Skip to main content
Top

2016 | Boek

Kinderfysiotherapie

Auteurs: R. van Empelen, Ria Nijhuis-Van Der Sanden, Annelies Hartman

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

In deze druk wordt een beeld gegeven van vernieuwingen in visie, werkwijze en inzichten in de Nederlandse kinderfysiotherapie. Zowel wetenschappers als praktisch georiënteerde kinderfysiotherapeuten en andere bij kinderen betrokken behandelaars belichten hun invalshoeken op de diverse indicatiegebieden.
In het boek wordt achtereenvolgens beschreven hoe het methodisch systematisch handelen, het gebruik van de International Classification of Functioning, Disability and Health for Children and Youth (ICF-CY) als classificatiesysteem en het Hypothesis-Oriented Algorithm for Clinicians II (HOAC-II) als model voor klinisch redeneren verhelderend werken en de transparantie vergroten. Hierdoor is het boek niet alleen geschikt als studieboek voor de opleiding, maar is het zeker ook onmisbaar voor reeds praktiserende kinderfysiotherapeuten.

Daarnaast is het boek waardevol voor kindergeneeskundigen, kinderartsen, (kinder)revalidatieartsen, huisartsen, consultatiebureauartsen, ergotherapeuten, orthopedagogen, logopedisten, psychologen en vele andere professionele hulpverleners in de kinder- en jeugdgezondheidszorg.

De redactie was ook deze keer in handen van Ron van Empelen, Ria Nijhuis-van der Sanden en Annelies Hartman. 

Inhoudsopgave

Voorwerk
1 Werkwijze binnen de kinderfysiotherapie
Samenvatting
Zoals aangegeven in het Beroepscompetentieprofiel Kinderfysiotherapeut is de kinderfysiotherapie een specialisme binnen de fysiotherapie, dat zich richt op kinderen, jeugdigen en adolescenten die problemen ervaren bij het bewegen.1 De kinderfysiotherapeut onderzoekt en geeft indien nodig sturing aan het motorisch functioneren van kinderen. Hierbij wordt rekening gehouden met de naaste omgeving, de ouders worden intensief betrokken bij de behandeling (zie ook hoofdstuk 4).2,3
Ron van Empelen, M. W. G. Nijhuis- van der Sanden, Annelies Hartman
2 Theorieën over motorisch leren en handelen
A Motorisch leren
Samenvatting
Beweging is onontbeerlijk om iets voor elkaar te krijgen in de wereld en om te communiceren met anderen. Motoriek en motorisch leren zijn daarmee essentieel voor ons bestaan. Zonder het vermogen te leren zouden we ons niet aan kunnen passen aan veranderingen in de omgeving en ons ook geen nieuwe motorische vaardigheden eigen kunnen maken. Motorisch leren houdt in dat er veranderingen plaatsvinden in de aansturing van bewegingen die een zekere tijd voortbestaan. Dat laatste wordt in het onderzoek bepaald met een retentietest, dat wil zeggen: een test die wordt afgenomen nadat enige tijd niet meer is geoefend. Leerprocessen zijn echter strikt genomen niet te isoleren. We leren voortdurend en ons brein verandert continu. Het leven van een individu is op te vatten als één groot, onafgebroken leerproces en de anatomie van het brein als de materiële neerslag daarvan. Leren is overigens niet alleen een kwestie van veranderingen in het brein. In de rest van het zenuwstelsel treden ten gevolge van oefening ook veranderingen op, evenals in andere delen van het lichaam. Het gehele lichaam voegt zich naar taken die we vaak uitvoeren, denk bijvoorbeeld aan de hypertrofie die optreedt als we een bepaalde spiergroep intensief gebruiken, of aan het elastischer worden van bindweefsel door lenigheidsoefeningen. Bij motorische leerprocessen is daarom altijd sprake van een wisselwerking tussen (veranderingen in) neurale processen en (veranderingen in) de structuur van het bewegingsapparaat.
