Twee typen eenzaamheid worden beschreven: emotionele eenzaamheid en sociale eenzaamheid. Eenzaamheid kan gevolgen hebben voor de kwaliteit van leven en de gezondheid (verhoogde bloeddruk). Daarnaast is er een verhoogd risico op overlijden (paragraaf 9a.1).Bijna 40% van de volwassen bevolking in Nederland voelt zich eenzaam, van wie ruim 8% ernstig of zeer ernstig eenzaam. Vrouwen voelen zich vaker emotioneel eenzaam, terwijl mannen vaker sociaal eenzaam zijn. Er is een toename van eenzaamheid boven de leeftijd van 75 jaar; het sociale netwerk wordt dan kleiner (paragraaf 9a.2 en paragraaf 9a.3).Externe en persoonlijke factoren die het risico op eenzaamheid kunnen vergroten (paragraaf 9a.4):Somatische functiekenmerkenOuderen zijn kwetsbaarder voor het ontstaan van ziekten. De helft van de 75-plussers heeft twee of meer chronische ziekten. Disfuncties in orgaansystemen kunnen ertoe leiden dat de sociale participatie belemmerd wordtCognitieve functiekenmerkenCognitieve achteruitgang zorgt ervoor dat het onderhouden of aangaan van vriendschappen bemoeilijkt wordtPersoonlijkheidsfunctiekenmerkenEen gebrek aan sociale vaardigheden, een negatief zelfbeeld, weinig zelfvertrouwen, gevoelens van sociale angst en sterke verlegenheid zijn persoonlijke eigenschappen die het risico op eenzaamheid vergrotenBelevingsfunctiekenmerkenIeder mens heeft een andere beleving van sociale relaties. Dit heeft te maken met iemands persoonlijke standaardSociale omgevingskenmerkenRisicofactoren zijn onder meer: emigratie, een verhuizing, scheiding, ziekte of overlijden van de partner, goede vrienden of familieleden, pensionering, maatschappelijke beeldvorming, individualisering, verzakelijking van de zorgLevensgeschiedenisEerdere teleurstellingen in het aangaan van contactenLichamelijke, psychische, sociale of gedragsmatige signalen kunnen tot het vermoeden leiden dat er gevoelens van eenzaamheid zijn. Met behulp van de zogeheten PES-structuur kan het probleem eenzaamheid uitgewerkt worden. Om meer inzicht te krijgen in de ernst en het type van de eenzaamheid kan gebruik worden gemaakt van de eenzaamheidsschaal (paragraaf 9a.5).Eenzaamheid kan worden aangepakt door preventieve maatregelen (zoals het onderhouden en uitbreiden van een goed sociaal netwerk) of door interventies in te zetten om aanwezige gevoelens van eenzaamheid te verhelpen of te verminderen (curatief). Vanwege het maatschappelijke belang is er een centrale rol weggelegd voor de overheid en de gemeenten bij het verminderen van eenzaamheid (paragraaf 9a.6).Voor het doorbreken van de eenzaamheid is het zaak dat de oudere er zelf mee aan de slag gaat. De verpleegkundige kan de oudere ondersteunen door de zelfmanagementvaardigheden te vergroten. Het is belangrijk om als verpleegkundige een ondersteunende rol te bieden, maar het probleem niet zelf op te lossen. Motivational interviewing is hierbij een geschikte gesprekstechniek (paragraaf 9a.6.3).De strategieën om eenzaamheid te verminderen kunnen worden opgedeeld in netwerkontwikkeling, standaardverlaging en leren omgaan met eenzaamheidsgevoelens (paragraaf 9a.7).
Ouderen blijven langer zelfstandig thuis wonen met hulp van familieleden, buren en als het echt niet anders kan met ondersteuning van hulpverleners. Ouderen zijn dikwijls aangewezen op hulpbronnen vanuit hun systeem of lopen vast vanwege het wegvallen of ontbreken ervan. Verpleegkundigen onderzoeken daarom niet alleen de situatie rond ouderen, maar ook de rol van mantelzorgers hierin (paragraaf 9b.1).Het aantal kwetsbare ouderen in Nederland in 2030 wordt geschat op één miljoen. Dit betekent dat er vele mantelzorgers bij hen betrokken zullen zijn (paragraaf 9b.2).Psychiatrische factoren bij ouderen kunnen leiden tot (ernstige) gedragsproblematiek. Mantelzorgers lopen hierdoor een groot risico op overbelasting. Overbelasting kan ook veroorzaakt worden door belastende factoren bij de mantelzorgers zelf: geringe kennis van cognitieve achteruitgang en dementie, weinig inzicht in gedragsproblematiek, eigen persoonlijkheidsproblematiek (paragraaf 9b.3).Externe en persoonlijke factoren (paragraaf 9b.4):Somatische functiekenmerkenErnstige ziekten bij ouderen hebben gevolgen voor iedereen die ermee te maken heeftCognitieve functiekenmerkenMantelzorgers geven aan dat cognitieve problematiek van de partner of ouders een enorme impact heeft op de onderlinge relatiesPersoonlijkheidsfunctiekenmerkenMensen met een persoonlijkheidsstoornis of -probleem ervaren grote moeilijkheden in hun relaties en hun relaties ervaren grote problemen met hen. Onder stress kunnen persoonlijkheidsproblemen zowel bij ouderen als bij mantelzorgers oplaaienBelevingsfunctiekenmerkenEr kan sprake zijn van depressie bij de oudere of de mantelzorgerSociale omgevingskenmerkenDe overgang naar het partnerschap in de tweede levenshelft wordt gezien als een grote overgang die een beroep doet op het adaptieve vermogen van het ouder wordende paar en de omgevingLevensgeschiedenisTrauma’s of problemen uit het verleden kunnen in het heden een grote impact hebbenHet is belangrijk (dreigende) overbelasting, mogelijke incompetentiegevoelens bij mantelzorgers en andere systeemproblematiek vroegtijdig te signaleren om erger te voorkomen. De MantelScan is een instrument om samen met zorgvragers en mantelzorgers een zorgnetwerk in kaart te brengen, waarbij er aandacht is voor de draagkracht en draaglast van dat netwerk (paragraaf 9b.5).De intake op basis van de onderwerpen uit de dynamische systeemanalyse, MantelScan en signaleringsinstrumenten, aangevuld met medische informatie van de huisarts en specialist, kan leiden tot preventieve maatregelen, met als doel problemen van ouderen en mantelzorgers vóór te zijn (paragraaf 9b.6.1.Een hulpmiddel bij curatieve interventies is het Sofa-model. De vervolgstap is contextuele therapie (Nagy). Bij onvoldoende effect kan worden verwezen naar een systeemtherapeut (paragraaf 9b.6.2.Om zelfmanagement bij mantelzorgers en ouderen te stimuleren kan gebruik worden gemaakt van motivatietechnieken (paragraaf 9b.6.3).
