en onderzoek en een specifieke benadering die is afgestemd op de zorgvraag. De klinische benadering van de kritiek zieke patiënten in de ambulancezorg is met name symptoomgericht. Je doet systematisch onderzoek om te kunnen beoordelen op ernst en daar indien noodzakelijk direct interventies op uit te voeren. Bij het lichamelijk onderzoek start je met dat wat het meest levensbedreigend is middels de ABCDE-methodiek. Methodieken als ALTIS en SAMPLER helpen de zorgverlener om de essentiële informatie beter te onthouden. Het top-tot-teenonderzoek bestaat uit inspectie, auscultatie, percussie, palpatie en functieonderzoek. Er wordt duidelijk beschreven hoe je dat uitvoert voor de volgende lichaamsdelen: rug, hoofd en gelaat, nek en cervicale wervelkolom, thorax, abdomen, bekken, schouder, bovenste en onderste extremiteiten en ten slotte de neurologische functies.
Rob Lichtveld
27. Klinisch redeneren – proces van redeneren, recapituleren en beslissen
Samenvatting
Om tot een werkdiagnose te komen wordt een diagnostisch proces doorlopen: het ‘klinisch redeneren’. Dat is het continu gegevens verzamelen en analyseren, gericht op het vaststellen van de probleemsamenvatting en deze vergelijken met mogelijke ziektescripts (diagnoses) om te komen tot een werkdiagnose en eventueel differentiaaldiagnose. Om tot een klinische beslissing te komen moet je zowel de werkdiagnose als de verwachting of wens van de zorgvrager én de context waarin de hulpverlening plaatsvindt, in overweging nemen. De volgende stap is het formuleren van een probleemsamenvatting, die wordt samengevoegd met verschillende ziektescripts. Dit praktijk betekent dat de probleemsamenvatting wordt vergelijken met een of meer geactiveerde ziektescripts. Hierna wordt gezocht naar onderscheidende, niet-onderscheidende, verwerpende en sleutelbevindingen. De mate van overeenkomst met de probleemsamenvatting bepaalt uiteindelijk of een script een werkdiagnose kan zijn, of het binnen de differentiaaldiagnose past of dat het verworpen wordt. Ten slotte wordt er ingegaan op het maken van diagnostische fouten. De klinische beslissing is de uitkomst van de eerste drie fases van het SPART, die je bewust of onbewust hebt doorlopen. Op basis van de klinische beslissing start je een therapie of verwijs je de patiënt naar het ziekenhuis.
Bert Dercksen, Arjan Bruintjes
28. Therapie
Samenvatting
In dit hoofdstuk staan we stil bij de keuze tussen het starten van een therapie in de ambulancezorg en een transfer naar een ziekenhuis. Bij een therapie kan gaan om een verpleegkundige behandeling, medische behandeling of niet-medicamenteuze behandeling. We belichten de behandelprotocollen. We gaan daarbij in op de achtergronden van deze therapeutische protocollen, leggen uit waarop ze gebaseerd zijn en geven aan hoe je hier als ambulancezorgprofessional in de praktijk mee om moet gaan. Ook wordt aangegeven wat de plaats is van evidence-based practice (EBP) in de ambulancezorg.
Matthijs de Visser
29. Afronding van het ambulancezorgconsult
Samenvatting
In de transferfase bepaalt de ambulanceprofessional aan wie de vervolgzorg wordt overgedragen: aan een ziekenhuis, aan een andere zorgprofessional of aan de patiënt zelf. Zo mogelijk gebeurt dit in samenspraak met de patiënt: shared decision making. Soms bestaat de zorg uit een verpleegkundig zelfzorgadvies en wordt ter plaatse hulp geboden zonder dat vervoer (transfer) met een ambulance naar een ketenpartner noodzakelijk is. Als er besloten is om de patiënt naar het ziekenhuis te transporteren, zal de overdracht aan de ontvangende specialist of verpleegkundige volgens de SBAR-methodiek plaatsvinden. Sinds januari 2021 zijn ambulancediensten verplicht om op een eenduidige en digitale manier de gegevens van patiënten uit te wisselen middels een zorgmail. Het toepassen van readback en teachback leiden naar een optimaal geïnformeerde patiënt (en zijn omgeving) en dit is een noodzakelijk onderdeel binnen het ambulancezorgconsult om veilige zorg te verlenen. De transferfase is een officiële afronding van het ambulancezorgconsult.
Willo Kraak

Patiëntcategorie en ingangsklachten

Voorwerk
30. De zwangere patiënt
Samenvatting
Bij de opvang van een zwangere patiënt is de focus in acute situaties primair op de zwangere en wordt geen behandeling achterwege gelaten ondanks eventuele effecten op de foetus. Moeder gaat namelijk voor kind en de beste behandeling voor het kind is een optimale behandeling van de moeder. In dit hoofdstuk worden de fysiologische veranderingen die in de zwangerschap plaatsvinden, besproken en het belang daarvan bij het behandelen van een zwangere patiënt. Aansluitend zijn aan zwangerschap gerelateerde ziektebeelden, met name buikpijn, bloedverlies en hypertensieve aandoeningen besproken. Ook staan we stil bij buitenbaarmoederlijke zwangerschap, placentaloslating, nierstuwing, HELLP-syndroom en (pre-)eclampsie. Tot slot zijn specifieke punten bij het opvangen van de zwangere patiënt besproken, zoals de rol van de verloskundige, de voorkeursligging voor vervoer van een zwangere, de manier van reanimeren en de perimortem keizersnede.