Peter J. Beek
2 Theorieën over motorisch leren en handelen
B Motorisch handelen
Samenvatting
Onderzoek van de motorische (on)vermogens van een kind vraagt een theoretisch referentiekader dat duidelijk maakt dat bewegen meer is dan het aanspannen of ontspannen van spieren. Bewegen is het gebruikmaken van de motorische vrijheidsgraden van ons lichaam om daarmee doelen te realiseren zoals onszelf verplaatsen, het manipuleren van objecten, communiceren met medemensen, maar ook uiting geven aan onze emoties. In de neurowetenschappen worden al deze doelgerichte handelingen acties genoemd. Het succesvol uitvoeren van dergelijke acties of juist het gebrek daaraan door een stoornis of disfunctie kan vele oorzaken hebben, waarbij een scala aan factoren een rol speelt. De activatie van spieren en hun (reflexmatige) regeling kunnen door neurale of anatomische beschadiging als gevolg van ziekte tekortschieten. Maar evengoed kan de cognitieve vertaling van het doel van de actie (intenties) in actieplannen en scenario’s falen doordat de patiënt het vermogen mist om wat hij zou willen doen te vertalen in plannen of het vermogen mist de plannen te activeren. Het alleen observeren van een motorische handeling biedt daarom niet genoeg aanknopingspunten voor een motorische probleemanalyse en behandeling. Immers, de uiterlijk waarneembare handeling is het gevolg van vele cognitieve, neuromusculaire en biomechanische voorwaarden die elkaar kunnen verstoren, aanvullen en gedeeltelijk compenseren. De visie die in dit hoofdstuk wordt verdedigd, is dat de kinderfysiotherapeutische probleemanalyse en het opstellen van een interventieplan moeten geschieden vanuit een kenniskader waarin zowel de cognitieve, motivationele, emotionele, neuromusculaire en biomechanische processen een plaats hebben. Als de kinderfysiotherapeut de motoriek beoordeelt, zal in eerste instantie gekeken moeten worden naar wat de intentie van de actie was en of het doel van de beweging gehaald wordt. Facetten die van belang zijn bij de observatie, hebben betrekking op de timing en krachtsregulatie, op de aanpassingsmogelijkheden aan de fysieke effecten van het bewegen in relatie tot onze leefwereld (de context) en in relatie tot onze lichaamseigen mogelijkheden. Een belangrijk punt is of er efficiënt gebruikgemaakt kan worden van die mogelijkheden (optimaal gebruik van vrijheidsgraden).
Bouwien Smits-Engelsman, Bert Steenbergen, Gerard P. van Galen
3 Groei en ontwikkeling
A Erfelijkheid en aanleg
Samenvatting
In vergelijking met andere leeftijdsfasen is het meest kenmerkende van de kinderleeftijd dat deze periode getypeerd wordt door groei en ontwikkeling. Een optimale groei is het resultaat van erfelijke aanleg, een goede lichamelijke en geestelijke gezondheid, gezond gedrag en goede voeding. Elke stoornis in deze leeftijdsperiode – indien ingrijpend genoeg wat betreft ernst of duur – zal een negatieve invloed hebben op het groeiproces en kan daarmee eventueel gevolgen hebben voor het latere leven. De groei(curve) is dan ook een graadmeter voor de algehele gezondheidstoestand van het kind en kennis hierover is dus van belang voor elke behandelaar die bij de behandeling van een kind betrokken is.
Janiëlle A. E. M. van Alfen-van der Velden, Barto J. Otten
3 Groei en ontwikkeling
B Fysieke groei en ontwikkeling
Samenvatting
Onder groei van een orgaan of individu wordt niet alleen de toename in grootte verstaan, maar vooral ook de toename in functionele mogelijkheden. De functionele ontwikkeling wordt ook wel rijping genoemd en leidt uiteindelijk tot een volwassen situatie, niet alleen in anatomisch (grootte), maar ook in functioneel opzicht. De begrippen groei, ontwikkeling en rijping horen onverbrekelijk bij elkaar. Ook nadat een kind somatisch al is uitgegroeid, vindt er nog steeds ontwikkeling plaats in intellectueel, psychologisch en sociaal opzicht. Ook al komt er aan de groei in strikte zin dan een einde, de ontwikkeling gaat altijd door.
Janiëlle A. E. M. van Alfen-van der Velden, Barto J. Otten
3 Groei en ontwikkeling
C Voeding en groei
Samenvatting
Aandacht voor de voeding van het kind is van oudsher een van de belangrijke opdrachten van alle mensen die betrokken zijn bij de zorg voor het kind. Zij zijn zich dan ook zeer bewust van het feit dat te weinig of onvolwaardige voeding nadelige effecten kan hebben voor de groei en ontwikkeling van een kind. In de voorbije decennia heeft dit bewustzijn geleid tot het streven naar een groter wetenschappelijk inzicht in de behoeften aan voeding zoals die aanwezig zijn bij het kind. Er is veel kennis vergaard, niet alleen over de totale hoeveelheid voeding, maar ook over de optimale samenstelling van de voeding. In de welvarende delen van de wereld is deze kennis omgezet in productieprocessen die ervoor zorgen dat het opgroeiende kind over de juiste voedingsmiddelen in de juiste hoeveelheden kan beschikken. Onvoldoende voedselopname zal vrijwel altijd wijzen op onderliggende lichamelijke of psychische ziekten, en in een enkel geval is verwaarlozing aan de orde. Een verstoorde groei en ontwikkeling door voedingsproblemen zal in dit deel van de wereld dan ook eerder worden veroorzaakt door overmaat dan door gebrek. Voor het grootste deel van de jeugd vormt een teveel aan voeding ten opzichte van het verbruik – bewegingsactiviteiten – met als resultante overgewicht een grotere bedreiging voor de gezondheid.
