Skip to main content
Top

2020 | Boek

Inleiding in de gerontologie en geriatrie

Redacteuren: M. Visser, A.A.L. Kok, P.E. Spies, Prof. Dr. B.M. Buurman

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Dit leerboek bundelt belangrijke vakkennis over de gerontologie, de bestudering van ouderdomsverschijnselen, en de geriatrie, de geneeskunde die zich richt op de oudere zorgvrager die meerdere aandoeningen tegelijkertijd heeft. Het boek opent met een beschrijving van de demografische ontwikkelingen in Nederland en behandelt de belangrijkste theorieën over veroudering. Centraal staan de vijf domeinen van veroudering: lichamelijke, functionele, cognitieve, emotionele en sociale veroudering. Binnen elk domein komen kernaspecten, problemen en ziekten aan de orde. Bij verschillende ziekten worden de prevalentie, het signaleren en meten ervan, de gevolgen, de behandeling en de mogelijkheden tot preventie besproken. De samenhang tussen de domeinen, evenals aspecten die deze domeinen overstijgen, zoals kwetsbaarheid en de rol van een gezonde leefstijl, komen aan bod. Daarnaast worden het formele en informele zorggebruik van ouderen en de beeldvorming rond ouderen behandeld. Nieuw in deze editieDeze nieuwe, herziene editie is aangevuld met nog meer achtergrondinformatie en casussen. Ook zijn nieuwe hoofdstukken toegevoegd over seksualiteit, diversiteit, shared decision making en E-health. Elk hoofdstuk bevat leerdoelen. De heldere stijl en het spaarzame gebruik van medische vaktermen maken dit leerboek plezierig leesbaar en toegankelijk voor uiteenlopende lezersgroepen.Inleiding in de gerontologie en geriatrie is door deze opzet uitstekend geschikt voor studenten geneeskunde, gezondheidswetenschappen en paramedische opleidingen zoals verpleegkunde, fysiotherapie en diëtetiek. Daarnaast komt het boek tot zijn recht in de praktijk van elke hulpverlener en medische professional die zich met de oudere mens bezighoudt.

Inhoudsopgave

Voorwerk

Inleiding

Voorwerk
1. Demografie en veroudering
Samenvatting
De veroudering van de bevolking is een van de meest ingrijpende demografische veranderingen waarmee ons land ooit werd geconfronteerd. Vergrijzing werd lang vooral gezien als een probleem dat moet worden opgelost. Inmiddels wint de opvatting terrein dat de stijging van de levensduur kan worden gezien als een van onze grootste verworvenheden en is duidelijk geworden dat ‘oplossen’ niet mogelijk en ook niet nodig is. Natuurlijk vereist veroudering maatschappelijke aanpassing, maar met het rijke potentieel dat in een oudere bevolking besloten ligt en de economische mogelijkheden van een ‘silver economy’ biedt veroudering zeker ook mogelijkheden. In dit hoofdstuk gaan wij in op de vraag wat veroudering van de bevolking inhoudt, hoe veroudering kan worden gemeten en wat de oorzaken en gevolgen zijn van deze demografische verandering.
N. L. van der Gaag, N. van Nimwegen
2. De biologie van veroudering
Samenvatting
Het verouderingsproces verhoogt de kans op overlijden en wordt gedreven door ophoping van moleculaire schade, waardoor cellen en weefsels niet optimaal functioneren en het organisme kwetsbaar wordt voor nadelige omgevingsfactoren. In diermodellen zijn negen mechanismen geïdentificeerd die de snelheid van veroudering en levensduur bepalen (de hallmarks of ageing). Het vaststellen van het belang hiervan voor de mens is nog in volle gang. Bij de mens worden vier typen biologisch verouderingsonderzoek verricht: beschrijvend, biomarker, etiologisch en experimenteel preventief of behandelend onderzoek. Vooral het etiologisch genenonderzoek naar verouderingsziekten heeft al veel biologische kennis opgeleverd. Onderzoek naar genen die de levensduur reguleren en familiaire langlevendheid bepalen is minder ver gevorderd. Wel is gebleken dat de vroege ontwikkeling, het energiemetabolisme en het immuunsysteem belangrijk zijn voor gezondheid op latere leeftijd. Al deze kennis draagt bij aan experimentele studies waarin preventie en behandeling van functionele achteruitgang bij ouderen wordt onderzocht.
P. Slagboom, D. van Heemst
3. Emotionele theorieën
Samenvatting
Ouder worden gaat gepaard met verliezen op lichamelijk, functioneel, cognitief en sociaal vlak. Toch blijkt, tegen de verwachting in, dat de meeste oudere mensen zich lang goed voelen. Men noemt dit de paradox van het ouder worden. De meeste ouderen hebben plezier in hun leven en zijn tevreden over zichzelf. Hoe slagen ze daarin? In onderzoek werd het subjectief welbevinden in verband gebracht met veranderingen in hersenactiviteit, het cognitief functioneren, de motivatie, de sociale context en de persoonlijkheid. Verschillende theorieën zien de verklaring in de vaardigheid en de motivatie van oudere volwassenen tot het reguleren van hun emoties. De beleving van emoties staat niet los van het cognitief functioneren. We geven door ons denken tot op zekere hoogte vorm aan ons gevoelsleven tegen de achtergrond van de doelen die we nastreven. Enkele typen van theorieën over emotieregulatie worden geschetst: zogeheten controletheorieën, de dynamische integratietheorie en de socio-emotionele selectiviteitstheorie.
A. Marcoen
4. Sociale verouderingstheorieën
Samenvatting
Dé oudere bestaat niet: er zijn grote verschillen in de wijze waarop mensen oud worden en door de sociale omgeving oud worden gemaakt. Sociale theorieën die een verklaring willen geven voor dat proces belichten elk een ander aspect. Vroege theorievorming is gekleurd door normatieve opvattingen over goed ouder worden. We bespreken recentere, meer beschrijvende, stromingen die de nadruk leggen op een structureel perspectief, op het handelingsperspectief, of op beide. Ook wordt aan de hand van een voorbeeld uitgelegd hoe die inzichten kunnen worden toepast bij het begrijpen van gerontologische vraagstukken.
G. C. F. Thomése, M. J. Aartsen