Louis van der Putten, Jeroen van Dillen
31. De patiënt in partu
Samenvatting
Een bevalling, ook wel partus of baring genoemd, is een belangrijk life event voor de zwangere en haar partner. Meestal hoeft de zorgverlener niets te doen behalve het normale proces te begeleiden. Het is de rol van de zorgverlener om afwijkingen tijdig te herkennen, zo nodig te verwijzen en op te lossen. In dit hoofdstuk leer je om te gaan met een normale bevalling en een aantal uitzonderlijke die zich kunnen voordoen: schouderdystocie, stuitligging en meerlingenzwangerschap. We leggen uit hoe je dient te handelen in of spoedsituaties, zoals een vroeggeboorte, foetale nood en fluxus post partum. Je leert over het verloskundig systeem en je rol daarin met name in de samenwerking met de verloskundige. Tot slot worden belangrijke aandachtspunten bij het opvangen en vervoeren van de patiënte in partu besproken, zoals tilassistentie, vervoer in voorkeursligging, parallelle actie bij spoedverwijzingen en het meerijden van de verloskundige in de ambulance.
Linda ten Bos, Jeroen van Dillen
32. De natte pasgeborene
Samenvatting
De natte pasgeborene dient na de geboorte volgens een vast stappenpatroon opgevangen te worden. De nadruk ligt op goed warmtemanagement, indien mogelijk wordt gewacht met afnavelen. Bij de niet-ademende pasgeborene is een vrije luchtweg essentieel, waarna gestart wordt met inflatie beademingen. Veruit de meeste pasgeborenen zullen hierop reageren. Een klein aantal zal na inflatiebeademingen en ventileren een korte periode van thoraxcompressies nodig hebben, sporadisch zal medicatie geïndiceerd zijn. Indien geen thorax-excursies verkregen worden, zijn er meerdere alternatieve luchtwegstrategieën. Pasgeborenen met meconiumhoudend vruchtwater worden op dezelfde manier benaderd als alle andere pasgeborenen, prematuriteit vereist een aantal aanpassingen in de opvang. In sommige situaties zal niet gestart worden met reanimatie, het staken van een reanimatie dient in overleg te gebeuren.
Karin Rademaker
33. De jonge patiënt
Samenvatting
Kinderen variëren in gewicht, grootte, intellectuele en emotionele ontwikkeling. Bij de geboorte weegt een kind ongeveer 3,5 kg en is 50 cm lang, heeft kleine respiratoire en circulatoire reserves en een onrijp (immatuur) immuunsysteem. De bewegingen en emotionele respons zijn beperkt en het kind is voor alles afhankelijk van de volwassene. Na ongeveer 14 jaar (puberteit) is dit kind ongeveer 50 kg, 160 cm lang, lijkt fysiek op een volwassene, vertoont tot in hoge mate zelfstandig gedrag, maar heeft nog steeds ondersteuning nodig op een wijze die verschilt van de ondersteuning van de volwassene. Adequate behandeling van een ernstig ziek of gewond kind vraagt kennis van deze anatomische, fysiologische en emotionele verschillen. Dit hoofdstuk behandelt de verschillen bij kinderen, de anamnese, lichamelijk onderzoek en een aantal specifieke ziektebeelden, zoals laryngitis subglottica, ademhalingsproblemen, astma, septische shock, bacteriële meningitis, bewusteloosheid, convulsies, BRUE en hartafwijkingen. Ten slotte besteden we aandacht aan signalen van kindermishandeling.
Xavier Moors
34. Veroudering en kwetsbare ouderen
Samenvatting
Een groot deel van de patiënten in de ambulancezorg betreft ouderen en dit deel zal in de toekomst nog sterk toenemen. Fitte ouderen verschillen in (ambulance)zorg niet veel van volwassenen. Bij kwetsbare ouderen presenteren ziekten zich echter vaak anders, bijvoorbeeld met een val of een delier. De 4AT is een goed instrument om de belangrijkste symptomen van een delier te meten: iemand die afwijkend gedrag vertoont of dat iemand minder wakker of minder aandachtig. Het onderzoek bij ouderen wordt vaak gehinderd door hardhorendheid en slechtziendheid, geheugenproblemen en verwardheid. Medicatie is een veelvoorkomende oorzaak van problemen bij ouderen, met name plaspillen, bloeddrukverlagers en opiaten. Er is een vicieuze ‘geriatrische cirkel’ die mensen steeds kwetsbaarder maakt. Belangrijke signalen zijn vermoeidheid, afvallen, zwakheid, minder zelf kunnen en minder plezier in het leven. Er is een glijdende schaal tussen fit en kwetsbaar. De clinical frailty scale (CFS) helpt om dat te kwantificeren. Dat, gecombineerd met wat iemand aan veerkracht heeft, gebruik je voor je redenering om een passende therapie te kiezen. Je moet ook rekening houden met de beperkingen in de wet, met name de Wet zorg en dwang (Wzd).
Max Franken
35. De patiënt met diabetes
Samenvatting
Bij de glucosestofwisseling staan glucose en insuline centraal. Als hier iets fout is, spreek je van diabetes mellitus (DM). Type 1 is een auto-immuunziekte, gekenmerkt door een absolute insulinedeficiëntie. Bij DM2 (ongeveer 90 % van de 1,2 miljoen DM-patiënten in Nederland) is er sprake van insulineresistentie. In de prehospitale fase kan de patiënt zich acuut presenteren doordat de glucoseregulatie is gedereguleerd door een of meer uitlokkende factoren. Er zijn twee typen acute ontregelingen bij diabetespatiënten waarbij direct gehandeld moet worden: hypoglykemie en een hyperglykemie (hyperglykemisch hyperosmolair non-ketotisch syndroom (HHS). Ook bij diabetische ketoacidose (DKA) is prehospitaal acuut handelen cruciaal. Diabetes kan gepaard gaan met ernstige complicaties: retinopathie, nefropathie, neuropathie, diabetische voet, micro- en macrovasculair lijden, zoals angina pectoris en myocardinfarct. De behandeling varieert van leefstijladviezen en orale middelen tot complexe pompbehandelingen. Veel diabeten kampen met comorbiditeit, zoals hypertensie, hypercholesterolemie of obesitas.
