Skip to main content
Top

2009 | hbo | Boek

Jaarboek Fysiotherapie Kinesitherapie 2009

Redacteuren: Dr. J.J.X.R. Geraets, Dr. A. Nieuwboer, Prof.dr. J. Nijs, Dr. C. Veenhof, Dr. C.P. van Wilgen

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

In de 22ste editie van het Jaarboek Fysiotherapie Kinesitherapie staan de thema's Sport en Klinimetrie centraal, naast de vaste jaarlijkse terugkerende rubrieken Onderzoek en ontwikkeling en Opinie.In de rubriek Sport wordt ingegaan op de preventie, de diagnostiek en de behandeling van sportletsels bij verschillende populaire takken van sport en op de gevolgen van overtraining. In de rubriek Klinimetrie wordt aandacht besteed aan het meten van kwaliteit van zorg door de patiënt en door de fysiotherapeut.In de rubriek Onderzoek wordt onder meer aandacht besteed aan mentale training bij sporters en de betekenis hiervan bij de behandeling van patiënten met centraal hersenletsel. Tot slot wordt in de rubriek Opinie stilgestaan bij de rol van de fysiotherapeut bij het herkennen van pijncognities bij de chronische pijnpatiënt, de rol van de fysiotherapeut in een multidisciplinair team en de rol van de fysiotherapeut in de omgang met allochtonen.