Kees Noordam, Erik A. K. Wauters
3 Groei en ontwikkeling
D Fysieke fitheid en training
Samenvatting
Zoals in voorgaande delen van dit hoofdstuk beschreven, zijn de toename in lichaamslengte en -gewicht de meest opvallende fysieke ontwikkelingen in de kindertijd. Naast anatomische veranderingen vinden er in het lichaam van een kind tijdens de groeifase ook grote (inspannings)fysiologische aanpassingen plaats, bijvoorbeeld in de functie van het metabolisme. Hiermee moet rekening gehouden worden wanneer men interventies wil plegen op het gebied van de gezondheidsgerelateerde fysieke fitheid en training. Waar bij volwassenen door het verouderingsproces het inspanningsvermogen afneemt, zien we bij kinderen en adolescenten het inspanningsvermogen juist toenemen, ook als gecorrigeerd wordt voor lichaamsgewicht en/of -lengte. Vanwege de lichamelijke groei, de specifieke ontwikkeling en rijping van het bewegingsapparaat én de sterk veranderende fysiologie mogen kinderen en adolescenten niet als ‘kleine volwassenen’ beschouwd worden. Dit betekent ook dat fysieke trainingsrichtlijnen die gelden voor volwassenen niet toepasbaar zijn op kinderen en adolescenten. In dit deel van het hoofdstuk wordt ingaan op drie globale ontwikkelingsaspecten van het inspanningsvermogen, namelijk de aerobe capaciteit, de anaerobe capaciteit en de spierkracht. Hiernaast beschrijven we wat bekend is over het effect van training op deze aspecten tijdens de groei bij kinderen en adolescenten.
Marco van Brussel
4 Motorische ontwikkeling
A De motoriek van foetus en pasgeborene
Samenvatting
De allereerste bewegingen van de menselijke foetus zijn zijwaartse bewegingen van hoofd en romp. Ze verschijnen vanaf 7 weken postmenstruele (PM) leeftijd. Een week later ontstaan de bewegingen van de ledematen. De eerste bewegingen van armen en benen zijn eenvoudige, kortdurende buig-strekbewegingen. Vanaf week 9 à 10 PM ontstaan complexe en gevarieerde bewegingen, waaraan alle onderdelen van het lichaam meedoen. Dit zijn de kenmerkende gegeneraliseerde bewegingen (general movements, GM’s) van de foetus en jonge baby. Tijdens de GM’s worden alle bewegingscombinaties van de verschillende onderdelen van het lichaam uitgeprobeerd. Het verschijnen van complexe en gevarieerde GM’s op de leeftijd van 9-10 weken PM valt samen met het ontstaan van synaptische activiteit in de zogenoemde corticale subplaat. De corticale subplaat is een tijdelijke structuur in het zich ontwikkelende zenuwstelsel. Niet alleen het ontstaan van de specifieke GM-kenmerken valt samen met het ontstaan van subplaatactiviteit, ook de leeftijdsgebonden vormveranderingen en het verdwijnen van GM’s en subplaat vallen samen. Deze gelijktijdigheid vormde de basis voor de hypothese dat de variatie en complexiteit van GM’s teweeggebracht worden door subplaatactiviteit.
Mijna Hadders-Algra
4 Motorische ontwikkeling
B De motorische ontwikkeling van de zuigeling
Samenvatting
Onze kennis over de structurele en functionele ontwikkeling van het menselijke zenuwstelsel is beperkt. Mede daardoor is er sprake van een voortdurende discussie over de rol van aanleg en omgeving en mede daardoor zijn er vele theorieën over de motorische ontwikkeling.1 Hierna worden de theorieën die het meest in de belangstelling staan besproken.
Mijna Hadders-Algra, Patricia A. M. van Iersel, J. F. Dirks
4 Motorische ontwikkeling
C Motorische ontwikkeling van het oudere kind
Samenvatting
Kinderfysiotherapeuten worden regelmatig geconfronteerd met vragen van ouders of verwijzers over de motorische ontwikkeling van een kind. Ouders willen met name weten of er sprake is van een motorische achterstand of van een afwijkende motorische ontwikkeling. Om te kunnen vaststellen of er sprake is van een motorische achterstand heeft de kinderfysiotherapeut de beschikking over verschillende meetinstrumenten die in hoofdstuk 6 worden besproken. Om te bepalen of er sprake is van een afwijkende motorische ontwikkeling is het noodzakelijk dat de kinderfysiotherapeut het motorisch functioneren van het kind vergelijkt met dat van kinderen met overeenkomstige bewegingservaring. In de kinderfysiotherapie wordt veelvuldig gebruikgemaakt van een zogenoemde ‘gouden standaard’, dat wil zeggen dat uitgegaan wordt van een motorische ontwikkeling waarmee elk individueel kind kan worden vergeleken. Veel onderzoekers hebben in dit verband verschillende theorieën ter sprake gebracht om de veranderingen binnen het motorisch functioneren van opgroeiende kinderen weer te geven. Het is tot nu toe niet gelukt om een samenhangende grondtheorie te ontwikkelen die iedereen onderschrijft. In de volgende paragrafen zal een aantal van deze theorieën toegelicht worden. Een en ander wordt verhelderd aan de hand van de kinesiologische aspecten van een aantal bewegingshandelingen en een kinderfysiotherapeutische casus.