Nazia Ayub, Karin Kaasjager
36. De patiënt met sepsis
Samenvatting
Sepsis is een veelvoorkomend, levensbedreigend orgaanfalen, veroorzaakt door een gegeneraliseerde ontstekingsreactie op een infectie. Wanneer een sepsis onbehandeld blijft, kan deze zich ontwikkelen in een septische shock, waarbij er na adequate vloeistofresuscitatie een noodzaak bestaat tot vasopressortherapie om de bloeddruk op peil te houden. De mortaliteit is hoog: 15–25 % in het geval van sepsis en 30–50 % in geval van septische shock. Vroege herkenning in de ambulancezorg en behandeling is daarom van levensbelang. Herkenning is echter lastig, omdat specifieke criteria voor vroege sepsisherkenning ontbreken en het ziektebeeld een erg heterogeen karakter heeft. De hoekstenen in de behandeling van sepsis zijn snelle en adequate vloeistofresuscitatie om weefselperfusie te verbeteren en antibiotische therapie gericht op onderliggende infectie.
Linda Everlo, Karin Kaasjager
37. De allergische patiënt
Samenvatting
Een allergie is een ongewenste reactie van het immuunsysteem op een lichaamsvreemde, onschuldige stof, allergeen genoemd. Allergie is gedefinieerd als ‘een overgevoeligheidsreactie, geïnitieerd door bewezen of sterk vermoede immunologische mechanismen’. De meest voorkomende allergieën bij de mens zijn hooikoorts, voedselallergieën, huidallergieën en allergieën voor geneesmiddelen. De meeste allergieën zijn IgE-gemedieerd, waarbij het lichaam eerst gevoelig (gesensibiliseerd) moet worden voor een allergeen en het specifieke IgE-antistoffen produceert. Klachten worden veroorzaakt door het vrijkomen van ontstekingsmediatoren vanuit de mestcel wanneer deze geactiveerd wordt door interactie tussen het allergeen en het specifieke IgE op de membraan van de mestcel. Anafylaxie is een ernstige, levensbedreigende, systemische overgevoeligheidsreactie die gepaard kan gaan met ernstige respiratoire en circulatoire symptomen. Adrenaline i.m. is de hoeksteen van de behandeling en dient bij vermoeden hierop direct toegediend te worden.
Ouliana Kouznetsova, Karin Kaasjager
38. De overleden patiënt
Samenvatting
Buiten het ziekenhuis zijn de ambulanceverpleegkundigen vaak de eerste hulpverleners die ter plaatse komen na een (recent) overlijden. Ook komt het voor dat een patiënt op weg naar een ziekenhuis overlijdt. In deze situaties geldt vanaf het moment dat een patiënt is overleden de Wet op de lijkbezorging (Wlb). Kennis van de Wlb en andere wetten die hiermee samenhangen is essentieel om adequaat te kunnen handelen. Belangrijk is om naast de hulpverlening alert te zijn op de plaats waar de patiënt is aangetroffen. Om het verlies van sporen te voorkomen is voorzichtigheid geboden voor het betreden van een plaats delict. Als getuige van het eerste uur heeft de ambulanceverpleegkundige een belangrijke rol in het onderzoek van politie, gemeentelijke lijkschouwer en justitie naar de toedracht van het overlijden. Ook verschillende vormen van een niet-natuurlijke dood worden besproken, zoals zelfdoding (suïcide), ongevalsslachtoffer (o.a. verkeersongeluk, verdrinking, val, vergiftiging), moord en doodslag.
Ronald Smit
39. De patiënt met een trauma
Samenvatting
In dit hoofdstuk staat de opvang en eerste behandeling van de gewonde ongevalspatiënt centraal, die volgens het bekende ABCDE-principe wordt nagekeken. Het ATLS/PHTLS-programma richt zich vooral op snelle beoordeling en resuscitatie tijdens het ‘gouden uur’. De uitgangspunten van traumamechanisme en letselmechanisme worden belicht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen stomp letsel, waarbij een grote kracht inwerkt op een relatief groot oppervlak en penetrerend letsel (bijvoorbeeld steek- en schotverwondingen). Ook thermisch letsel (verbranding, bevriezing) en explosief geweld hebben hun specifieke kenmerken in relatie tot opgelopen schade. Een greep uit de specifieke letsels en verwondingen die aan bod komen: luchtwegobstructie (o.a. door corpus alienum), ademdepressie, CWK-letsel, thoraxtrauma (o.a. spanningspneumothorax, open pneumothorax), buiktrauma, bekkenfracturen, trauma van een extremiteit, oogletsel, brandwonden, verdrinking, duikongeval, elektriciteitsongevallen en bliksem. Ook wordt uitgelegd hoe je een traumatische reanimatie uitvoert en welke pijnstilling je bij welk trauma toedient.