Inhoudsopgave

Voorwerk

Sport

Voorwerk
1 Strategieën ter preventie van enkeldistorsies en voorstekruisbandletsels
Samenvatting
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van maatregelen die efficiënt zijn ter preventie van letsels bij volleybal en basketbal. De meest voorkomende letsels bij beide sporten zijn enkeldistorsies. De ernstigste letsels zijn die van de voorste kruisband. Een recent concept ter preventie van voorstekruisbandletsels is neuromusculaire training. Neuromusculaire training bestaat uit verscheidene trainingsmodaliteiten: sportspecifieke technieken (educatie), proprioceptieve balanstraining, krachttraining, snelheid en ‘agility’, en plyometrie (techniek). Bij neuromusculaire training wordt het accent gelegd op de kwaliteit van de uitvoering, niet op de kwantiteit. Er wordt een overzicht gegeven van de beoordeling, remediëring en training van spronglandingstechnieken. Ook wordt de effectiviteit van proprioceptieve balanstraining ter preventie van (recidiverende) enkeldistorsies besproken en worden eenvoudige richtlijnen gegeven om toe te passen in de praktijk of op het sportveld.
Elke Cumps, Inne Aerts, Romain Meeusen
2 Pendelen met de fiets
De invloed van regelmatig fietsen naar het werk op de fysieke en mentale gezondheid
Samenvatting
In dit onderzoek is gekeken wat het effect is van een jaar fietsen naar het werk op de fysieke fitheid, risicofactoren voor hart- en vaatziekten en de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit bij gezonde, voorheen niet-getrainde mannen en vrouwen. Vijfenzestig deelnemers fietste gedurende een jaar drie keer per week van en naar het werk, de vijftien leden van de controlegroep werd gevraagd om hun sportbeoefening en andere fysieke activiteiten niet te wijzigen. Er werden maximale inspanningstests, bloedstalen en vragenlijsten afgenomen. Alle metingen werden na zes en twaalf maanden herhaald. De deelnemers noteerden de afgelegde afstand, frequentie en duur van het fietsen en andere fysieke activiteiten in weekboeken. In de eerste zes maanden fietsten de deelnemers significant vaker dan in de daaropvolgende zes maanden. Bij deelnemers die meer dan 25 km per week fietsten, met een frequentie van minstens drie keer per week, verbeterden de fysieke parameters. De vitaliteit verbeterde in de eerste zes maanden bij de hele groep. De conclusie is dat een jaar fietsen naar het werk een positieve invloed heeft op de fysieke prestatie en mogelijk een positieve invloed op de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit, bloedwaarden en de bloeddruk bij voorheen niet-getrainde mannen en vrouwen. Het minimale energieverbruik (kcal) voor een toename in de fysieke parameters lijkt 1500 kcal/week voor mannen en 1000 kcal/ week voor vrouwen te zijn. Dit zou neerkomen op ongeveer 25 kilometer per week fietsen voor zowel mannen als vrouwen.
Bas de Geus, Romain Meeusen
3 Hardlopen en blessures
Samenvatting
Hardlopen is een populaire sport. Het aantal mensen dat aan hardlopen doet neemt nog steeds toe. De groei van het aantal hardlopers heeft ook een keerzijde: meer blessures. Het merendeel van de hardloopblessures ontstaat als gevolg van overbelasting en doet zich voor aan de knie. De incidentie van hardloopblessures is hoog en varieert tussen 2,5 en 38 per 1000 uren hardlopen. De hoogte van de incidentie is afhankelijk van de populatie hardlopers, de definitie van ‘blessure’ en de duur van het onderzoek. Er is veel onderzoek gedaan naar risicofactoren voor hardloopblessures, maar er is nog een gebrek aan overeenstemming tussen de resultaten. Meer dan de helft van de blessures ontstaat door fouten in de trainingsbelasting, waarbij te snel te veel lopen wordt gezien als de belangrijkste oorzaak van het ontstaan van een blessure. Een eerder doorgemaakte hardloopblessure en wedstrijdgericht hardlopen lijken risicofactoren te zijn voor het ontstaan van een blessure. Er is geen bewijs dat factoren zoals schoeisel, rekken en ondergrond, geslacht, leeftijd BMI, statiekafwijkingen van de voet en anatomische variabelen een oorzakelijk verband hebben met het ontstaan van een blessure.