J. B. Netelenbos, R. A. H. M. Maas, I. H. F. Duiser
5 Pedagogisch perspectief in de kinderfysiotherapie
Samenvatting
Het screenen, diagnosticeren en therapeutisch handelen bij kinderen met een motorische beperking kan niet gebeuren zonder rekening te houden met de omgeving waarin het kind opgroeit. Met name voor heel jonge kinderen (0-4 jaar) en kinderen in de basisschoolleeftijd wordt deze omgeving gevormd door het gezin. Een stimulerende (thuis)omgeving en relaties zijn van vitaal belang voor de groei, ontwikkeling en het leren van kinderen. Er hebben in de afgelopen jaren twee belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden in het denken rondom de zorg voor kinderen met een motorische beperking die het belang van het rekening houden met de context waarin het kind opgroeit extra benadrukken. Ten eerste is, zoals uiteengezet in hoofdstuk 1, onder invloed van de International Classification of Functioning, Disability and Health for Children and Youth (ICF-CY) de nadruk komen te liggen op het realiseren van behandeldoelen op het niveau van activiteiten en participatie op gezins- en maatschappelijk niveau.1 In de ICF-CY-terminologie zijn ouders en kinderfysiotherapeut onderdeel van de externe factoren en is de opvoeding c.q. behandeling die het kind ervaart, onderdeel van de persoonlijke factoren die het functioneren van een kind beïnvloeden. Ten tweede is in de evolutie van de relatie tussen therapeut en ouder al sinds enige tijd het natuurlijke punt bereikt dat ouders én kinderen meer betrokken (willen) worden bij het bepalen en realiseren van behandeldoelen.2 Dit wordt ook wel aangeduid met de term family-centered services, of een gezinsgerichte benadering van de zorg. Deze ontwikkelingen hebben rechtstreeks gevolg voor het pedagogisch handelen van de kinderfysiotherapeut. Met andere woorden: er wordt van de kinderfysiotherapeut verwacht dat hij oog heeft voor het opvoedingsproces waarin kind en ouders verkeren en dat hij zijn eigen handelen hier vervolgens op afstemt.
Marian J. Jongmans, M. J. M. Volman
6 Meetinstrumenten
A Voor de motorische ontwikkeling van kinderen
Samenvatting
Informatie over het functioneren van kinderen kan op verschillende niveaus van het ICF-CY-model verkregen worden. In dit deel van hoofdstuk 6 wordt besproken welke instrumenten beschikbaar zijn om het functioneren van kinderen op lichaamsfunctie-, activiteiten- en participatieniveau in kaart te kunnen brengen. Sommige instrumenten meten duidelijk één concept op één bepaald niveau, andere instrumenten meten het functioneren in termen van meerdere concepten op meerdere niveaus (zie tabel 6.2 voor een overzicht van de instrumenten en het ICFCY-niveau dat zij beogen te meten). In hoofdstuk 6B wordt een overzicht gegeven van instrumenten die inzicht geven in de kwaliteit van leven van kinderen.
Marina M. Schoemaker, Marjolijn Ketelaar, H. A. Reinders-Messelink
6 Meetinstrumenten
B Meetinstrumenten voor kwaliteit van leven en competentiebeleving
Samenvatting
Informatie over het functioneren van kinderen kan verkregen worden op verschillende niveaus van het ICF-CY-model. In hoofdstuk 6A zijn vooral instrumenten besproken die informatie geven over het functioneren op het niveau van activiteiten en participatie. In dit hoofdstuk gaat het om ‘generieke instrumenten’ die gebruikt kunnen worden om verschillende gezondheidsgerelateerde uitkomsten te meten. De instrumenten binnen dit hoofdstuk geven dus geen beeld van specifieke onderdelen van het functioneren binnen het ICF-CY-model, maar trachten juist een overkoepelend en multidimensionaal beeld te geven van het functioneren en de subjectieve waarde die de persoon hieraan verbindt.
S. M. van der Pal, M. Ketelaar, M. J. M. Volman, J. Bruil
7 Behandelstrategieën in methodisch en didactisch perspectief
Samenvatting
Het belangrijkste doel binnen de kinderfysiotherapeutische behandeling is de motorische mogelijkheden van het kind te optimaliseren om zo het kind in staat te stellen nu en op volwassen leeftijd zichzelf te kunnen handhaven in de maatschappij. Het motorische gedrag van het kind is daarbij niet los te zien van zijn omgeving.
Eugene A. A. Rameckers, M. W. G. Nijhuis-van der Sanden, Tim Takken, Raoul H. H. Engelbert
7 Behandelstrategieën in methodisch en didactisch perspectief
A Functieniveau
Samenvatting
Binnen het aangegeven MDL-model (zie figuur 7.5) en de indeling vanuit de ICF-CY (zie figuur 7.2) worden de handelingen op het functiedomein binnen de VVV-principes alle ingedeeld onder het principe verzwaren. In een tabel aan het eind van dit hoofdstuk (tabel 7.10) zijn de definities van alle gebruikte termen weergegeven en hierin is ‘verzwaren’ gedefinieerd als: het fysiek belasten volgens de trainingswetten van kracht, conditie en gewrichtsmobiliteit. Binnen het aangegeven MDL-model (zie figuur 7.5) en de indeling vanuit de ICF-CY (zie figuur 7.2) worden de handelingen op het functiedomein binnen de VVV-principes alle ingedeeld onder het principe verzwaren. In een tabel aan het eind van dit hoofdstuk (tabel 7.10) zijn de definities van alle gebruikte termen weergegeven en hierin is ‘verzwaren’ gedefinieerd als: het fysiek belasten volgens de trainingswetten van kracht, conditie en gewrichtsmobiliteit.