Edward Tan
40. De bovensteluchtwegobstructie
Samenvatting
Een bovensteluchtwegobstructie is een levensbedreigende situatie en dient zo spoedig mogelijk behandeld te worden. Kennis van mogelijke oorzaken en vaardigheden om de luchtweg vrij te maken en toegang te verkrijgen tot de luchtweg zijn van levensbelang. Klachten die wijzen op een luchtwegobstructie zijn acute hoest, kortademigheid, slikproblemen; rode en/of gezwollen tong/lippen, kwijlen, tripodhouding, gebruik van hulpademhalingsspieren, cyanose, inspiratoire stridor, verminderd bewustzijn, thorax-excursies zonder hoorbare ademhaling en afwezige ademhaling. De meest voorkomende oorzaken zijn: bewustzijnsdaling, (long)tumor, allergische reactie, corpus alienum, trauma en een infectie (epiglottitis, laryngotracheïtis, uvulitis, retrofaryngeaal abces, peritonsillair abces). In dit hoofdstuk worden deze besproken, waarbij wordt ingegaan op de behandeling(en) die je als ambulancezorgverlener ter plekke kunt starten. Ook worden gedemonstreerd hoe je toegang tot de luchtweg verkrijgt met een supraglottisch luchtwegdevice (larynxmasker), subglottische luchtwegbenadering, intubatie, coniotomie of tracheotomie. Intuberen kan met een orofaryngeale (Mayo-tube/Guedell-tube) of nasofaryngeale luchtweg.
Mengalvio Sleeswijk
41. De benauwde patiënt
Samenvatting
Dyspneu is een subjectieve onaangename gewaarwording van de ademhaling. De differentiaaldiagnose van dyspneu is breed en meerdere organen kunnen betrokken zijn bij het ontstaan van dyspneu. De longen zijn het belangrijkste orgaan bij de ademhaling: hier vindt de gaswisseling plaats tussen zuurstof uit de lucht en koolstofdioxide vanuit het bloed. De meest voorkomende oorzaken bij ouderen die zich presenteren op de spoedeisende hulp zijn hartfalen, COPD, pneumonie, longembolieën en astma. Dyspneu kan levensbedreigend zijn en daarom is het voor een ambulanceprofessional noodzakelijk goed onderscheid te kunnen maken tussen de verschillende oorzaken. Hierbij kan hij gebruikmaken van de anamnese, het meten van de vitale parameters en lichamelijk onderzoek. Eventueel kan thuis bij de patiënt de behandeling al worden opgestart.
Lisa Huygen, Karin Kaasjager
42. Thoracale pijnklachten
Samenvatting
Van alle verreden ambulanceritten is een substantieel deel voor patiënten met thoracale pijnklachten. Omdat ‘pijn op de borst’ in potentie een levensbedreigende klacht is, betreft dit in veel gevallen ambulancehulpverleningen met de hoogste urgentie. Oorzaken van deze thoracale pijnklachten kunnen echter zeer divers zijn. Van de ambulancezorgprofessionals vraagt dit een goede anamnese en differentiaaldiagnostisch redeneren om uiteindelijk tot een goede keuze voor een zorgpad te komen. In dit hoofdstuk komen de oorzaken aan bod die tot thoracale pijnklachten kunnen leiden. Deze zijn zeer uiteenlopend: cardiaal (acuut coronair syndroom (ACS), pericarditis, harttamponnade), vasculair (aortadissectie, aortaklepstenose), pulmonaal (longembolie, pneumothorax, pneumonie/pleuritis), gastro-intestinaal (refluxoesofagitis, oesofagusspasme, musculoskeletaal en huid (herpes zoster) en psychogeen (hyperventilatie en angst-/paniekaanval). Ook is er aandacht voor risicostratificatie, onder andere de Wells-score en HEART-score, en ontwikkelingen in de diagnostiek.
Rudolf Tolsma, Peter Vennik
43. De patiënt met rectaal bloedverlies
Samenvatting
Rectaal bloedverlies is een veelvoorkomend probleem. In de meeste gevallen is sprake van chronische problematiek. In de acute situatie of bij grote hoeveelheden zal de meldkamer geconsulteerd worden. Het bloedverlies komt meestal vanuit de lage tractus digestivus, maar in sommige situaties kan het ook afkomstig zijn in de hoge tractus digestivus. De grens tussen hoge en lage tractus digestivus ligt bij het ligament van Treitz, dat bij de overgang tussen het duodenum en het jejunum ligt. De meest voorkomende lage-tractusdigestivusbloedingen zijn poliepen, divertikelbloedingen, hemorroïden of fissuren, angiodysplasieën, colitis en maligniteiten. Bij grote hoeveelheden bloedverlies kan uiteindelijk de hemodynamiek van een patiënt in gevaar komen.
Lisa Huygen, Karin Kaasjager
44. De patiënte met vaginaal bloedverlies
Samenvatting
Bij de patiënte met vaginaal bloedverlies is het belangrijk om onderscheid te maken tussen een zwangere patiënte met vaginaal bloedverlies en een niet-zwangere patiënte met vaginaal bloedverlies. Actief (helderrood) vaginaal bloedverlies bij een zwangere patiënte kan potentieel levensbedreigend zijn voor de moeder en/of het kind, waarbij acute opvang noodzakelijk en levensreddend kan zijn. Er wordt uitgelegd welk beleid je volgt bij een extra-uteriene graviditeit (EUG) ofwel buitenbaarmoederlijke zwangerschap, miskraam, placenta praevia, solutio placentae, vasa praevia, uterusruptuur en voeggeboorte. Vaginaal bloedverlies bij de niet-zwangere patiënt is meestal minder acuut. Het kan gaan om een menstrueel bloedverlies, SOA (chlamydia of gonorroe), tumor (cervixcarcinoom ofwel baarmoederhalskanker, endometriumcarcinoom ofwel baarmoederslijmvlieskanker, trofoblasttumor) of pelvic inflammatory disease (PID). Een zwangerschap is niet altijd bekend dus denk eraan om bij elke vrouw met buikpijn (en eventueel vaginaal bloedverlies) in de fertiele levensfase een zwangerschapstest te verrichten.