Ida Buist, Steef Bredeweg
4 Diagnostiek en behandeling van de jumper’s knee
Samenvatting
De jumper’s knee (patellatendinopathie) is een frequent voorkomende, lastig te behandelen blessure die gekenmerkt wordt door be lastingafhankelijke pijn ter plaatse van de apex patellae. De etiologie is multifactorieel: aanleg, overbelasting en verstoringen in de spierpeesfunctie en bewegingsketen lijken een belangrijke rol te spelen. Histopathologisch is er bij een chronische patellatendinopathie sprake van een gestoord regeneratieproces (tendinose) en niet zoals vaak gedacht werd een tendinits. Vasculoneurale ingroei is mogelijk de oorzaak van de pijn. Dit heeft consequenties voor de behandelstrategie. Die moet meer gericht zijn op het bevorderen van de regeneratie en niet zozeer op het bestrijden van een inflammatoir proces. Dit verklaart mogelijk waarom in de afgelopen decennia een grote diversiteit aan (anti-inflammatoire) behandelingen met weinig succes werd toegepast.
Het revalidatieprogramma van een sporter met een patellatendinopathie is een langdurig proces (3-6 maanden) waarin aanpassen van de belasting, (excentrische) oefentherapie gericht op verbetering van de spier-peesfunctie en optimalisering van de bewegingsketen zeker aan bod moeten komen. Later dienen ook meer sportspecifieke oefeningen te worden ingebouwd. Extracorporele Shockwave Therapie (ESWT) kan mogelijk een additioneel therapeutisch effect hebben. Wanneer conservatieve behandeling faalt, is operatief ingrijpen nog een optie. De resultaten zijn echter wisselend en een operatie is zeker geen garantie om snel terug te keren op het oorspronkelijke sportniveau. Op het nieuwe histopathologisch inzicht gebaseerde experimentele behandelmethoden zoals scleroseren van de neovascularisaties en toepassing van groeifactoren lijken veelbelovend maar nader onderzoek is nodig alvorens zij in de klinische praktijk kunnen worden toegepast.
Hans Zwerver, Anton Slagers
5 Detectie en preventie van sportletsels bij jongeren
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de preventie van sportletsels bij jongeren vorm kan worden gegeven. Hiervoor wordt uitgegaan van de epidemiologische kennis over prevalentie en incidentie, en van de intrinsieke en extrinsieke risicofactoren van sportletsels. Voorbeelden worden aangehaald uit het voetbal en het basketbal. Er wordt besproken hoe een preventiestrategie kan worden uitgewerkt, rekening houdend met het primaire, secundaire of tertiaire niveau van de preventie en informatie uit de preventieve screening. Bijkomend wordt toegelicht wie verantwoordelijk is voor het nemen van preventieve maatregelen, afhankelijk van de risicofactoren die men met die preventieve maatregelen wenst aan te pakken.
Filip Staes
6 Overtraindheid in de sport: stand van zaken en mogelijkheden voor preventie
Samenvatting
Overtraindheid is een veelvuldig besproken en gevreesd fenomeen in de sportwereld waar ook fysiotherapeuten steeds vaker mee worden geconfronteerd. Het eerste deel van het hoofdstuk beschrijft de meest recente wetenschappelijke inzichten ten aanzien van definiëring, prevalentie, diagnose, behandeling en vroegtijdige markers van overtraindheid. Geconstateerd wordt dat, ondanks enige vorderingen, overtraindheid een nog steeds grotendeels onbegrepen fenomeen is. Dit benadrukt het belang van preventie. In het tweede deel van dit hoofdstuk worden mogelijkheden besproken om door het bijhouden van belasting, herstel en prestatie overtraindheid te voorkomen.
Koen Lemmink, Michel Brink, Esther Nederhof