Eugene A. A. Rameckers, M. W. G. Nijhuis-van der Sanden, Tim Takken, Raoul H. H. Engelbert
7 Behandelstrategieën in methodisch en didactisch perspectief
B Activiteiten- en participatieniveau
Samenvatting
Op activiteiten- en participatieniveau worden de doelen voor de behandeling enerzijds bepaald door de problemen die het kind en de ouders in het dagelijks leven aangeven, anderzijds door de prestaties die het kind heeft laten zien tijdens de diagnostische tests (zie figuur 7.1 en 7.2). De analyse van de hulpvraag, de analyse van de problematische activiteiten en de ingeschatte potentie die het kind heeft om de prestaties te verbeteren, bepalen de inhoud van het behandelprogramma, en de persoonlijke eigenschappen, de te leren taken en de omgeving bepalen de aanpak (zie figuur 7.3 en 7.4).
E. A. A. Rameckers, M. W. G. Nijhuis-van der Sanden
8 Neonatologie
Samenvatting
Neonatologie is het specialisme van de kindergeneeskunde dat zich bezighoudt met de zieke pasgeborenen en hun behandeling. Verbeteringen in de perinatale zorg (de zorg rond de geboorte) hebben ertoe geleid dat de overleving van pasgeboren kinderen sterk is toegenomen.1 Tot ver in de negentiende eeuw stierf 20% van de kinderen voor het eerste levensjaar. In de twintigste eeuw daalde de sterfte sterk door betere sociaaleconomische voorzieningen, kleinere gezinnen, betere hygiëne, vaccinaties en de ontwikkeling van antibiotica. De neonatale sterfte (binnen 28 dagen na de geboorte) bleef lang hoog, vooral ten gevolge van vroeggeboorte en aangeboren afwijkingen. Pas toen technische vooruitgang beademing mogelijk maakte, begon ook de sterfte door vroeggeboorte te dalen. Ontwikkelingen in de kinderchirurgie hebben ervoor gezorgd dat in de laatste decennia van de twintigste eeuw ook de sterfte van kinderen met aangeboren afwijkingen spectaculair is gedaald. Het is te verwachten dat door vooruitgang in de klinische genetica en de prenatale diagnostiek in de komende decennia ook de postnatale sterfte door aangeboren en erfelijke aandoeningen zal dalen. De keerzijde van de daling van de sterfte van de afgelopen periode is dat het aantal kinderen met ontwikkelingsproblemen en chronische ziekten die berusten op schade opgelopen in de perinatale periode, is toegenomen.
Anjo J. W. M. Janssen, Karen Koldewijn, Martin J. K. de Kleine
9 Kinderfysiotherapie bij pulmonale en cardiale aandoeningen
Samenvatting
De ervaring van de kinderfysiotherapeut in het behandelen van kinderen met cardiopulmonale aandoeningen is vooral afhankelijk van zijn werkveld. De kinderfysiotherapeuten in de klinische setting en diegenen die werken met meervoudig beperkte kinderen of met kinderen met een spierziekte, zullen regelmatig geconfronteerd worden met deze problematiek. De vraagstellingen zullen daarbij hoofdzakelijk op het pulmonale gebied liggen. Slechts weinig kinderen zijn onder behandeling voor cardiale problemen. Om deze reden is onderscheid gemaakt tussen kinderfysiotherapie bij pulmonale problemen en kinderfysiotherapie bij cardiale problemen. Het hoofdstuk is ingedeeld in paragrafen over normale groei, ontwikkeling, pathologie en pathofysiologie van longen en hart, en vervolgens onderzoek en behandelingsmogelijkheden. Voor het testen van fysieke inspanningscapaciteit en trainen van fysieke fitheid wordt verwezen naar de boeken Inspanningstests en Inspanningsfysiologie bij kinderen. 1,2
L. J. van der Giessen, D. C. M. Douma-van Riet
10 Reumatische ziekten en hemofilie op de kinderleeftijd
A Ontwikkelingskinesiologische aspecten, diagnostiek van bewegingsfuncties en kinderfysiotherapeutische interventies
Samenvatting
Naar de huidige inzichten in de kinderfysiotherapie richten interventies zich op de gevolgen van een bepaalde pathologie en veelal niet op de oorzaken. Deze inzichten zijn gebaseerd op het construct zoals weergegeven in de ICF-CY van de WHO (zie hoofdstuk 1). Het domein van de kinderfysiotherapie betreft de invloed die bepaalde ziekten hebben op het (motorisch) functioneren van het zich ontwikkelende kind.