Yvonne Hoeijmakers, Jeroen van Dillen
45. Patiënten met circulatiestilstand
Samenvatting
De fundamenten in de behandeling van een patiënt met een circulatiestilstand voor je uit volgens Basic Life Support (BLS). Het gaat om snelle herkenning, hoogwaardige kwaliteit borstcompressies en beademing, snelle defibrillatie en behandeling van een mogelijke reversibele oorzaak. Met deze basics maak je het verschil, ze vormen het fundament van de Advanced Life Support (ALS). Een reanimatie is echter meer dan de optelsom van alleen technische handelingen: de niet-technische vaardigheden doen dit alles samensmelten tot een vloeiend proces. Om dit proces overal en altijd in Nederland goed te laten verlopen is een systeem nodig waarbij burgerhulpverlening, ambulancezorg en ziekenhuiszorg goed georganiseerd zijn. In dit hoofdstuk wordt ook de specialistische reanimatie besproken, voor zowel volwassenen als kinderen.
Ruben Verlangen, Hans van Schuppen
46. De patiënt met psychische klachten
Samenvatting
Dit hoofdstuk beoogt handvatten te geven voor het werken met patiënten met een psychiatrische aandoening en/of gedragsproblemen. Helaas is het stigma van het hebben van een psychiatrische ziekte nog groot. De negatieve reactie die de patiënt oproept bij anderen, ook bij somatische-hulpverleners, leidt niet zelden tot onnodige en extra complicaties. Bovenal is daarom de intentie te verduidelijken dat mensen met een psychiatrische (co)morbiditeit niet anders bejegend of behandeld dienen te worden dan mensen zonder deze problematiek. Psychiatrische ziekten waar je als ambulancezorgprofessional mee wordt geconfronteerd zijn een psychotische stoornis (door een middel/medicatie/somatische aandoening), schizofrenie, waanstoornis, stemmingsstoornissen (o.a. bipolaire stoornis, depressieve stoornis), paniekstoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis en borderlinepersoonlijkheidsstoornissen en delier. Psychiatrische gedragsproblemen worden ook vaak gezien bij verslavingsproblematiek (o.a. alcohol, GHB, cocaïne, heroïne, medicijnen) en suïcidaliteit.
Willemijn van der Veen, Tim van Nesselrooij, Marjan Kromkamp
47. De verwarde patiënt
Samenvatting
Ambulancezorgprofessionals komen geregeld in contact met verwarde patiënten, wier gedrag gepaard kan gaan met ontremming. Soms is meteen duidelijk dat het om een persoon gaat met al langer bestaande problemen, zoals dementie of een acute psychose. Bij patiënten met een chronische aandoening kan echter ook een complicatie optreden die acute zorg noodzakelijk maakt. Daarnaast is (sub-)acute verwardheid bij een persoon die dat nooit eerder heeft gehad, reden voor extra oplettendheid en zorg. Een infectie kan leiden tot een delier. In dit hoofdstuk bespreken we een aantal ziektebeelden die tot verwardheid kunnen leiden, en geven we alarmsignalen aan.
Diederik Dippel
48. De patiënt met hoofdpijn
Samenvatting
Hoofdpijn komt heel veel voor. Er zijn veel goedaardige, vaak chronische varianten, maar plots ontstane hoofdpijn kan ook een aankondiging zijn van een levensbedreigende ziekte. Veelvoorkomende oorzaken zijn een subarachnoïdale bloeding (SAB) en migraine. Ook het cerebraal vasoconstrictiesyndroom, cerebrale veneuze sinustrombose en acuut glaucoom spoedeisende oorzaken van acute hoofdpijn. Andere oorzaken die in de differentiaaldiagnose passen zijn cerebellair hematoom, hypertensieve encefalopathie, meningitis (bij koorts), arteritis temporalis (bij oude mensen) en metastasen of intracraniële infecties (in geval van recent ontstane hoofdpijn bij patiënten met kanker of hiv-infectie). Complicaties en invaliditeit kunnen worden voorkomen door het herkennen van alarmsignalen en het tijdig instellen van de juiste behandeling.
Diederik Dippel
49. De patiënt met acute uitvalsverschijnselen
Samenvatting
Uitvalsverschijnselen, zoals zwakte van een arm, been of aan één kant van het gelaat, of het wegvallen van het zicht van één oog of een gezichtshelft, onduidelijke spraak of niet of niet vloeiend spreken wijzen meestal op een ernstige aandoening van de hersenen, zoals een herseninfarct of hersenbloeding. Soms is het een symptoom van een hypoglykemie. Als het gaat om de vaakst voorkomende oorzaak, ischemie ofwel herseninfarct, mag er geen minuut verloren gaan. Met de FAST-test kun je snel eg gemakkelijk bepalen of mogelijk een beroerte speelt.
Diederik Dippel
50. De patiënt met een wegraking
Samenvatting
De belangrijkste oorzaken voor een wegraking zijn syncope en een epileptische aanval. Syncope wordt gedefinieerd als een tijdelijk verlies van bewustzijn als gevolg van cerebrale hypoperfusie. Syncope wordt onderverdeeld in een reflexsyncope, orthostatische hypotensie en syncope met een cardiale oorzaak. Onderscheid tussen de verschillende oorzaken kan worden gemaakt met verkregen informatie vanuit de anamnese en lichamelijk onderzoek. In de praktijk is het lastig om onderscheid te maken zonder aanvullend onderzoek. Cardiale oorzaken en epilepsie zullen verder moeten worden onderzocht in het ziekenhuis.