Bij sociotherapie gaat het over sfeer en ambiance in de woon-leefomgeving, over ritme, structuur en dagbesteding; het gaat steeds over cliënten, mantelzorgers en (een multidisciplinair team van) hulpverleners tegelijkertijd. Een woon-leefomgeving met kenmerken van een sociotherapeutisch klimaat draagt in belangrijke mate bij aan het welbevinden van kwetsbare ouderen (paragraaf 9c.1).Binnen het sociotherapeutisch milieu voor kwetsbare ouderen kunnen vier niveaus onderscheiden worden die in intensiteit oplopen (paragraaf 9c.2 t/m paragraaf 9c.5).1.Basiselementen: fysieke omgeving, sfeer, ambiance, structuur, dagritme en dagbesteding.2.Communicatie en samenwerking: tussen de hulpverlener en de cliënt (let op overdracht en tegenoverdracht) en tussen teamleden onderling.3.Evidence-based benaderingswijzen en interventies: algemene benaderingswijzen in het kader van belevingsgerichte zorg (realiteitsoriëntatiebenadering, validatie, zintuiglijke activerende ondersteuning/snoezelen) en specifieke psychotherapeutische gedragsinterventies als tweede stap (all good, all bad, twee gesprekken met een verplicht karakter, overladen waardoor verzadiging optreedt, SRC, counseling, rehabilitatie).4.Enscenering klimaat, situatie en relaties: de hoogste vorm van sociotherapie, alleen toepasbaar als aan alle drie de voorgaande niveaus voldaan is. De inbreng van hbo-verpleegkundigen is noodzakelijk.
Ouderenmishandeling kent diverse vormen: psychische mishandeling, lichamelijke mishandeling, financiële en materiële uitbuiting, geestelijke of lichamelijke verwaarlozing en seksueel misbruik (paragraaf 9d.1).Ongeveer 5% van de ouderen wordt het slachtoffer van mishandeling. In Nederland worden naar schatting 200.000 ouderen mishandeld (paragraaf 9d.2).Er zijn diverse risicofactoren voor het ontstaan van ouderenmishandeling. Een belangrijke factor is: afhankelijkheid van de oudere. Andere factoren zijn: klein en kwetsbaar sociaal netwerk, langdurige geschiedenis van geweld in de familie, ingrijpende life events, alsook overbelasting, afhankelijkheid of verslaving bij de pleger (paragraaf 9d.3.1).Beschermende factoren zijn: weerbaarheid van de oudere, meer gedragsalternatieven bij de pleger, respijtzorg, uitbreiding van het sociale netwerk (paragraaf 9d.3.1).In een assessment bij een vermoeden van ouderenmishandeling is het van belang alert te zijn op signalen bij de oudere zelf en bij zijn omgeving (zowel de mantelzorg als de professionele omgeving). De oudere zal de term mishandeling zelf nooit gebruiken (paragraaf 9d.3.1).Elke zorginstelling is verplicht een beleid te hebben waarin de meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling een plaats heeft (paragraaf 9d.3.1).Een zorgorganisatie kan een aantal maatregelen nemen ter preventie van ouderenmishandeling door een medewerker: scholing, ondersteuning, klimaat scheppen waarin knelpunten en zorgen bespreekbaar zijn, beleidsvoering wat betreft grensoverschrijdend gedrag en sociale veiligheid (paragraaf 9d.3.2).Bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is er een meldpunt voor ouderenmishandeling in de zorg. Maatregelen die de IGZ kan nemen, zijn het aanspannen van een tuchtrechtszaak bij BIG-geregistreerde professionals (dus ook bij verpleegkundigen), aangifte van de pleger bij het OM en een onderzoek naar het beleid van de instelling waar de pleger werkzaam is (paragraaf 9d.3.2).