Lichamelijke veroudering

Voorwerk
5. Volledig geriatrisch onderzoek bij kwetsbare oudere patiënten
Samenvatting
Het volledige geriatrisch onderzoek, ofwel het comprehensive geriatric assessment (CGA) is het belangrijkste instrument van de geriater. Het CGA is het multidimensionele, multidisciplinaire proces dat de medische, psychische, functionele en sociale behoeften van een patiënt identificeert en leidt tot een integraal zorgplan om in deze behoeften te voorzien. Het CGA wordt al lang niet meer alleen op speciale geriatrische afdelingen in de ziekenhuizen toegepast, maar op steeds meer plekken zoals de spoedeisende hulp en in zorgketens voor patiënten met heupfracturen, kanker of hart- en vaatziekten. Vergeleken met ‘reguliere zorg’ heeft het CGA positieve effecten op belangrijke uitkomsten. Een CGA op een geriatrische afdeling vergroot de kans om in leven te blijven en thuis te wonen en het voorkomt opname in een zorginstelling, dood en afhankelijkheid. Over de wijze van identificatie van patiënten die het meeste baat zullen hebben van een CGA (triage) bestaan nog onduidelijkheden. Aan de techniek van het CGA zijn de laatste jaren vormen van assessment toegevoegd, zoals de kwetsbaarheidsbepaling. Nieuwe ontwikkelingen zijn maten voor de veerkracht van kwetsbare ouderen om een betere inschatting te maken van mogelijkheden tot herstel na een ziekte of behandeling.
D. Z. B. van Asselt
6. Osteoporose
Samenvatting
Osteoporose is een chronische aandoening die frequent voorkomt op oudere leeftijd en die wordt gekenmerkt door een verlies van botmassa en botstructuur, waardoor er een verhoogd risico ontstaat op een fractuur. Een fractuur op oudere leeftijd gaat gepaard met een verhoogde morbiditeit en mortaliteit en een verlaagde kwaliteit van leven. De diagnose wordt gesteld middels een botdichtheidsmeting (DEXA) in combinatie met een zijdelingse foto van de wervelkolom gericht op het opsporen van wervelinzakkingen. De behandeling bestaat uit leefstijlinterventies en valpreventie in combinatie met een medicamenteuze behandeling.
M. H. Emmelot-Vonk
7. Sarcopenie
Samenvatting
Met de leeftijd nemen de hoeveelheid en de kwaliteit van de spieren af, wat gevolgen heeft voor het lichamelijk functioneren. Sarcopenie is een combinatie van verlaagde spierkracht, spiermassa en spierfunctie. Dit komt vooral voor bij ouderen, maar kan ook op jongere leeftijd optreden. Er bestaat een Europees consensusalgoritme voor het diagnosticeren van sarcopenie. Verschillende factoren zoals een ongezonde leefstijl, veranderingen in de spierstructuur en immunologische, neurologische en hormonale veranderingen kunnen een rol spelen bij het ontstaan van de aandoening. Een combinatie van voldoende lichaamsbeweging, waaronder krachttraining, en een gezonde voeding met voldoende energie en eiwit kan sarcopenie helpen voorkomen. Momenteel wordt veel onderzoek uitgevoerd naar de rol van specifieke aminozuursupplementen en medicatie ter behandeling van sarcopenie bij ouderen.
M. Visser, L. A. Schaap
8. Artrose
Samenvatting
Bij artrose neemt de kwaliteit van alle gewrichtsstructuren af, in het bijzonder van het kraakbeen. Artrose kan in alle gewrichten ontstaan, maar komt het meest voor in de knie-, heup- en handgewrichten. Als gevolg van pijn, stijfheid, verminderde spierkracht en afname van de stabiliteit van het gewicht wordt het uitvoeren van dagelijkse activiteiten moeilijker. Behandeling van artrose bestaat uit voorlichting en leefstijladviezen, medicatie en oefentherapie. Belangrijke leefstijladviezen zijn het meer gaan bewegen en het vermijden van inactiviteit, en het afvallen bij overgewicht. Medicatie die de progressie van artrose remt is niet beschikbaar. Pijnvermindering kan gerealiseerd worden door het gebruik van pijnmedicamenten. Oefentherapie is gericht op verbetering van spierkracht, uithoudingsvermogen, beweeglijkheid van de gewrichten en training van dagelijkse activiteiten. Om het effect ervan te vergroten, zijn vormen van oefentherapie ontwikkeld die afgestemd zijn op specifieke kenmerken van patiënten met artrose. Als deze behandelingen niet effectief (meer) zijn, kan een gewrichtsvervangende operatie overwogen worden.
M. van der Leeden, M. van der Esch, J. F. M. Holla, W. F. Lems, J. Dekker
9. Hart- en vaatziekten
Samenvatting
Hart- en vaatziekten (HVZ) zijn de belangrijkste oorzaak van morbiditeit en mortaliteit bij ouderen. De incidentie en prevalentie van deze aandoeningen nemen toe met de leeftijd. HVZ kunnen zorgen voor verlies aan kwaliteit van leven door pijn, invaliditeit en psychische problemen in de vorm van depressies en angsten. De normale veroudering van hart en arteriën en de gevolgen daarvan worden besproken, evenals de belangrijkste aandoeningen van deze organen: hypertensie, hartinfarct, hartfalen en beroerte.
F. Mattace-Raso, J. A. Goudzwaard, L. Tap
10. COPD
Samenvatting
Chronische obstructieve longziekte (chronic obstructive pulmonary disease, COPD) wordt gekenmerkt door chronische klachten en vernauwing van de luchtwegen. Deze vernauwing gaat gepaard met afwijkingen in de long op het niveau van de alveoli en/of luchtwegen ten gevolge van langdurige blootstelling aan schadelijke gassen en partikels. De diagnose COPD moet worden overwogen bij symptomen van kortademigheid, chronisch hoesten en/of sputumproductie én een verleden met blootstelling aan risicofactoren voor de ziekte. Spirometrie is vereist voor het stellen van de diagnose. COPD wordt geclassificeerd aan de hand van de GOLD-criteria. Een COPD-exacerbatie wordt gekenmerkt door een plotselinge verslechtering van de pulmonale klachten die leidt tot een verandering in de medicatie. De eerste stap in de behandeling van exacerbaties bestaat uit intensivering van luchtwegverwijdende medicatie. Daarnaast worden systemische corticosteroïden en antibiotica gegeven. COPD is een heterogene aandoening met diverse uitingen buiten de longen. Comorbiditeit kan in belangrijke mate bijdragen aan de morbiditeit en mortaliteit.
F. M. E. Franssen, R. Posthuma
11. Obstipatie
Samenvatting
Voor obstipatie, ofwel moeite met de stoelgang, bestaat geen eenduidige definitie. Het kan worden omschreven als het te lang vasthouden van ontlasting door een vertraagde passage van voedingsresten door de darm en/of door een gestoorde ontlediging (defecatie of evacuatie). Er is weinig onderzoek verricht naar obstipatie bij ouderen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat anatomische en fysiologische veranderingen in de dikke darm (colon) met het ouder worden een rol spelen bij obstipatie op hoge leeftijd. De belangrijkste vorm is functionele obstipatie die het gevolg is van een combinatie van de ziektelast, de functionele beperkingen en het medicatiegebruik. Obstipatie komt heel vaak voor bij kwetsbare ouderen en één op de drie ouderen met obstipatie krijgt geen laxantia voorgeschreven. Behalve de maag-darmklachten heeft obstipatie een negatieve invloed op de kwaliteit van leven. Leefstijladviezen, zoals meer vezels, meer drinken en meer bewegen, zijn niet bewezen effectief. Het beste en meeste bewijs is er voor osmotisch werkende laxeermiddelen met macrogol.
D. Z. B. van Asselt
12. Problemen in de mondholte en keelholte
Samenvatting
De veroudering van de mond- en keelholte speelt zich af op het individuele niveau van de diverse anatomische structuren en is vrij specifiek. (Wortel)cariës en parodontale aandoeningen zijn belangrijke oorzaken van het verlies van gebitselementen bij ouderen. Gebitten die sterk zijn gereduceerd, tasten doorgaans de mondgezondheidgerelateerde levenskwaliteit aan en dan is vervanging van afwezige gebitselementen door gebitsprothesen aangewezen. Slijmvliesafwijkingen (bijv. ulcus, lichen planus, leukoplakie) in de mond bij ouderen worden vaak veroorzaakt door een gebitsprothese. Een groot aantal ouderen heeft last van xerostomie, het subjectieve gevoel van een droge mond. Slikveranderingen bij veroudering die het slikken minder efficiënt maken, worden presbyfagie genoemd. In combinatie met een ziekte kan presbyfagie leiden tot een (tijdelijke) slikstoornis (dysfagie).
G. J. van der Putten
13. Parkinsonisme