Klinimetrie in de praktijk

Voorwerk
7 Het gebruik van meetinstrumenten in de fysiotherapeutische praktijk en de toepassing bij patiënten met artrose
artrose
Samenvatting
Door de toepassing van ‘evidence-based medicine’ (EBM) zullen uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek steeds vaker het dagelijks (be)handelen van de fysiotherapeut bepalen. EBM houdt in dat op basis van het huidige beste bewijsmateriaal beslissingen genomen worden over de behandeling van de patiënt. Steeds vaker verrichten fysio- en kinesitherapeuten metingen in hun eigen praktijksituatie. Alvorens te kunnen gaan meten is de keuze van het (juiste) meetinstrument echter van groot belang. Deze keus is niet altijd eenvoudig, het is voor fysiotherapeuten onmogelijk op de hoogte te zijn van alle beschikbare meetinstrumenten in het vakgebied. In dit hoofdstuk wordt beschreven waar fysiotherapeuten op moeten letten bij het kiezen van meetinstrumenten. Ook wordt ingegaan op mogelijke hulpmiddelen bij het maken van deze keuze, zoals recent systematisch literatuuronderzoek naar geschikte meetinstrumenten bij specifieke groepen patiïnten. Dit laatste wordt toegelicht aan de hand van een voorbeeld, een literatuuronderzoek naar meetinstrumenten bij patiïnten met artrose.
Paul van Wilgen, Cindy Veenhof
8 Klinimetrie van meten van bewegingsuitslagen van de knie
Samenvatting
Het meten van beweeglijkheid is een belangrijk onderdeel van het fysiotherapeutisch onderzoek en de behandeling. In dit hoofdstuk worden verschillende vormen van meten van gewrichtsbeweeglijkheid besproken, met de knie als voorbeeld. Achtereenvolgens komen meten met het timmermansoog, een universele goniometer, een parallellogramgoniometer en een inclinometer aan bod. Behalve op enkele algemene regels en randvoorwaarden wordt er ingegaan op de klinimetrische eigenschappen van de verschillende instrumenten. De belangrijkste doelstelling is de lezers inzicht te geven in de mogelijkheden en beperkingen van de beschikbare meetinstrumenten. Hoewel het meten van bewegingsuitslagen belangrijk is voor een clinicus, dienen bewegingsuitslagen met de nodige voorzichtigheid te worden bekeken. Verschillen van enkele graden tussen twee beoordelaars ofbeoordelingen mogen niet altijd toegeschreven worden aan veranderingen in de gezondheidstoestand van de patiënt, maar komen mogelijk voort uit de beperkte reproduceerbaarheid van de metingen.
Ton Lenssen
9 Onderzoek van arm- en handfunctie bij kinderen met een hemiplegie
Samenvatting
Kinderen met een hemiplegie (halfzijdige verlamming van het lichaam) ten gevolge van cerebrale parese worden geconfronteerd met verschillende beperkingen in hun arm-en handfunctie. Om deze beperkingen te beoordelen is het cruciaal betrouwbare meetinstrumenten te gebruiken die de belangrijkste componenten van de functie van de bovenste extremiteit bevatten. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de meest gebruikte meetinstrumenten voor het onderzoek van de arm- en handfunctie bij kinderen met een hemiplegie. De inhoud, de klinimetrische eigenschappen en de praktische bruikbaarheid worden besproken.
Katrijn Klingels, Ellen Jaspers, Ann Huysmans, Ann Van de Winckel, Hilde Feys
10 Klinimetrische toepassingen bij de ziekte van Parkinson
Samenvatting
Om de problemen van patiïnten te inventariseren en het effect van fysiotherapeutische behandeling adequaat te evalueren, is het cruciaal betrouwbare en valide meetinstrumenten te gebruiken. In dit hoofdstuk wordt een probleemgerichte aanpak beschreven van het gebruik van meetinstrumenten voor de inventarisatie en evaluatie van functionele mobiliteitsbeperkingen bij een patiënt met de ziekte van Parkinson. In het licht van de klinimetrische eigenschappen en de praktische toepasbaarheid van enkele tests wordt de meerwaarde van meten als toevoeging aan het klinisch onderzoek onder de aandacht gebracht.
Alice Nieuwboer, Samyra Keus
11 Het resultaat van zorg: zijn fysiotherapeuten en patiënten het eens?
Samenvatting
De laatste jaren is er een toenemende behoefte aan inzicht in de zorg die door fysiotherapeuten/kinesitherapeuten en oefentherapeuten Cesar en Mensendieck wordt geleverd. Vooral voor de resultaten van de zorg blijkt dit moeilijk te zijn. Dit komt doordat er geen consensus is over de vragenlijsten die hiervoor gebruikt moeten worden. Bovendien hebben therapeuten moeite met het toepassen van vragenlijsten die door patiïnten ingevuld moeten worden omdat zij vinden dat dit te veel tijd kost en te belastend is voor de patient. Mogelijk wordt een vragenlijst die door de therapeut zelf ingevuld kan worden, beter gebruikt. Onbekend is echter in welke mate therapeuten en patiïnten het eens zijn over het resultaat van de zorg. Daarom is die overeenstemming onderzocht en is gekeken welke vragenlijst voor therapeuten het beste overeenkomt met het oordeel van patiïnten. Het blijkt dat de overeenstemming tussen therapeuten en patiïnten redelijk is. Een vraag aan de therapeut omtrent de verandering in de klachten van de patiënt komt het best overeen met het oordeel van de patiënt zelf.Maar de praktische toepasbaarheid van deze vraag moet nog verbeterd worden. Aanbevolen wordt om de vraag voor de therapeut in combinatie met een vragenlijst voor de patiënt te gebruiken. In dit hoofdstuk worden aanbevelingen gedaan om het gebruik van vragenlijsten voor patiïnten te vergroten.
Ilse Swinkels, Chantal Leemrijse