O. T. H. M. Lelieveld, J. van der Net
10 Reumatische ziekten en hemofilie op de kinderleeftijd
B Hemofilie
Samenvatting
Hemofilie is een zeldzame erfelijke stollingsstoornis waarbij er sprake is van een tekort aan stollingsfactor VIII of IX, respectievelijk hemofilie A of B. De ernst van de ziekte wordt bepaald door de restactiviteit van de ontbrekende stollingsfactor.
Danielle C. M. Douma-van Riet, Marjon H. Cnossen
11 Kinderorthopedische problematiek
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt een algemeen beeld geschetst van enkele aan de orthopedie gerelateerde aandoeningen die de kinderfysiotherapeut regelmatig voor diagnostiek en behandeling krijgt aangeboden.
Leo van Vlimmeren, Bart Bartels, Raoul Engelbert, Peter van Essen
12 Traumatologie
A Brandwonden bij kinderen
Samenvatting
De huid is ons grootste orgaan en hij heeft veel belangrijke functies, zo beschermt hij tegen infecties, reguleert de temperatuur, vormt een barrière tegen vochtverlies en heeft onder invloed van zonlicht een rol in de productie van vitamine D.
Hennie Schouten, Saskia M. Sizoo, Marjan Rosenbrand
12 Traumatologie
B Handtherapie bij kinderen
Samenvatting
De handen van een baby en kind spelen een zeer belangrijke rol in het ontdekken van het lichaam en de omgeving. Zowel tactiele als motorische informatie wordt gebruikt om de ontwikkeling van baby tot volwassene te kunnen doorlopen. Juist het feit dat kinderen alles willen aanraken en bevoelen met de handen, zorgt ervoor dat kinderhanden relatief vaak betrokken zijn bij een trauma. Het is daarom van zeer groot belang om na een traumatisch handletsel of bij kinderen met een congenitale handaandoening de handfunctie zo optimaal mogelijk te maken om de interactie met de omgeving te behouden.
Anneke Hoekstra, Monique Ardon
12 Traumatologie
C Niet-aangeboren hersenletsel
Samenvatting
Dit hoofdstuk richt zich op de fysiotherapeutische behandeling van kinderen en jongeren met niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Deze aandoening kent een aantal ‘verborgen’ beperkingen die van invloed zijn op het totale (en dus ook het motorische) functioneren. We spreken van niet-aangeboren hersenletsel als er sprake is van beschadiging van het hersenweefsel door een hersenaandoening die op enig moment na de geboorte is ontstaan en die niet samenhangt met zwangerschap en bevalling. De gevolgen zijn blijvend en er is daardoor een breuk in de levenslijn ontstaan.1 Zelfs bij mild hersenletsel kunnen de gevolgen belemmerend zijn voor het participeren binnen het gezin, op school, in de vrijetijdsbesteding en/of het sporten. Subtiele cognitieve en emotionele stoornissen passend bij NAH zijn vaak moeilijk te herkennen.
J. Ermers, I. Rentinck
12 Traumatologie
D Traumatische dwarslaesie bij kinderen
Samenvatting
Uitgangspunt bij de huidige revalidatie van dwarslaesiepatiënten is de patiënt te stimuleren zo snel mogelijk te gaan doen wat hij zelf kan. In Nederland streeft men ernaar dat de patiënt pulmonaal en circulatoir stabiel is en verblijft hij tot die tijd in het ziekenhuis om vervolgens – meestal binnen enkele weken na het primaire letsel – over te gaan naar de kliniek van een revalidatiecentrum.1 De behandeling van dwarslaesiepatiënten vraagt bij uitstek een multidisciplinaire benadering. Door de complexiteit van problemen is samenwerking tussen verschillende disciplines, zoals ergo- en fysiotherapie, vaak onontbeerlijk. In Nederland wordt wat betreft organisatie en literatuur weinig specifieke aandacht besteed aan de behandeling van kinderen met een dwarslaesie, mogelijk door de lage incidentie en de beperkte mogelijkheden om de kennis omtrent deze diagnosegroep te bundelen. Gezien de problematiek die zich bij volwassenen die op (zeer) jonge leeftijd een dwarslaesie krijgen in de loop van hun leven kan voordoen, lijkt het van groot belang hier reeds in de primaire fase aandacht aan te besteden.2
Anka Michielsen, Sacha van Langeveld
13 Centraal-neurologische aandoeningen
A Centrale motorische aandoeningen
Samenvatting
Van de kinderen met centrale motorische stoornissen valt de grootste groep kinderen onder de noemer cerebrale parese (CP). Bij de classificatie is het belangrijk om de begrippen cerebrale parese als medische diagnose te onderscheiden van de classificatie van de centrale motorische stoornissen zelf. Cerebrale parese is een klinisch syndroom met een houdings- of bewegingsstoornis die voorkomt uit een niet-progressieve hersenbeschadiging die voor de eerste verjaardag is ontstaan. Naast de motorische stoornissen zijn er vaak stoornissen in gevoel, perceptie, cognitie, communicatie en gedrag, kan epilepsie aanwezig zijn en secundaire problemen van het bewegingsapparaat die leiden tot problemen in activiteiten en participatie.1
G. Kwakkel, J. Becher
13 Centraal-neurologische aandoeningen
B Onderzoek en behandeling
Samenvatting
Als we spreken over kinderen met centraal-neurologische aandoeningen (CNA) is er sprake van een beschadiging van het centrale zenuwstelsel. Dit kan een cerebrale parese (CP) zijn die pre-, peri- of postnataal ontstaan is, of een later verworven hersenletsel zoals een contusio cerebri. Dit kan leiden tot diverse secundaire problemen op het gebied van vegetatieve functies, motoriek, sensoriek, communicatie, cognitie en emotie.