Samenvatting
Parkinsonisme is een verzamelnaam voor een spectrum van aandoeningen die in dit hoofdstuk de revue zullen passeren. De ziekte van Parkinson (ZvP) is de meest voorkomende aandoening binnen dit spectrum. Na de ziekte van Alzheimer is ZvP de meest voorkomende neurodegeneratieve aandoening. Parkinsonisme wordt gekenmerkt door bradykinesie (traagheid), in combinatie met rigiditeit (stijfheid) of tremor als kernsymptomen. Behalve de typische vorm van parkinsonisme, de ZvP, bestaan er diverse atypische varianten die minder of niet dopareponsief zijn. De Movement Disorder Society heeft criteria gepubliceerd die de diagnose ZvP ondersteunen, dan wel duidelijk maken wanneer er gedacht moet worden aan een atypische variant van parkinsonisme. Levodopa is nog steeds de gouden standaard voor de behandeling van de ZvP. Dit kan zowel oraal met tabletten, als via het duodenum middels continue infusie van een levodopa-gel. De behandeling is nog steeds puur symptomatisch. Er zijn momenteel nog geen mogelijkheden om het ziektebeloop te beïnvloeden.
T. van Laar
14. Urine-incontinentie
Samenvatting
Urogenitale veroudering heeft invloed op zowel de nieren als de lagere urinewegen. Een van de gevolgen van deze veroudering kan urine-incontinentie zijn, het ongewild verlies van urine, variërend van enkele druppels tot de volledige blaasinhoud. In dit hoofdstuk wordt urine-incontinentie verder uitgediept, aangezien het een belangrijke negatieve impact heeft op de levenskwaliteit van de oudere persoon en een risicofactor is voor institutionalisering. Zorgverleners die urine-incontinentie willen behandelen bij oudere personen, krijgen vaak het gevoel dat dit minder succesvol is dan bij jongere volwassenen. Het gevolg kan zijn dat de oudere persoon eerder opvangmateriaal aangeboden krijgt dan een behandeling. De moeilijkheid ligt bij het multifactoriële karakter van het ontstaan en persisteren van urineverlies bij oudere personen. Verpleegkundigen en paramedici zijn belangrijke partners in de medische diagnostiek, maar ook in de zorg voor en behandeling van mensen met incontinentie.
V. Decalf, A. Huion, K. Everaert
15. Huidziekten
Samenvatting
Ongeveer vanaf het dertigste levensjaar begint onze huid te verouderen. Dit is een bij het leven horend onvermijdelijk natuurlijk proces. Huidaandoeningen die vaak op oudere leeftijd worden gezien, zijn een droge huid, intertrigo, infecties en huidkanker. Ook huidwonden, zoals een open been en decubitus, komen regelmatig voor. Deze aandoeningen worden in dit hoofdstuk kort behandeld, met extra aandacht voor decubitus.
J. M. G. A. Schols
16. Bloedarmoede
Samenvatting
Het is onduidelijk in welke mate bloedarmoede (anemie) bij ouderen het gevolg is van een onderliggende ziekte dan wel moet worden toegeschreven aan de verouderende beenmergfunctie. Bloedarmoede wordt volgens de World Health Organization (WHO) gedefinieerd als een hemoglobinewaarde (Hb) < 8,1 mmol/L ( < 13 g/dL) voor mannen en < 7,5 mmol/L ( < 12 g/dL) voor vrouwen. Anemie wordt klassiek ingedeeld volgens het volume van de rode bloedcel (erytrocyt) en de kenmerken van het beenmerg met reticulocytose (toename van het aantal jonge erytrocyten) als maat voor een weinig actief (hypoproliferatief) of zeer actief (hyperproliferatief) beenmerg. Verschillende soorten anemie komen voor het voetlicht: anemie door chronische ziekten, ijzergebreksanemie, anemie door tekort aan vitamine B12, foliumzuurgebrek en onverklaarde anemie.
E. Joosten
17. Diabetes mellitus
Samenvatting
De behandeling van type 2-diabetes is erop gericht om zowel de klachten van hyperglykemische ontregeling als de langetermijncomplicaties te voorkomen. De laatste jaren is er meer aandacht voor gekomen dat de behandeling van DM type 2 bij ouderen anders moet zijn dan bij jongeren, omdat kwetsbare ouderen een hogere kans hebben op geneesmiddelenbijwerkingen dan jongeren. Daarnaast hebben ouderen minder snel klachten van te hoge bloedsuikerspiegels. Als laatste speelt het optreden van complicaties op de lange termijn een minder belangrijke rol als de levensverwachting laag is. Diabeteszorg voor ouderen kenmerkt zich dan ook door zorg op maat en door individuele behandeldoelen waarbij rekening wordt gehouden met veranderingen in functionele status, comorbide aandoeningen, zelfredzaamheid en geschatte levensverwachting. Een belangrijk streven bij de behandeling van oudere mensen met diabetes is het voorkómen van te lage bloedglucosewaarden (hypoglykemie).
G. Nijpels, P. J. M. Elders
18. Nierfalen
Samenvatting
De nieren vervullen een sleutelrol bij de verwijdering van afvalstoffen, in de vocht- en mineraalhuishouding en in de hormoonproductie. Normaliter gaat de nierfunctie gedurende het leven geleidelijk achteruit door veroudering. Nierfunctieverlies kan worden versneld door hypertensie, diabetes, obesitas en hart- en vaatziekten of onderliggende nierziekte. Nierfalen wordt op basis van de ontstaanssnelheid ingedeeld in acuut, acuut-op-chronisch en chronisch. Chronische nierschade (CNS) is een relevant gezondheidsprobleem vanwege de hoge prevalentie en de bijbehorende morbiditeit en mortaliteit. De classificatie van CNS is gebaseerd op een wereldwijde richtlijn die de ernst ervan bepaalt op basis van de eGFR (estimated (geschatte) glomerulaire filtratiesnelheid) en de mate van eiwitverlies in de urine (albuminurie). De symptomen van acute en chronische nierschade zijn vaak weinig specifiek. De diagnose wordt doorgaans gesteld op grond van laboratoriumonderzoek. De behandeling berust op controle van de aanwezige risicofactoren met leefstijlmaatregelen en medicatie, en richt zich op behoud van nierfunctie en voorkomen van complicaties. In het eindstadium van nierfalen kan gekozen worden voor verschillende vormen van nierfunctievervangende therapie of voor een conservatieve behandeling.
J. M. H. Joosten, G. J. Navis
19. Kanker
Samenvatting
Kankerbehandeling kan curatief zijn, gericht op het wegnemen van de tumor en het voorkomen van hernieuwde kankergroei (lokaal recidief of uitzaaiing), of palliatief, gericht op het behandelen van symptomen en op kwaliteit van leven zonder genezing na te streven. Voorafgaand is het van belang de levensverwachting van de patiënt in te schatten: is een behandeling wel zinvol als de levensverwachting beperkt is? Vooral bij palliatieve en adjuvante behandelingen is de balans tussen effectiviteit (baten) en toxiciteit (kosten) belangrijk. Voor ouderen is de balans tussen kwaliteit en kwantiteit van leven nog delicater dan bij jongere patiënten. Oudere patiënten moeten daarom uitgebreid worden geïnformeerd en de behandelaar moet expliciet de patiëntvoorkeuren nagaan. Hoewel ouderen het merendeel van de kankerpatiënten vormen, zijn zij slechts beperkt vertegenwoordigd in de studies naar de meerwaarde van behandelingen. Het is daarom vaak onduidelijk of een kankerbehandeling, zeker waar het chemotherapie betreft, evidence-based kan worden genoemd voor ouderen op hoge leeftijd.
H. A. A. M. Maas
20. Infecties bij ouderen
Samenvatting
Infecties leiden bij oudere personen tot een hoge morbiditeit en mortaliteit. De veroudering van het immuunsysteem en van de organen verhoogt de vatbaarheid voor infecties en vermindert het effect van vaccins. Acute infecties komen frequent voor bij oudere personen; urineweginfecties het vaakst, gevolgd door ondersteluchtweginfecties en huid- en wekedeleninfecties. De mortaliteit door infecties stijgt met de leeftijd: drie van de vier doden als gevolg van acute infecties zijn 65 jaar of ouder. Comorbiditeit, geneesmiddelen en kwetsbaarheid verhogen de kans op infecties. Ouderen vertonen minder typische symptomen van een infectie dan volwassenen. De minder typische en meer atypische presentatie van acute infecties bij ouderen bemoeilijkt de diagnostiek. De behandelingsprincipes van acute infecties zijn bij ouderen niet anders dan bij jongere patiënten. De keuze van de empirische (indien ziektekiem onbekend is) antibiotische therapie zal afhangen van de aard en de ernst van de infectie, de setting, de aanwezige risicofactoren en de epidemiologische context.
J. Flamaing