Onderzoek en ontwikkeling

Voorwerk
12 ‘Movement imagery’ in de revalidatie: de transfer van sport naar therapie
Samenvatting
Movement imagery en mental practice krijgen als additionele interventie steeds meer aandacht in de revalidatie van verschillende groepen patiïnten. Het lijkt erop dat het systematisch voorstellen van bewegingen kan bijdragen tot een beter motorisch herstel. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe mentale training in de sport gebruikt wordt en hoe de transfer naar de revalidatie op basis van evidence gemaakt kan worden. Een mogelijk raamwerk in vijf stappen voor het gebruik van mentale training in de praktijk wordt geïntroduceerd. Het wordt geconcretiseerd aan de hand van een specifieke doelgroep, patiïnten na een cerebrovasculair accident (CVA). Bij het ontwikkelen van ‘nieuwe’ behandelmethoden voor de revalidatie kunnen trainingsmethoden uit de sport interessant blijken. Movement imagery is hierbij een mooi hulpmiddel.
Susy Braun
13 Vermoeidheid bij borstkankerpatiënten tijdens en na adjuvante chemotherapiebehandeling
Samenvatting
Vermoeidheid is een van de meest voorkomende klachten bij vrouwen met borstkanker, met name als ze chemotherapie krijgen. Ondanks de hoge prevalentie van vermoeidheid en de diepgaande effecten op de kwaliteit van leven, is weinig bekend over het verloop en de factoren die van invloed zijn op vermoeidheid bij borstkankerpatiënten die chemotherapie ondergaan. In dit hoofdstuk wordt een prospectief cohortonderzoek naar vermoeidheid beschreven, waarvan de resultaten belangwekkend zijn voor fysiotherapeuten die met deze patiënten in aanraking komen. In dit onderzoek werden 157 borstkankerpatiënten vijfmaal geïnterviewd: drie keer tijdens en twee keer na de chemotherapiebehandeling. De meeste patiënten kreg en zes kuren. Dezelfde patiënten vulden ook een dagboekje in om de vermoeidheid tussen twee kuren te meten. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de prevalentie van vermoeidheid (64-82%) in de onderzoeksperiode hoog is. Direct na de start van de chemotherapiebehandeling is een significante toename van patiïnten die vermoeid zijn te zien. Het verloop van de algemene en de lichamelijke vermoeidheid is grotendeels hetzelfde. Er zijn wel verschillen tussen behandelingen met verschillende stoffen. Het verloop van de dimensies reductie in activiteit, reductie in motivatie en mentale vermoeidheid lijkt tijdens de chemotherapiebehandeling stabiel met een lichte verbetering na de laatste kuur. Het verloop van de vermoeidheid tussen twee kuren heeft een wisselend patroon.
Nynke de Jong
14 Developmental Coordination Disorder: de diagnosestelling
Samenvatting
De term Developmental Coordination Disorder (DCD) wordt gebruikt om kinderen te beschrijven die thuis of op school problemen hebben met taken die motorische vaardigheid vereisen. De problemen kunnen niet verklaard worden door een medische diagnose of door een laag intelligentieniveau. DCD komt vaak voor in combinatie met andere ontwikkelingsstoornissen zoals Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) of dyslexie. Het vaststellen van DCD, het toekennen van het diagnostisch label DCD aan een kind, kan enkel gebeuren door een multidisciplinair team. De term DCD beschrijft overigens alleen het motorische gedrag van het kind, het is geen verklaring en ook geen absoluut gegeven. Handelingsgerichte diagnostiek is vervolgens noodzakelijk om een zorg- of behandelplan te kunnen opstellen. Taakgerichte therapie lijkt momenteel het meest aangewezen voor kinderen met DCD.
Hilde van Waeluelde
15 Actieve aanpak van chronische lage rugpijn: klinisch onderzoek en behandeling
Samenvatting
Bij de actieve aanpak van chronische lage rugpijn, wordt vaak slechts gedacht aan de behoefte aan diverse oefeningen. Om de behandeling echter zo specifiek mogelijk op de individuele problematiek van de patiënt en zijn dagelijkse activiteiten te kunnen oriënteren is allereerst een uitgebreid, gestandaardiseerd en betrouwbaar klinisch onderzoek noodzakelijk. De behandeling die volgt is vaak samengesteld uit verscheidene componenten, met het accent op de belangrijkste hinder voor de patiëent. De behandeling moet voldoende individueel gericht zijn, maar het is niet zinvol om al te complexe oefeningen aan te bieden wanneer dat niet nodig is. De belangrijkste boodschap aan de patiënt is dat hij zelf een grote verantwoordelijkheid draagt voor het welslagen van de therapie en het streven naar onafhankelijkheid. Daartoe is een goede communicatie tussen de patiënt en therapeut essentieel.
Veerle Steuens