Eugene Rameckers, Olaf Verschuren, Sonja Mensch
14 Perifeer-neurologische aandoeningen
A Spina bifida
Samenvatting
Bij spina bifida (SB) is sprake van een incomplete sluiting van de neurale buis, waardoor – afhankelijk van de hoogte en de uitgebreidheid van het defect – neurologische uitvalsverschijnselen ontstaan. In Nederland is de prevalentie van spina bifida 0,24 per 1000 levend geboren kinderen.1 Er is geen exacte oorzaak bekend, maar wel dat genetische, omgevings- en voedingsfactoren een rol spelen.
Marja Schoenmakers, Janke de Groot
14 Perifeer-neurologische aandoeningen
B Neurocutane aandoeningen
Samenvatting
Neurocutane aandoeningen zijn neurologische ziektebeelden die gemeenschappelijk hebben dat er zowel in de huid als in het zenuwstelsel afwijkingen voorkomen. Omdat zowel het zenuwstelsel als de huid voortkomt uit het embryonale ectoderm, spreekt men ook wel van ‘neuro-ectodermale dysplasieën’. In de literatuur worden deze aandoeningen ook wel gegroepeerd onder de term ‘facomatosen’ (phacos betekent moedervlek). Het gaat hierbij om congenitale aandoeningen met verschillende overervingspatronen. Daarbij is het van belang zich te realiseren dat de symptomatologie van deze ziekten zich zeker niet alleen beperken tot de van het ectoderm afgeleide orgaansystemen.
Gera Peters, Ria Nijhuis-van der Sanden
14 Perifeer-neurologische aandoeningen
C Het obstetrische plexusbrachialisletsel
Samenvatting
Het obstetrische plexusbrachialisletsel (OPBL) is een perifeer, traumatisch letsel van de plexus brachialis, die ontstaat tijdens de geboorte door overrekking of verscheuring van de wortels van C4/5 tot en met Th1.
Ida Bosga-Stork, Veronique Schaaf
14 Perifeer-neurologische aandoeningen
D Neuromusculaire aandoeningen en metabole myopathieën
Samenvatting
Neuromusculaire aandoeningen (spierziekten, waarvan de metabole myopathieën een onderdeel zijn) kunnen op elke leeftijd tot uiting komen. Een deel ervan zal zich al tijdens de kinderleeftijd manifesteren. Kinderen met deze aandoeningen kunnen zich presenteren met vertraagde (psycho)motorische ontwikkeling, die gepaard kan gaan met spierzwakte, hypotonie, hyperlaxiteit of verminderde inspanningstolerantie.
Aad Verrips, Marja Schoenmakers, Tim Takken
15 Kinderoncologische aandoeningen
Samenvatting
Kanker is, na ongevallen, de tweede doodsoorzaak bij kinderen in Nederland. Jaarlijks wordt bij ongeveer 600 kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar een maligne aandoening geconstateerd. Zoals te zien in figuur 15.1 zijn leukemieën (30-35%) en hersentumoren (20%) de meest voorkomende oncologische aandoeningen op de kinderleeftijd.
Peter Bekkering, Annelies Hartman, Patrick van der Torre, Auke Beishuizen
16 Motoriek en visuele stoornissen
Samenvatting
Vanaf de geboorte verandert het motorisch gedrag voortdurend. De motorische ontwikkeling en het motorisch leren komen tot stand door de interactie van het kind met de omgeving. Indien er in de mogelijkheid tot interactie sprake is van een beperking, zoals bij het kind met een gestoorde visus, ligt het voor de hand dat dit zal leiden tot een veranderde sensomotorische ontwikkeling en het motorisch leren zal anders verlopen. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op de normale visus, visuele stoornissen, de implicaties voor de motorische ontwikkeling van het kind en de kinderfysiotherapeutische interventie.
Annemieke Reimer, Marieke Siemonsma-Boom
17 Gedrags- en ontwikkelingsproblemen
A Autismespectrumstoornissen en stoornissen in aandacht met hyperactiviteit
Samenvatting
De kinderfysiotherapeut wordt in de praktijk geconfronteerd met uiteenlopende vormen van ontwikkelingspsychopathologie. Ontwikkelingspsychopathologie staat voor tijdelijke of blijvende verstoringen in de verstandelijke en vooral sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen en jeugdigen. De kinderfysiotherapeut dient om twee redenen kennis te hebben van deze fenomenen.