Functionele veroudering

Voorwerk
21. Het ontstaan van participatiebeperkingen (disablement process)
Samenvatting
Het klassieke medische denken in termen van ziekten, diagnose stellen en behandelen is niet voldoende om de gezondheid bij veroudering te karakteriseren. De focus is komen te liggen op de gevolgen van ziekten voor het functioneren en voor de maatschappelijke participatie. Het disablement process is een sociaal-medisch model dat het proces beschrijft van ziekte (beschadiging, afwijking) via stoornissen naar functionele beperkingen en uiteindelijk participatiebeperkingen (disability). Daarvan is sprake als er een kloof bestaat tussen wat iemand nog kan en wat nodig is om deel te nemen aan het dagelijks leven en de samenleving. De ICF is een classificatie waarin de betekenis van gezondheidsproblemen vanuit drie niveaus wordt beschreven: functies, anatomische eigenschappen en activiteiten en participatie. Het disablement process en de ICF laten zien dat een aandoening gevolgen heeft voor het functioneren op veel niveaus, dat de verschillende niveaus elkaar beïnvloeden en dat de context van belang is. De meest gebruikte methode om aspecten van functionele en participatiebeperkingen te meten is het stellen van vragen. Bekende vragenlijsten worden behandeld: ADL, HDL, IADL en SF36.
H. S. J. Picavet
22. Mobiliteit en loopstoornissen
Samenvatting
Goed kunnen blijven lopen is belangrijk voor de meeste ouderen. Een afgenomen mobiliteit kan veel gevolgen hebben, van een verhoogd valgevaar tot depressie en verminderde kwaliteit van leven. Vaak zijn mobiliteitsstoornissen bij ouderen chronisch, maar een deel is behandelbaar. Van de 65-plussers valt een derde één keer per jaar en de helft daarvan vaker. De meeste valpartijen vinden plaats in en rondom het huis. Van de vallers heeft 10 % ernstig letsel, zoals een heupfractuur. Mobiliteit kan subjectief gemeten worden en objectief met observaties en tests. De keuze uit de mogelijke methoden hangt af van het doel van het mobiliteitsonderzoek. De mobiliteit van een kwetsbare oudere wordt door veel factoren beïnvloed, zowel positieve en negatieve factoren als ook compensatiemogelijkheden. Daarom bestaat een adequaat behandelplan veelal ook uit het aanpakken van meerdere factoren tegelijkertijd door een multidisciplinair team. Doelen zijn vaak gericht op het vergroten van de loopafstand en het verminderen van valgevaar en/of valangst.
M. B. van Iersel
23. Visuele beperkingen
Samenvatting
De meest voorkomende leeftijdgebonden oogaandoeningen kunnen grofweg worden onderverdeeld in aandoeningen van de lens, het netvlies of de oogzenuw en aandoeningen in de visuele hersenschors. Enkele belangrijke aandoeningen van het oog zijn staar, maculadegeneratie, diabetische retinopathie en glaucoom. Hemianopsie kan ontstaan door een beroerte. Wereldwijd zijn ongecorrigeerde refractieafwijkingen ook een groot probleem. Bij de normale veroudering van het oog wordt de accommodatie na het vijfenveertigste levensjaar minder. Dit kan worden opgelost met een leesbril. De belangrijkste functiestoornissen als gevolg van oogaandoeningen zijn een verminderde gezichtsscherpte (visus) en/of verminderd gezichtsveld. De gevolgen voor het dagelijks functioneren, zowel fysiek, psychisch als sociaal, van ouderen met een visuele beperking zijn fors. Een medische doorbraak, waarbij injecties in het oog worden toegediend die de groei van lekkende bloedvaatjes in het oog tegengaan, heeft ervoor gezorgd dat de prevalentie van slechtziendheid daalt. Wereldwijd is er door bevolkingsgroei en de vergrijzing niettemin een stijging te verwachten van het absolute aantal ouderen met een ernstige visuele beperking.
R. M. A. van Nispen, G. H. M. B. van Rens
24. Gehoor
Samenvatting
Bij het ouder worden gaat het gehoor langzaam achteruit. Dat maakt slechthorendheid een van de meest voorkomende chronische aandoeningen bij ouderen. Omdat de bevolking als geheel veroudert, wordt verwacht dat het aantal slechthorenden in Nederland aanzienlijk zal stijgen de komende jaren. Het gehoororgaan is opgebouwd uit drie delen: het uitwendig oor, het middenoor en het binnenoor. Afhankelijk van wáár de stoornis zich bevindt, is er sprake van geleidingsverlies of van perceptief gehoorverlies. Om het type en de ernst van de slechthorendheid vast te stellen, zijn verschillende diagnostische tests beschikbaar. Toonaudiometrie wordt standaard uitgevoerd. De gevolgen van slechthorendheid variëren van eenzaamheid tot cognitieve achteruitgang. Een hoortoestel is het belangrijkste hulpmiddel, maar ook andere interventies worden toegepast, zoals het inbrengen van een cochleair implantaat en het trainen van hoorstrategieën. Het voorkomen van blootstelling aan schadelijke factoren en van psychosociale klachten zijn voorbeelden van respectievelijk primaire en secundaire preventie.
S. E. Kramer, P. Merkus
25. Reuk en smaak
Samenvatting
Het reukzintuig en het smaakzintuig zijn beide betrokken bij voedselkeuze en voedselinname. Het reuk- en smaaksysteem is op oudere leeftijd minder gevoelig dan in de jonge volwassenheid. Bij 25 % van de populatie boven de 50 jaar is het reukvermogen serieus aangetast. Ongeveer 30 % van de ouderen boven de 75 jaar ruikt niets meer (functionele anosmie). Er zijn twee belangrijke neurodegeneratieve ziekten bij ouderen waarbij de geurwaarneming ernstig is verstoord: de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Parkinson. Ook komen reuk- en smaakklachten veelvuldig voor bij kanker. De geschatte prevalentie van een verminderd smaakvermogen is in de totale populatie ongeveer 5 % en bij ouderen iets meer. Totaal smaakverlies komt bij normale veroudering zelden voor.
C. de Graaf, S. Boesveldt
26. Spraak, taal en slikken
Samenvatting
Communicatieproblemen bij ouderen komen vaak voor, meestal als gevolg van een hersenaandoening. Het betreft afasie, dysartie en verbale apraxie en daarnaast ook communicatiemoeilijkheden door onderliggende cognitieve stoornissen. Vaak gaan de communicatieproblemen ook gepaard met dysfagie (slikstoornissen).
J. van Borsel, M. de Letter
27. Seksualiteit bij ouderen
Samenvatting
Seksuele activiteit, zowel alleen als samen, neemt af met het ouder worden, maar stopt voor een substantiële groep niet. De behoefte om aangeraakt, geknuffeld en geliefkoosd te worden is van alle leeftijden. In sommige opzichten zijn ouderen seksueel in het voordeel. Gepensioneerd, zonder kinderen en zonder risico op zwangerschap hebben zij meer tijd voor intimiteit en lijfelijk plezier. Ook hun levenslange ervaring in het liefdesspel kan een voordeel zijn. Anderzijds kunnen ouderen ook tegen problemen aanlopen op seksueel gebied, door bijvoorbeeld negatieve opvattingen over seksualiteit van ouderen, het verlies van een partner, normale fysiologische veranderingen of de gevolgen van ziekte of medische interventies. Voldoende aandacht voor seksualiteit binnen de geriatrie is dan ook belangrijk.
J. C. de Graaf, A. J. F. Neeleman, W. L. Gianotten