Lisa Huygen, Karin Kaasjager
51. De patiënt met afwijkende temperatuur
Samenvatting
Hyperthermie kan wijzen op een onderliggende infectie. We spreken dan van koorts. Dit vereist adequate aanpak en behandeling omdat een infectieziekte kan leiden tot ernstige sepsis en septische shock. Het is belangrijk om te denken aan temperatuurletsels aangezien dit een levensbedreigend situatie kan zijn. Zonder herkenning komt de behandeling te laat. Jonge kinderen kunnen ten gevolge van plotselinge temperatuurstijging een koortsstuip ontwikkelen. Voor alle temperatuurletsels geldt de ABCDE-benadering en het meten van de rectale temperatuur is de hoeksteen van de diagnostiek. De niet-inspanningsgebonden warmteletsels zijn moeilijker te herkennen. Een patiënt met warmteletsel (hitteziekte of hitteberoerte) dient naar een koudere omgeving overgebracht te worden en zo spoedig mogelijk gekoeld, indien mogelijk, middels een ijsbad. Een dalende lichaamstemperatuur geeft activatie van het sympathisch zenuwstelsel waardoor rillen, verhoging van het metabolisme, tachypneu en tachycardie wordt geïnduceerd. Men spreekt van hypothermie (onderkoeling). Het voorkomen van verdere afkoeling cruciaal. Daarbij dient natte kleding verwijderd te worden en een isolatiedeken te worden gebruikt.
Gerard Innemee
52. De patiënt met acute buikpijn
Samenvatting
Acute pijn in de buik kan een uiting zijn van een levensbedreigende aandoening. Omdat de buik meerdere organen en orgaansystemen bevat en buikpijn ook kan ontstaan vanuit de thorax, is de differentiaaldiagnose van acute pijn in de buik breed. Prehospitaal beschikt men over beperkte middelen om tot een definitieve diagnose te komen. Van belang is om het juiste ziekenhuis te selecteren bij presentatie van een patiënt of het redelijkerwijze hebben uitgesloten van levensbedreigende aandoeningen bij patiënten die worden overgedragen aan de huisarts. Levensbedreigende ziektebeelden met acute buikpijn zijn geruptureerde aneurysma abdominalis (rAAA), darmischemie, darmperforatie, bloeding van de tractus digestivus en een ileus.
Mengalvio Sleeswijk

Verbreding en achtergronden

Voorwerk
53. Forensische geneeskunde
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende vormen die onder de gezamenlijke noemer ‘geweld’ kunnen worden ondergebracht: huiselijk geweld, kindermishandeling, ouderenmishandeling, onveilige situaties, ontspoorde zorg en forensische bewustwording. In het kader van kindermishandeling staan we stil bij Veilig Thuis. Ouderenmishandeling kan zich in allerlei vormen voordoen: fysieke mishandeling, psychische mishandeling, (psychische) verwaarlozing, seksueel misbruik. We zoomen niet alleen in op het herkennen van mishandeling en de risicofactoren, maar leggen ook uit hoe je daar als ambulancezorgprofessional mee omgaat. Bovendien lichten we de wet- en regelgeving toe die betrekking heeft op de verschillende uitingen van geweld, zoals de verplichte Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling.
Piet Machielse, Yvonne Pauwels
54. Grootschalige hulpverlening en GGB
Samenvatting
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten en achtergronden van de opgeschaalde ambulancezorg behandeld. De term die hiervoor wordt gebruikt, is Grootschalige Geneeskundige Bijstand (GGB). Aspecten als coördinatie en regie voeren de boventoon en hebben enerzijds uitwerking binnen de geneeskundige hulpverlening en anderzijds naar multidisciplinaire partners als politie, brandweer en bevolkingszorg. We belichten de functie van de taakverantwoordelijken (TV) Transport, Command & Control, Triage, Treatment, Secundaire Triage en Loodspost bij een grootschalig incident, en staan stil bij de rol van de Officier van Dienst Geneeskundige (OvDG). De verschillende rollen staan ook beschreven op taakkaarten. Triage in de opgeschaalde zorg is onder te verdelen in triage sieve en triage sort. Uitgangspunt is het zo snel mogelijk classificeren van T1-, T2-, en T3-slachtoffers. Ten slotte belichten we de verschillende vormen van zelfredzaamheid van burgers waar je in de ambulancezorg mee te maken krijgt en besteden we aandacht aan specifieke letsels bij grote incidenten, zoals multitraumapatiënten, mensen met brandwonden en slachtoffers ten gevolge van CBRN-incidenten.
Arjan de Kreek
55. Extreem geweld
Samenvatting
Extreem geweld is een thema dat de afgelopen tijd steeds meer aandacht heeft gekregen binnen de prehospitale hulpverlening. Aanslagen in de ons omringende landen gaven aanleiding om op landelijk niveau met de partners als politie en brandweer afspraken te maken over de handelswijze in gevallen van extreem geweld. Het incidentgebied wordt bij CBRNE-incidenten (Chemisch, Biologisch, Radiologisch, Nucleair en Explosief) opgedeeld in een hot zone, warm zone en cold zone. Het motorkapoverleg bepaalt deze zonegrenzen, de corridors en overnameplaatsen, evenals de opstelplaatsen voor ambulances, locaties voor de opvang van slachtoffers, de aan- en afvoerroutes en de beveiliging van deze locaties. Er gelden vier multidisciplinaire werkafspraken. Tactische hulpverlening vindt plaats in de warm en cold zone en is er op gericht levensreddende handelingen te verrichten en slachtoffers in veiligheid te brengen. Men onderscheidt drie typen zorg: zorg onder directe dreiging/onder vuur; zorg onder indirecte dreiging conform het MARCH-principe; zorg gegeven in de evacuatiezone/geen dreiging.