Opinie

Voorwerk
16 Geblesseerde (top)sporters: de rol van de sportfysiotherapeut
Samenvatting
Sporten is voor een topsporter een groot en belangrijk deel van het leven. Een blessure veroorzaakt bij hen dan ook niet alleen fysiek leed, maar heeft ook mentale gevolgen en soms (ernstige) financiële consequenties. In dit hoofdstuk wordt toegelicht welke rol de sportfy siotherapie en sportfysiotherapeut bij geblesseerde (top)sporters hebben. Dit wordt op een praktische manier beschreven aan de hand van een geblesseerde topvoetballer. Niet alleen de sportfysiotherapeut, maar ook de sportarts speelt een belangrijke rol bij het managen van een blessure en het bewaren van de rust. De revalidatie van een topsporter is dus meer dan een medische kwestie en in veel gevallen is een multidisciplinaire aanpak nodig. De bij de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Sportgezondheidszorg aangesloten sportfysiotherapeut kan hierin een belangrijke rol spelen en is qua opleiding de specialist bij uitstek. Door een optimale communicatie met andere sportzorgaanbieders kan hij deze taak zowel in de setting van een topsportorganisatie als in zijn eigen praktijk vervullen.
Jeffrey jansen
17 Bijsturen van cognities bij patiënten met fibromyalgie: het grensgebied tussen de fysiotherapie en de psychologie
Samenvatting
Cognities vormen de basis voor veel menselijk gedrag. In samenspel met emoties hebben cognities een grote rol in de uiting van (ziekte)-gedrag. Het verkrijgen van inzicht in cognities heeft meerwaarde voor de fysiotherapeut. Fysiotherapeuten hebben te maken met een groeiende groep patiïnten met chronische klachten. Het ziektegedrag van patiënten met chronische klachten blijkt niet altijd effectief te zijn, met als gevolg meer klachten ofuitval bij therapie. Het veranderen van dit gedrag speelt in de fysiotherapie een steeds grotere rol. Het is voor de fysiotherapeut van belang, meer te weten te komen over de cognities en emoties die aan het gedrag van een patient voorafgaan. De cognities betreffende een aandoening of klachten noemen we ziektepercepties. Deze ziektepercepties kunnen de mogelijke oorzaken van de aandoening betreffen maar ook de consequenties en de mate van controle die men denkt te hebben over de aandoening. Het zelfregulatiemodel van Leventhal biedt een mogelijkheid om de cognities en emoties van patiïnten in kaart te brengen. In het model wordt een relatie gelegd tussen de klacht, de gedachten, de emoties en het gedrag van de patiënt. Op basis van dit model is de Illness Perception Questionnaire ontwikkeld. Deze vragenlijst vormt een praktisch hulpmiddel om inzicht in de ziekteperceptie van patiïnten te krijgen. Vervolgens kunnen inefficiënte en onjuiste ziektepercepties met behulp van bijvoorbeeld educatie aangepast worden. Het veranderen van ziektepercepties kan een eerste voorwaarde zijn om tot een effectieve gedragsverandering te komen.
Renske van Abbema, Paul van Wilgen, Jo Nijs
18 De fysiotherapeut in samenwerkingsverbanden in de gezondheidszorg
Samenvatting
De vergrijzing zal leiden tot een toename van de kosten in de gezondheidszorg. De overheid, zorgverzekeraars en zorgverleners zijn daarom steeds meer geïnteresseerd in doelmatige zorg waarbij de vraag van patiïnten centraal blijft staan. Zorgketens en netwerken zijn samenwerkingsverbanden die de afgelopen jaren ontwikkeld zijn om de zorg voor ouderen en chronisch zieken beter te organiseren. Samenwerking en afstemming tussen speciaal getrainde zorgverleners uit de eerste, tweede maar ook derde lijn zijn belangrijke aspecten in projecten zoals het Fyranet, het Loopnetwerk, ParkinsonNet en de diverse CVA- en COPD-ketens. De fysiotherapeut is in deze projecten een belangrijke speler en richt zich onder andere op meer bewegen, het voorkomen van (secundaire) complicaties, maar ook op het verbeteren van de dagelijkse activiteiten. In deze samenwerkingsverbanden worden fysiotherapeuten specifiek opgeleid en gelden richtlijnen als uitgangspunt om gezamenlijk beleid af te stemmen. In de meeste samenwerkingsverbanden verbetert de kwaliteit van zorg en is er een grotere tevredenheid onder patiïnten, fysiotherapeuten en andere betrokken zorgverleners. De doelmatigheid van deze samenwerkingsverbanden is nog niet geheel duidelijk aangezien het onderzoeken hiervan complex is. Onderzoek van betere methodologische kwaliteit waarbij patiïnten over een langere termijn gevolgd worden, is nodig. In de toekomst zullen deze onderzoeken hoogstwaarschijnlijk ook de doelmatigheid aantonen van samenwerkingsverbanden waarin fysiotherapeuten participeren.
Maarten Nijkrake
19 Allochtonen en fysiotherapeuten: verwachtingspatronen
Samenvatting
Fysiotherapeuten die in achterstandswijken werken, benoemen een groot aantal problemen in de hulpverlening aan allochtone cliënten. Zij zijn vaak niet tevreden over het verloop en het resultaat en dat lijkt voor hun allochtone cliënten ook te gelden, want regelmatig komen allochtone cliënten na een aantal behandelingen niet meer terug. In dit hoofdstuk worden vanuit een theoretisch en praktisch kader handreikingen gegeven waarmee therapeuten hun zorg aan deze cliënten nieuwe impulsen kunnen geven. Na het schetsen van een algemeen beeld van de grootste groepen allochtonen, hun gezondheid en hun gebruik van de gezondheidszorg, wordt aan de hand van gegevens uit onderzoek beschreven welke uitdagingen er zijn voor de hulpverlening. Vervolgens komen de voor- en nadelen van verschillende aspecten in de aanpak aan de orde. De conclusie is dat met een juiste benadering goede resultaten bereikt kunnen worden, maar dat daarvoor veranderingen nodig zijn bij de cliënten, bijde therapeuten en in de leefomgeving van de cliënten. Kortom, een pleidooi voor een integrale benadering.
Dorine van Rauensberg, Thea Barendse
Nawerk
Meer informatie
Titel
Jaarboek Fysiotherapie Kinesitherapie 2009
Redacteuren
Dr. J.J.X.R. Geraets
Dr. A. Nieuwboer
Prof.dr. J. Nijs
Dr. C. Veenhof
Dr. C.P. van Wilgen
Copyright
2009
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-6912-6
Print ISBN
978-90-313-6032-1
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-6912-6