Cognitieve veroudering

Voorwerk
28. Dementie
Samenvatting
Als iemand lijdt aan dementie (‘ontgeesting’), wordt bedoeld dat die persoon niet meer zonder problemen zelfstandig kan functioneren als gevolg van een hersenziekte. Er is een sterk verband met veroudering, maar dementie is geen gevolg van normale veroudering. Er zijn drie criteria om dementie vast te stellen. Er moeten (1) stoornissen in twee of meer cognitieve domeinen zijn die (2) ernstig het dagelijks functioneren verstoren en die (3) worden veroorzaakt door beschadiging/ziekte van de hersenen. De ernst wordt uitgedrukt in stadia, bijvoorbeeld met de Clinical Dementia Rating (CDR-)score. Bij ouderen > 65 jaar wordt naar schatting 70 % van alle gevallen van dementie veroorzaakt door de ziekte van Alzheimer, vaak gecombineerd met een andere ziekte. De resterende 30 % bestaat uit vasculaire dementie, dementie met Lewy-lichaampjes of dementie door de ziekte van Parkinson, en frontotemporaalkwabdementie (FTD). Bij mensen > 80 komen vaak mengvormen voor. Er zijn nog geen effectieve geneesmiddelen bekend die dementie kunnen voorkomen of genezen. Wel zijn er sterke aanwijzingen dat beïnvloedbare factoren zoals voedingspatroon, lichaamsbeweging, slaap en opleiding de kans op het ontwikkelen van dementie kunnen verkleinen.
J. A. H. R. Claassen
29. Gedragsproblematiek bij dementie
Samenvatting
Dementie gaat vaak gepaard met veranderingen in gedrag en emotioneel functioneren, ook bekend als gedragsproblemen. Een veelgebruikte definitie van gedragsproblemen is: alle gedrag van de persoon met dementie dat deze persoon en/of zijn omgeving als moeilijk hanteerbaar ervaart. De mate waarin gedragsuitingen zoals angst, depressie, agitatie of ontremming voorkomen wisselt per type en fase van de dementie. Gedragsproblemen bepalen in hoge mate de kwaliteit van leven van de patiënt met dementie en zijn naasten en zijn de grootste risicofactor voor overbelasting van de mantelzorger en voor opname van de patiënt in het verpleeghuis. Het doel van de behandeling kan variëren van het voorkomen of verminderen van een gedragsprobleem tot het reduceren van de negatieve gevolgen van het gedrag (denk bijvoorbeeld aan het verminderen van de door de omgeving ervaren belasting). In de keuze van behandeling hebben psychosociale interventies de voorkeur boven medicamenteuze interventies, omdat medicatie soms ernstige bijwerkingen kan geven en het – vaak beperkte – effect moet worden afgewogen tegen potentiële bijwerkingen.
M. E. de Vugt
30. Delier
Samenvatting
Het delier is een acuut neuropsychiatrisch syndroom dat vooral voorkomt bij oudere patiënten. Het kernsymptoom van delier is de gestoorde aandacht die gepaard gaat met verhoogde of juist verminderde alertheid. Daarnaast zijn er geheugenstoornissen en treedt desoriëntatie op in tijd, plaats en persoon. Andere kenmerken zijn een acuut veranderd bewustzijn en stoornissen in aandacht en geheugen, en soms gaat delier gepaard met hallucinaties en wanen. Als uitlokkende factoren worden vooral infectie, operatie, beroerte en medicatie beschouwd. Er bestaan veel klinische meetinstrumenten voor het stellen van de diagnose delier en bepaling van de ernst en het subtype: Delirium Observatie Screenings Schaal (DOSS), Confusion Assessment Method (CAM) en Delirium Rating Scale-Revised-98 (DRS-R-98). Veranderingen in neurotransmittersystemen en hormonale systemen zijn de meest gebruikte verklaringen bij de etiologie van een delier, maar ook bijwerkingen van medicatie spelen een rol. De therapeutische mogelijkheden bestaan uit onderzoek naar en behandeling van de onderliggende oorzaak, adequate zorg en psychosociale begeleiding, veilige medicamenteuze behandeling van de symptomen en preventie van complicaties zoals obstipatie, urineretentie, decubitus, ondervoeding en vallen.
S. E. J. A. de Rooij

Emotionele veroudering

Voorwerk
31. Depressie
Samenvatting
Een depressie is een stemmingsstoornis. Symptomen van een depressie zijn, naast somberheid, verminderd plezier of interesse, gedachten aan de dood of aan zelfdoding, schuld- of minderwaardigheidsgevoelens, concentratieproblemen, verlies van gewicht/eetlust, slaapklachten, moeheid en psychomotore agitatie of vertraging. Voor de classificatie van een depressieve stoornis (major depressive disorder) volgens de DSM-5 is onder andere nodig dat minimaal vijf van deze symptomen aanwezig zijn, gedurende minimaal twee weken en in significante mate lijden of beperkingen veroorzaken. De depressieve stoornis komt bij ongeveer 2 % van de 55-plussers voor. Bij de oudste ouderen en in zorginstellingen worden aanzienlijk hogere prevalentiecijfers beschreven. Risicofactoren voor depressieve syndromen verschillen bij ouderen niet ten opzichte van jongere volwassenen, wel is van sommige risicofactoren de impact anders. Vooral somatische aandoeningen, geneesmiddelengebruik en cognitieve achteruitgang dienen bij ouderen goed geëvalueerd te worden. De resultaten van zowel biologische als psychologische behandeling zijn vergelijkbaar met die bij jongere volwassenen.
R. M. Kok
32. Angststoornissen bij ouderen
Samenvatting
Angststoornissen behoren tot de meest voorkomende psychiatrische stoornissen bij ouderen. Desondanks worden angststoornissen bij ouderen onvoldoende herkend, en daardoor onvoldoende behandeld. De belangrijkste redenen voor deze onderdiagnostiek zijn de soms atypische uitingsvorm, ongeschikte meetinstrumenten voor ouderen en de overlap tussen symptomen van angst en die van lichamelijke ziekten. Adequate herkenning van angststoornissen bij ouderen is belangrijk, omdat effectieve behandelmethoden beschikbaar zijn, waaronder farmacotherapie en psychotherapie. Serotonineheropnameremmers zijn de eerste keus als het gaat om de medicamenteuze behandeling. Terughoudendheid in het voorschrijven van benzodiazepinen is van belang gezien de (ernstige) bijwerkingen bij langdurig gebruik. Ten aanzien van de psychotherapie wordt cognitieve gedragstherapie aangeraden. Om dit effectief te kunnen aanbieden, is kennis nodig van leeftijdsspecifiek vermijdingsgedrag. Angststoornissen hebben veelal een chronisch en/of recidiverend beloop, waarbij aandacht nodig is voor terugvalpreventie na het succesvol doorlopen van een behandeling.
R. C. Oude Voshaar, B. J. A. Gulpers
33. Persoonlijkheidskenmerken
Samenvatting
De term ‘persoonlijkheid’ duidt iemands karakteristieke stijl van denken, voelen en gedragen aan. Persoonlijkheidskenmerken spelen een cruciale rol in de behandeling en bejegening van ouderen met psychische of somatische ziekten. Verschijningsvormen van de persoonlijkheid worden verdeeld in adaptieve (gezonde) en maladaptieve (pathologische) persoonlijkheidskenmerken. Een persoonlijkheidsstoornis wordt in de DSM-5 gedefinieerd als persoonlijkheidskenmerken die afwijken van de populatienorm ofwel van de norm van de (sub)culturele context van het individu. Deze maladaptieve persoonlijkheidskenmerken zijn star, leiden tot sociale en/of functionele beperkingen en hebben een duurzaam patroon waarvan het begin kan worden teruggevoerd naar ten minste de adolescentie of vroege volwassenheid. In de DSM-5 wordt uitgegaan van tien specifieke persoonlijkheidsstoornissen. De paranoïde, de schizoïde, de vermijdende en de dwangmatige persoonlijkheidsstoornis komen relatief vaak voor bij ouderen. Er wordt steeds meer wetenschappelijk bewijs gevonden voor de effectiviteit van psychotherapie. Medicamenteuze behandeling van persoonlijkheidsstoornissen is symptoomgericht en kan zinvol zijn bij onder meer een geringe ontvankelijkheid voor psychotherapie.
S. P. J. van Alphen