Arjan de Kreek
56. Samenwerking bij een grootschalig incident
Samenvatting
De Geneeskundige Hulpverlening Organisatie in de Regio (GHOR) is het orgaan dat bij grote incidenten de leiding heeft over de zorgverlenende instanties, zoals ziekenhuizen, huisartsen, de GGZ, het Rode Kruis en de ambulancezorg. De GHOR heeft in de niet-acute fase de taak om de geneeskundige keten te ondersteunen in de voorbereiding op een groot incident, (dreigende) ramp of crisis. Daarnaast heeft de GHOR intensief overleg met de multidisciplinaire partners. Belangrijke rollen zijn daarin weggelegd voor de Officier van Dienst Geneeskundige (OvDG), Algemeen Commandant Geneeskundig Zorg (ACGZ) en Directeur Publieke Gezondheid (DPG). We gaan daarna in op de rol van de Gemeentelijke GezondheidsDienst (GGD) bij de vier processen binnen de publieke gezondheidszorg: infectieziektebestrijding (IZB), medische milieukunde (MMK), psychosociale hulpverlening (PSH) en gezondheidsonderzoek na rampen (GOR). De veiligheid van de inwoners van Nederland wordt geregeld vanuit de 25 veiligheidsregio’s. Bij grote incidenten treden de verschillende disciplines samen op en wordt een bepaald niveau van Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdingsprocedure (GRIP) in werking gesteld.
Arjan de Kreek
57. Het mobiel medisch team (MMT)
Samenvatting
Als aanvulling op de reguliere ambulancezorg verleent het mobiel medisch team (MMT) zo snel mogelijk medisch specialistische hulp ter plaatse voor elke, al dan niet door toedoen van een ongeval, vitaal bedreigde patiënt. Het MMT draagt er zorg voor dat elke patiënt in het voor hem meest geëigende ziekenhuis komt, en kiest ook het vervoermiddel (ambulance of helikopter). Het doel van MMT-zorg is vermindering van de morbiditeit en mortaliteit van de vitaal bedreigde patiënt. Nederland beschikt over vier parate en twee oproepbare MMT’s. Een mobiel medisch team – men spreekt ook wel van Helicopter Emergency Medical Services (HEMS) – bestaat in Nederland uit een medisch specialist (MMT-arts), een HEMS crewmember (HCM-er), een vlieger (piloot) en op sommige MMT-stations een ‘helicopter landing officer’ (HLO-er). We staan stil bij zowel de primaire als secundaire inzetcriteria voor een MMT, alsook bij de cancelcriteria MMT. We gaan in op de afwegingen bij het al dan niet inzetten van helikoptertransport.
Iscander Maissan
58. CBRNe voor ambulanceprofessionals
Samenvatting
CBRNe wordt gebruikt voor incidenten en ongevallen waarbij Chemische, Biologische, Radiologische, Nucleaire en explosieve stoffen zijn betrokken. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd wat CBRNe is, hoe ambulanceprofessionals ermee te maken kunnen krijgen en wat het handelingsperspectief is. Bij de bespreking van incidenten met chemische stoffen, die relatief vaak voorkomen, gaan we in op irriterende/bijtende gassen, verstikkende stoffen, cholinerg toxidroom, corrosieve stoffen, koolwaterstoffen. Er kunnen giftige gassen of dampen vrijkomen en zich verspreiden, of er kunnen explosies plaatsvinden. De AGS (adviseur gevaarlijke stoffen) gaat over de decontaminatie (ontsmetting) van materiaal en het voorkomen van verspreiding. De GAGS (gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen) adviseert over de medische kant van het incident. De GAGS is aanspreekpunt voor de ambulanceprofessional. Aan het einde van het hoofdstuk ligt de focus op biologische en radiologische/nucleaire incidenten. We sluiten af met explosieletsels en blastverwondingen.
Elfriede Conradie-Thiessens
59. De ethische dimensie van de professionaliteit van ambulancezorgverleners
Samenvatting
Ambulancezorgprofessionals hebben te maken met complexe zorgvragen. Afgezien van medische, spelen ook morele overwegingen een rol bij de zorgverlening. In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan ethische aspecten, principes, gevolgen, plichten, deugden, emoties en zorg. Er belichten diverse gespreksmethodes die ethische reflectie stimuleren en faciliteren. We staan stil bij de vier principes voor het handelen van gezondheidszorgprofessionals: weldoen, voorkomen van schade, respecteren van autonomie en rechtvaardigheid. Binnen de ‘Ethic of Care’ wordt zorg breed opgevat: ook emotionele ondersteuning en aandacht voor werkomstandigheden zijn bijvoorbeeld vormen van zorg. Zorg is enerzijds een universele menselijke behoefte, anderzijds is zorg particulier, omdat behoeften en capaciteiten van mensen nu eenmaal verschillen, evenals de omstandigheden. Dit benadrukt het belang van ‘shared decision making’.