R. van Empelen, Ria Nijhuis- Van Der Sanden, Annelies Hartman
17 Gedrags- en ontwikkelingsproblemen
B Kinderfysiotherapeutische interventies bij autismespectrumstoornissen
Samenvatting
Kinderfysiotherapeuten op verschillende werkplekken komen in aanraking met kinderen met gedrags- en ontwikkelingsproblemen zoals developmental coordination disorders (DCD), aandachtstekortstoornissen met hyperactiviteit (ADHD) en autismespectrumstoornissen (ASS). Voor de kinderfysiotherapeut zijn de gedrags- en ontwikkelingsproblemen over het algemeen niet de reden dat het kind aangemeld wordt voor therapie, maar voor het slagen van onderzoek en behandeling is het noodzakelijk dat de therapeut kennis heeft van de psychopathologie en wat een ontwikkelingsstoornis voor het functioneren van het kind betekent.
R. van Empelen, Ria Nijhuis- Van Der Sanden, Annelies Hartman
17 Gedrags- en ontwikkelingsproblemen
C Kinderen met developmental coordination disorder: symptomatologie, diagnostiek en behandeling
Samenvatting
Dit hoofdstuk begint met een overzicht van de problematiek van het kind met een developmental coordination disorder (DCD).1 Daarna wordt ingegaan op de mogelijkheden tot diagnostiek en behandeling van deze kinderen. De term developmental coordination disorder (DCD) komt voort uit het DSM-IV-classificatiesysteem.
R. van Empelen, Ria Nijhuis- Van Der Sanden, Annelies Hartman
18 Kinderen met syndromen en verstandelijke beperkingen
Samenvatting
Een syndroom is een herkenbaar patroon van aangeboren afwijkingen met een bekende of bekend veronderstelde pathogenese c.q. oorzaak. De lichamelijke kenmerken verschillen per syndroom en vaak is er sprake van een verstandelijke beperking (bijvoorbeeld het syndroom van Down) of van een disharmonisch intelligentieprofiel (bijvoorbeeld het syndroom van Turner) of van specifieke gedragskenmerken (bijvoorbeeld compulsieve stoornissen bij het syndroom van Prader-Willi).
Peter Lauteslager, Ineke van der Burgt, Marieke van den Heuvel, Ria Nijhuis-van der Sanden, Annette van der Putten
19 Functionele klachten bij kinderen en jongeren
Samenvatting
Kinderen en jongeren met functionele klachten presenteren zich in de kinderfysiotherapeutische praktijk met uiteenlopende klachten: buikpijn, hoofdpijn, pijn in ledematen, vermoeidheid, pijn in gewrichten. Vaak zijn er meerdere klachten aanwezig en is de impact op hun leven enorm; er is dikwijls ernstig schoolverzuim, sociale isolatie en fysieke deconditionering. Binnen het gezin ontstaan spanningen. Medisch onderzoek leidt niet tot het diagnosticeren van een medische aandoening, met als gevolg groot onbegrip en ongenoegen van het kind of de jongere en zijn ouders. Ook vanuit de omgeving stuit men vaak op onbegrip.
Gert Dedel, Marlou Essink
20 Motorische schrijfproblemen
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens beschreven hoe vaak schrijfproblemen voorkomen bij kinderen, wat er bekend is over de etiologie, op welke wijze de kinderfysiotherapeut de diagnostiek moet uitvoeren en hoe vervolgens de behandeling van kinderen met motorische schrijfproblemen kan worden uitgevoerd. Uitgangspunt bij de in dit hoofdstuk beschreven diagnostiek en behandeling is dat er bij het kind geen sprake is van een onderliggende diagnose die met zodanige motorische stoornissen gepaard gaat dat het bewegen van de hand dermate gebrekkig verloopt dat aanpassingen voor het vastleggen van schrift noodzakelijk zijn (spraakherkenning of aangepaste tekstverwerking).
Anneloes Overvelde, Bouwien Smits-Engelsman, Ria Nijhuis-van der Sanden
21 Continentietraining
A Urine-incontinentie – Oorzaken en behandeling
Samenvatting
Mictie- en defecatiestoornissen bij kinderen komen veel voor. Ze zijn het gevolg van een abnormale functie van de blaas, darm, rectum, bekkenbodem en/ of interne en externe sfincter of een combinatie van deze factoren.
Marianne Vijverberg, Netty Bluijssen
21 Continentietraining
B Feces – Obstipatie en incontinentieproblemen
Samenvatting
Kinderen met obstipatie en/of incontinentie voor feces worden regelmatig doorverwezen naar een kinderfysiotherapeut of bekkenfysiotherapeut met specifieke kennis op dit gebied. Obstipatie bij kinderen is een veelvoorkomend en vaak pas later onderkend probleem dat op alle leeftijden voorkomt. Een systematische review toonde een prevalentie van obstipatie op de kinderleeftijd variërend van 0,7% in westerse tot 29,6% in niet-westerse landen.1
Marlou Essink, Perijn Verheij, Jet van Kuppenveld
Meer informatie
Titel
Kinderfysiotherapie
Auteurs
R. van Empelen
Ria Nijhuis-Van Der Sanden
Annelies Hartman
Copyright
2016
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-368-1592-5
Print ISBN
978-90-368-1591-8
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-1592-5