Sociale veroudering

Voorwerk
34. Sociale netwerken
Samenvatting
Persoonlijke relaties vormen samen een netwerk. Dit betekent dat een persoon verbonden is met allerlei andere personen die ook onderling weer contact kunnen hebben. De netwerkomvang is een belangrijke maat voor de mate waarin mensen sociaal geïntegreerd zijn. Functies van relaties zijn: elkaar gezelschap bieden, advies geven en instrumenteel en emotioneel ondersteunen. Veel ouderen hebben een groot netwerk van personen die voor hen van belang zijn en met wie ze frequent contact hebben. Hun netwerk is het resultaat van het levenslang verwerven, ontwikkelen en verbreken van persoonlijke relaties. Relaties gaan met het ouder worden verloren omdat netwerkpersonen overlijden en de omstandigheden het moeilijker maken relaties te onderhouden. Verloren relaties kunnen worden vervangen, maar dit gebeurt met het ouder worden steeds minder. Een klein netwerk maakt kwetsbaar. De meest opvallende factoren hierbij zijn het niet actief zijn in vrijwilligerswerk, het hebben van geen of weinig kinderen, en zwak cognitief functioneren.
T. G. van Tilburg
35. Eenzaamheid
Samenvatting
Eenzaamheid is een situatie waarin iemand vindt dat zijn of haar sociale netwerk tekortschiet. Dit kan komen doordat er te weinig relaties zijn, de bestaande relaties te weinig kwaliteit hebben of door een combinatie van deze situaties. Ruim een kwart van de ouderen is matig of ernstig eenzaam. Door opeenstapeling van negatieve gebeurtenissen is de kans op eenzaamheid onder de alleroudsten veel groter dan onder jongere ouderen. Ouderen die ervaren dat zij minder grip op hun leven hebben, zijn eenzamer. Parallel aan emotionele en sociale eenzaamheid zien we dat de afwezigheid van een partnerrelatie en een klein sociaal netwerk risicofactoren zijn. Er zijn verschillende manieren om eenzaamheid aan te pakken, waarvan sommige succesvol zijn gebleken. In deze aanpakken worden meerdere elementen gecombineerd, zoals een bij het individu aansluitende manier om sterker in het leven te staan, een gestructureerde aanpak en het organiseren van ontmoetingen die kunnen leiden tot vriendschappen.
T. G. van Tilburg
36. Sociale participatie en vrijwilligerswerk
Samenvatting
Sociale participatie is een containerbegrip waar een heel scala van sociale activiteiten onder valt. Onderscheiden worden formele en informele participatie. Deze soorten participatie geven de betrokkenheid van ouderen bij verschillende onderdelen van de samenleving weer. In dit hoofdstuk wordt een specifieke vorm van formele participatie besproken: die van ouderen in vrijwilligersorganisaties. Ruim 40 % van de ouderen is actief in het vrijwilligerswerk. Deze ouderen beschikken doorgaans over een goede gezondheid, een hoger opleidingsniveau en veel sociale contacten. Het is de vraag of het aandeel ouderen in het vrijwilligerswerk in de nabije toekomst nog zal groeien. Een mogelijke bedreiging hiervoor vormt het toenemende beroep op mantelzorg, hetgeen mogelijk prioriteit zal krijgen boven het doen van vrijwilligerswerk. Daar tegenover staat dat het aantal ouderen met een hoger opleidingsniveau en een groot sociaal netwerk – beide sterke voorspellers voor vrijwilligerswerk – zal toenemen. Hoe deze tegengestelde ontwikkelingen uitpakken voor de inzet in vrijwilligerswerk, zal de toekomst uitwijzen.
M. I. Broese van Groenou, B. A. Suanet
37. Pensionering
Samenvatting
Hoe pensionering vorm krijgt kan niet los worden gezien van de maatschappelijke context. Deze is sterk aan verandering onderhevig. Nog niet zo lang geleden werd het denken over het pensioen gedomineerd door het ‘Zwitserlevengevoel’, synoniem voor het financieel onbezorgd genieten van een vervroegd pensioen. Pensioenleeftijden van rond de 60, of zelfs jonger, waren daarbij geen uitzondering. Dit is verleden tijd. Na een lange – en nog steeds voortdurende – politieke discussie over de houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel werd besloten om vanaf 2013 de AOW-leeftijd stapsgewijs te verhogen tot 67 jaar in 2021. Vanaf dan is de pensioenleeftijd gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Toekomstige generaties ouderen zullen dus aanzienlijk later dan de huidige met pensioen kunnen gaan. Dit roept nieuwe vragen op en stelt de samenleving voor nieuwe uitdagingen.
C. J. I. M. Henkens, H. van Solinge
38. Beeldvorming
Samenvatting
Hoe we over onszelf denken wordt beïnvloed door beelden die wij en anderen hebben over de groepen waartoe wij behoren. Kenmerken die we toekennen aan groepsleden, stereotypen, helpen ons de wereld te categoriseren, te begrijpen en betekenis te geven. Onjuiste of onterechte stereotypen noemen we vooroordelen. De beelden over ouderen vormen zich langs twee dimensies: warmte (bijvoorbeeld vriendelijkheid en wijsheid) en competentie (bijvoorbeeld fysieke afhankelijkheid en onbekwaamheid). Die twee dimensies zien we terug in hoe de media ouderen neerzetten en in hoe we over veroudering denken. Maatschappelijk zien we dat ouderen anders benaderd worden dan andere leeftijdsgroepen: zij krijgen te maken met leeftijdsdiscriminatie en babypraat. Theorieën over beeldvorming suggereren dat beelden over ouderen voortkomen uit onze angst voor de dood, uit de negatievere sociale identiteit die met ouderen wordt geassocieerd of doordat ouderen minder gewaardeerde maatschappelijke rollen vervullen. De (on)bewuste beelden die we hebben zijn hardnekkig en lastig te beïnvloeden. Het beïnvloeden van beeldvorming over ouderen wordt vooral geprobeerd via intergenerationeel contact of voor ouderen zelf door coaching en gespreksgroepen.
J. Lindenberg