Mariël Kanne
60. Ambulancezorg in bijzondere settings
Samenvatting
In de eerste paragraaf wordt aandacht besteed aan de wijze waarop in de grensregio’s wordt samengewerkt binnen de acute zorg en ambulancezorg. Voor de wederzijdse inzet van hulpdiensten, ambulances/Rettungswagen in het andere land gelden aandachtspunten, zoals uniforme procedures bij 112-melding, optimalisering van gegevensuitwisseling, stroomlijnen van opleidingen voor ambulancezorgprofessionals en wederzijdse erkenning van diploma’s. Vervolgens gaan we in op de (medische) hulpverlening bij evenementen. Aandacht is er voor de rol van Medisch Manager Evenementenzorg (MME) als medisch eindverantwoordelijke. Ten slotte verschuift de aandacht zich naar het ambulancezorgproces bij een incident op het water. Complicerende factoren daarbij zijn het gegeven dat veel zorgvragers vanaf het water geen exacte locatie kunnen aangeven én dat een redding vaak nodig is alvorens de zorg kan worden opgestart. Er komen enkele specifieke situaties aan bod om duidelijk te maken dat hier, op een andere wijze dan op het land, maatwerk nodig is.
Cees Schenkeveld, Jan-Pieter Slijkhuis, Trudie van Duin

Rijvaardigheid

Voorwerk
61. Veiligheid en vervoerstrauma
Samenvatting
Door het toepassen van competenties van bestuurders met een (spoedeisende) medische taak zijn de verkeersveiligheid en optimale patiëntenzorg geborgd. Essentieel daarbij is dat de bestuurder zich rekenschap geeft van de 7V’s. Daarnaast zal de bestuurder rekening houden met zijn uitzicht, de verkeersdrukte en vooral bedacht zijn op afdeksituaties. Tijdens een spoedrit heeft de bestuurder van een voorrangsvoertuig 41 keer meer kans om betrokken te worden bij een verkeersongeval. Door gevaren tijdig te herkennen en zijn snelheid daarop aan te passen, kan een vervoerstrauma voorkomen worden. Dit vereist naast een juiste attitude en een professionele rijstijl waarbij het toepassen van de verkeerstaak leidt tot verkeersveiligheid. Een vervoerstrauma is te voorkomen door hier bewust en doordacht rekening mee te houden.
Wilbert van Beersum
62. Verkeersinzicht
Samenvatting
Door tijdig de verkeersinvloeden te onderkennen ontwikkelt de bestuurder verkeersinzicht en kan op (hachelijke) situaties anticiperen. Door voorspelbaar rijgedrag te laten zien kunnen de andere weggebruikers snel en goed anticiperen op het te verwachten gedrag van de ambulance in het verkeer. De bestuurder past de verkeerstaak – het geheel van verkeersopgaven waarmee hij voor, tijdens en direct na de verkeersdeelname te maken krijgt – toe, met de bijbehorende taakprocessen, om de juiste keuze te maken. Daar waar het veilig kan, past de bestuurder de strategie ‘Tegengesteld Opvallend Naderen’ (T.O.N.) toe. Ten slotte wijzen we erop dat niet alle weggebruikers een voorrangsvoertuig horen en/of zien.
Wilbert van Beersum
63. Voertuigdynamica
Samenvatting
In dit hoofdstuk staan we stil bij de voertuigdynamica. De bestuurder realiseert zich te allen tijde dat er verschillende interne en externe krachten invloed kunnen hebben op de beweging van het transportvoertuig. Allereerst gaan we in op spoorvorming met bijbehorende dwarskrachten. Daarna worden aquaplaning, waarbij zich tussen de band van de ambulance en het wegdek een dun filmlaagje vormt met grote invloed op de bestuurbaarheid, wielspin bij snel accelereren en positieve en negatieve wegverkanting besproken. Ten slotte richt de aandacht zich op de veiligheidsaspecten van de ambulance zelf. Aspecten waar je als bestuurder tijdens een (spoed)rit rekening mee moet houden zijn de aandrijving, het zwaartepunt, de stuurinrichting, de wielbasis en spoorbreedte, veerwerking, schokdemping en de banden.
Wilbert van Beersum
64. Rijtechniek en krachtenspel
Samenvatting
De rijtechniek van de bestuurder is medebepalend voor het uitvoeren van optimale patiëntenzorg en -veiligheid. Door op tijd vrije ruimtes te kiezen, voorspelbaar gedrag te laten zien en ook het voorrangsvoertuig vroegtijdig zichtbaar te maken kan de bestuurder de ambulance rollend houden en de meest veilige plaats op de weg kiezen. De keuze die de bestuurder maakt is afhankelijk van toestand van de patiënt, het tijdstip, de dag van de week, de weersomstandigheden, het soort wegdek en het gedrag van andere weggebruikers. Met andere woorden, er is geen standaard oplossing. In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op afstand houden oftewel volgafstand, het gedrag van medeweggebruikers, de stopafstand en het rijden op de snelweg.
Wilbert van Beersum
65. Urgentie en rijstijl
Samenvatting
Door gebruik te maken van ADAS (Advanced Drivers Assistance Systems), talking traffic en intelligente verkeersregelinstallaties (i-VRI’s) is het mogelijk om tijdens spoedritten een verkeersveilige te garanderen, zodat de patiënt ook in de ambulance optimale zorg kan worden geboden. De bestuurder is op de hoogte van relevante wet- en regelgeving en van brancherichtlijnen en ontheffingen, en weet wat prevaleert bij tegenstrijdige regelgeving. De bestuurder is tijdens elke rit verantwoordelijk voor de veiligheid van de patiënt, van de inzittenden, van hemzelf en van andere weggebruikers. Dit is een niet te onderschatte verkeerstaak.
Wilbert van Beersum
Nawerk
Meer informatie
Titel
Leerboek ambulancezorg
Redacteuren
R.A. Lichtveld
A. Bruintjes
A. van Eldik
Y. te Braake
M.E. Sleeswijk
Copyright
2023
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-368-2789-8
Print ISBN
978-90-368-2788-1
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-2789-8