Interactie

Voorwerk
39. Geriatrische syndromen
Samenvatting
Men spreekt van een geriatrisch syndroom wanneer een of meer symptomen het gevolg zijn van meerdere aandoeningen tegelijkertijd. De belangrijkste gezondheidsproblemen die worden aangeduid als geriatrische syndromen zijn vallen, incontinentie, ondervoeding, depressie, delier, duizeligheid en acuut afgenomen zelfredzaamheid. Het kaartenhuis van de fysiologie van een kwetsbare oudere persoon, dat nog nét overeind bleef, kan ineenstorten door een klein probleem. Vaak voorkomende relatief lichte stressoren zijn infecties, bijwerkingen van of intoxicaties met geneesmiddelen en verstoringen van de water- en zoutbalans. Welk geriatrisch syndroom hierdoor vervolgens wordt uitgelokt, hangt af van de zwakste schakel. Nergens komt het hechte verband tussen de fysieke, mentale en sociale dimensies van de mens zo nadrukkelijk tot uiting als in de geriatrie. De huidige kwaliteitsstandaard voor het in kaart brengen van geriatrische syndromen is het ‘comprehensive geriatric assessment’ (CGA). Op grond van deze complete analyse wordt in samenspraak een diagnostiek- en behandelplan opgesteld. De doelen hiervan zijn individueel bepaald en meestal gericht op het verbeteren van zelfredzaamheid en kwaliteit van leven.
M. G. M. Olde Rikkert
40. Kwetsbaarheid
Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt het lastig te omschrijven begrip ‘kwetsbaarheid’ verhelderd door een aantal vragen te beantwoorden. Daarbij komt aan de orde hoe kwetsbaarheid te meten is, hoe het zich ontwikkelt in de oudere bevolking en hoe de samenleving in de toekomst voor de groeiende groep kwetsbare ouderen kan zorgen. Per definitie is kwetsbaarheid geen toestand maar een proces. Het beloop van kwetsbaarheid blijkt een belangrijke voorspeller van opname in een woonzorgcentrum of verpleeghuis en van overlijden. Uitgaande van een brede definitie van kwetsbaarheid is één op de vier 65-plussers kwetsbaar. Kwetsbare ouderen zijn vaker hoogbejaard, vrouw of alleenstaand en ze komen vaker uit lage sociaaleconomische klassen. Doorslaggevend voor hun kwetsbaarheid zijn echter multimorbiditeit en het hebben van matige of ernstige functiebeperkingen. Naast zorg en ondersteuning op maat zijn preventie van gezondheidsproblemen, eenzaamheid en het verlies van zingeving en waardigheid (kortom kwaliteit van leven) belangrijke opgaven voor de toekomst.
C. van Campen
41. Multimorbiditeit
Samenvatting
Multimorbiditeit is het voorkomen van twee of meer – vaak chronische – ziekten bij dezelfde persoon. Ook de term ‘comorbiditeit’ wordt hiervoor gebruikt. Het verschil tussen beide begrippen is het perspectief van waaruit wordt gekeken: multimorbiditeit gaat over een populatie waarin mensen voorkomen die geen, een of meer chronische ziekten hebben. Bij comorbiditeit is er sprake van een of meer bijkomende chronische ziekten bij mensen met een specifieke chronische ziekte, bijvoorbeeld astma bij patiënten met diabetes mellitus. Onder ouderen is multimorbiditeit eerder regel dan uitzondering. De frequentie ervan neemt toe met de leeftijd. Chronische ziekten die frequent voorkomen, komen ook vaak in combinatie voor. Multimorbiditeit leidt tot een als minder goed ervaren gezondheid en kwaliteit van leven, meer lichamelijke beperkingen, meer complicaties van behandelingen en hogere sterfte. Wat de gezondheidszorg betreft, leidt multimorbiditeit tot meer gebruik van (verschillende) zorgvoorzieningen, bijvoorbeeld bezoeken aan de huisarts, geneesmiddelengebruik, thuiszorg en ziekenhuisopnames.
F. G. Schellevis
42. Polyfarmacie
Samenvatting
Polyfarmacie betekent letterlijk het gebruik van twee of meer voorgeschreven geneesmiddelen. In de praktijk wordt polyfarmacie echter meestal gedefinieerd als het chronisch gebruik van vijf of meer geneesmiddelen. Circa 45 % van de ouderen gebruikt vijf of meer medicijnen en bijna 20 % van de 75-plussers krijgt tien of meer medicijnen voorgeschreven. Het langdurig tegelijkertijd gebruiken van meerdere geneesmiddelen brengt specifieke problemen met zich mee. Zo neemt de kans op interacties tussen geneesmiddelen onderling (drug-druginteracties) of tussen geneesmiddel en aanwezige aandoeningen (drug-disease-interacties) toe met het stijgen van het aantal geneesmiddelen en het achteruitgaan van de lichamelijke conditie. Farmacokinetiek (de mate waarin geneesmiddelen door het lichaam worden verwerkt) en farmacodynamiek (de reactie van het lichaam op geneesmiddelen) veranderen bij ouder worden. Om de kans op geneesmiddelgerelateerde problemen te verkleinen, kan bij het voorschrijven gebruik worden gemaakt van de zogeheten 6-step-methodiek. Omdat vaak meerdere voorschrijvers de medicatie regelmatig wijzigen, is het ook belangrijk dat geregeld wordt gekeken of de door de patiënt gebruikte medicatie nog passend is.
C. J. P. W. Keijsers, R. J. van Marum
43. Diversiteit in de gerontologie en geriatrie
Samenvatting
Om goede zorg te verlenen aan alle ouderen is het belangrijk om rekening te houden met diversiteit. In dit hoofdstuk laten we zien dat er grote verschillen zijn in gezondheid tussen ouderen wat betreft sekse/gender, sociaaleconomische positie en etniciteit. Daarnaast gaan we in op de rol van cultuur, taalbarrières en beperkte gezondheidsvaardigheden van ouderen binnen de gerontologie en de geriatrische zorg. We besluiten het hoofdstuk met aanbevelingen voor het geven van diversiteitssensitieve zorg.
I. G. M. van Valkengoed, J. L. Suurmond

Leefstijl en ouder worden

Voorwerk
44. Lichaamsgewicht en ondervoeding
Samenvatting
Het lichaamsgewicht en de body mass index (BMI) nemen gemiddeld tijdens het leven toe tot de leeftijd van 70 à 80 jaar, waarna zij weer afnemen. Bij veroudering vindt ook een herverdeling van het lichaamsvet plaats en infiltratie van vetweefsel in diverse organen. Dit laatste kan het functioneren van die organen negatief beïnvloeden. Veelgebruikte (en eenvoudig te hanteren) lichaamsmaten voor het bepalen van onder- of overgewicht zijn: het lichaamsgewicht, de lichaamslengte, de BMI, de verandering in lichaamsgewicht, de middelomtrek en de armomtrek. Ondergewicht en ondervoeding bij ouderen zijn geassocieerd met een langer verblijf in het ziekenhuis, een slechtere wondgenezing, decubitus, een lagere spierkracht, lichamelijke beperkingen en vroegtijdig overlijden. Ook ernstig overgewicht (obesitas) geeft bij ouderen een duidelijk verhoogd risico op diabetes mellitus, hart- en vaatziekten, (gewrichts)pijn, lichamelijke beperkingen en vroegtijdig overlijden. Zowel in absolute als relatieve zin is overgewicht een groter probleem bij Nederlandse ouderen dan ondervoeding.
M. Visser
45. Voeding en supplementgebruik
Samenvatting
Net als de rest van de Nederlandse bevolking eten ouderen meer ongezonde vetzuren en zout en minder volkorenproducten, fruit en vis dan aanbevolen en te weinig vezels. De meest kwetsbare ouderen hebben daardoor een grotere kans op ondervoeding en nutriëntendeficiënties. Met het ouder worden treden er fysiologische veranderingen op die van invloed zijn op de behoefte aan voedingsstoffen. Door deze veranderingen in lichaamssamenstelling daalt de ruststofwisseling, wat samen met de verminderde lichaamsinspanning de belangrijkste oorzaak is voor een afnemende energiebehoefte. Door een verminderde nierfunctie, een afgenomen dorstgevoel en een verhoogde doorlaatbaarheid van de huid wordt de oudere mens gevoeliger voor dehydratie. Naast de energie- en eiwitinname vormen de vitamine D-voorziening en de vitamine B12-status specifieke aandachtspunten in de voeding van de ogenschijnlijk gezonde ouderen. Specifieke nutriëntentekorten kunnen gericht met een supplement worden behandeld. Het eten van voldoende en gevarieerde voeding verkleint de kans op voedingsproblemen op latere leeftijd.
M. Visser, C. P. G. M. de Groot
46. Lichaamsbeweging en sedentair gedrag
Samenvatting
Al vanaf het dertigste levensjaar nemen de hoeveelheid en de intensiteit van lichaamsbeweging langzaam af. Naast de mate van lichamelijke activiteit is ook de mate van sedentair gedrag (gedrag met een erg laag energieverbruik gedurende de tijd die men wakker is, zoals zitten en liggen) van belang. De gezondheidsrisico’s van lichamelijke inactiviteit zijn op oudere leeftijd veel groter dan die van lichamelijke activiteit. Bij vrijwel alle aandoeningen die bij ouderen vaak voorkomen, heeft lichaamsbeweging een gunstige invloed op het beloop (mits op het juiste niveau gedoseerd). Ook kan voldoende lichaamsbeweging het ontstaan van veel ouderdomsgelateerde aandoeningen voorkomen of vertragen, en het draagt belangrijk bij aan het behoud van het functioneren op alle domeinen: fysiek, functioneel, sociaal, cognitief en emotioneel. Er bestaan globaal vier soorten beweegtraining bij ouderen: krachttraining, aerobe training, balanstraining en flexibiliteitstraining. Een goed beweegadvies en behandelplan zijn noodzakelijk voor ouderen met specifieke chronische ziekten, pijnklachten of lichamelijke beperkingen.
M. Visser
47. Alcohol
Samenvatting
Alcohol is een van de meest gebruikte genotmiddelen en wordt vaak gebruikt in een sociale context. Alcoholgebruik is echter niet ongevaarlijk. De directe gevolgen, zoals dronkenschap, zijn alom bekend. Minder bekend is dat overmatig alcoholgebruik kan leiden tot psychische, sociale en lichamelijke gezondheidsproblemen die de kwaliteit van leven van mensen en hun omgeving ernstig kunnen schaden. Bovendien bestaat de kans op verslaving. De DSM-5 onderscheidt verschillende symptomen die kunnen samenhangen met overmatig alcoholgebruik. Er zijn screeningsvragenlijsten, zoals de Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT) of de CAGE, om overmatig alcoholgebruik op te sporen. De verminderde tolerantie voor alcohol bij ouderen leidt ertoe dat de nadelige gevolgen ook groter zijn. In veel gevallen zal de omgeving of huisarts opmerken dat er mogelijk sprake is van overmatig alcoholgebruik. Voordat er een gerichte behandeling kan worden ingezet is het belangrijk psycho-educatie te geven en motiverende gesprekken te voeren, zodat de oudere open gaat staan voor adviezen en behandeling.
E. J. Timmermans, H. C. Comijs
48. Roken
Samenvatting
Nog altijd is roken nauwelijks weg te denken uit het straatbeeld, maar de prevalentie is gelukkig al lang niet meer zo hoog als in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Inmiddels zijn vele Nederlanders gestopt nadat onomstotelijk bewezen was dat roken een van de belangrijkste oorzaken is van ziekte en overlijden. De belangrijkste chronische ziekten die kunnen ontstaan als gevolg van roken zijn longkanker, chronisch obstructief longlijden (COPD), coronaire hartziekten, hartfalen en beroerte en enkele vormen van kanker in het hoofd-halsgebied. Schattingen voor Nederland gaan uit van 1,2 miljoen tabaksdoden tussen 1950 en 2015. Wetenschappelijk onderzoek laat er geen twijfel over bestaan dat stoppen met roken ook op oudere leeftijd aanzienlijke gezondheidswinst oplevert en dat deze gezondheidswinst al snel na het stoppen met roken optreedt. Stoppen met roken vergt echter een langdurige inzet van wil en volharding en een goede begeleiding, waarbij ouderen kampen met extra barrières.
E. J. Timmermans, M. Huisman
49. Slaap en slaapproblemen
Samenvatting
Meer dan 30 % van de ouderen boven de 65 jaar ervaart problemen bij het slapen. Ze slapen minder snel in, liggen vaker en langer wakker en worden ook vroeger wakker. Veelvoorkomende oorzaken zijn ziekten, medicatie en een veranderde levensstijl. Insomnia komt het meest voor. Een ander probleem zijn stoornissen in het slaap-waakritme. Het slaapapneusyndroom is een andere veelvoorkomende slaapstoornis bij ouderen. Hierbij ontstaan frequente ademhalingspauzes tijdens de slaap, die leiden tot vermoeidheid overdag. Het geeft een verhoogde kans op hypertensie en hart- en vaataandoeningen, vooral beroertes lijken vaker voor te komen. Andere slaapstoornissen zijn het rustelozebenensyndroom (restless legs syndrome) en periodic limb movements disorder. Slaapproblemen kunnen in kaart worden gebracht met behulp van een uitgebreide en op slaapklachten gerichte anamnese en mogelijk met aanvullende diagnostiek door polysomnografie (PSG). Advies over de slaaphygiëne is in veel gevallen de eerste en belangrijkste stap in de behandeling. Verder kunnen slaaprestrictie, cognitieve gedragstherapie en medicatie worden ingezet en bij slaapapneusyndroom een neusmasker.
A. I. Luik, H. Tiemeier

Zorg en zorggebruik

Voorwerk
50. Organisatie en toegankelijkheid van zorg
Samenvatting
De ouderenzorg zal de komende jaren sterk veranderen. De kosten zullen stijgen, de arbeidsmarkt zal de zorgvraag moeilijk kunnen volgen en er zal meer zorg thuis worden gegeven. Verschillende wettelijke kaders zijn voor de zorg aan ouderen erg belangrijk: de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet en de Wet maatschappelijke ondersteuning. De samenhang tussen de verschillende vormen van zorg is een grote uitdaging, professioneel en beleidsmatig. Er zijn verschillende constructies om de goede samenhang, coördinatie en besturing van de zorg te regelen. Dit hoofdstuk gaat in op mensen (functies) die daarin op individueel niveau een rol kunnen spelen, alsook op organisatieprincipes. Tevens is er aandacht voor de verticale en horizontale sturing en de diverse geledingen in organisaties en voor beroepsbeoefenaren die een goede besturing van de zorg moeten waarborgen. Daarbij komen vier vormen van governance aan de orde: private, publieke, professionele en patient's governance. Ten slotte wordt ingegaan op de rol van zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten en de rijksoverheid.
H. L. G. R. Nies
51. Zorggebruik formele zorg
Samenvatting
Het huidige gezondheidszorgbeleid is erop gericht degenen die zorg nodig hebben, zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Opname in het verpleeghuis is alleen dan geïndiceerd als mantelzorg en professionele zorg de zorg thuis niet meer voldoende kunnen leveren. Om die zorg thuis mogelijk te maken is de afgelopen jaren een aantal ingrijpende wetswijzigingen doorgevoerd en loopt er een groot Langer Thuis-programma vanuit het ministerie van VWS. Ook in de ziekenhuiszorg zijn grote veranderingen zichtbaar. Een steeds groter deel van de patiënten die behandeld worden is ouder dan 70 jaar, maar ze liggen steeds korter in het ziekenhuis. De verwachting is dat in de komende jaren de zorg zich steeds meer naar huis verplaatst. Thuis wordt daarmee het nieuwe ziekenhuis. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat de druk op de eerstelijnszorg toeneemt: steeds meer zorg moet thuis of dicht bij huis geboden worden. Dit vraagt veel van de huisarts en de wijkverpleegkundige. De verwachting is dat deze ontwikkeling ouderen dwingt in hun eigen omgeving (vroegtijdig) naar alternatieve vormen van wonen en informele zorg te zoeken. Dit hoeft niet zonder meer slecht te zijn en kan mogelijk bijdragen aan de kwaliteit van leven van ouderen.
B. M. Buurman
52. Zorgen voor elkaar: mantelzorg
Samenvatting
Mantelzorg betreft hulp die de sociale omgeving geeft aan mensen met uiteenlopende gezondheidsproblemen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo, ingevoerd in 2007) werd de positie van de mantelzorger voor het eerst geformaliseerd. Mensen moeten eerst in hun eigen netwerk ondersteuning zoeken, voordat zij een beroep kunnen doen op de collectief gefinancierde zorg. Degenen die mantelzorg geven, kunnen ondersteuning krijgen via hun gemeente. Het verlenen van zorg, in combinatie met een betaalde baan, een eigen gezin of een kwakkelende gezondheid, kan een fors beslag leggen op mensen. Een deel van de mantelzorgers raakt overbelast. Daar staat tegenover dat mensen ook voldoening halen uit het feit dat zij iets voor een ander kunnen betekenen. Bij mantelzorg denken mensen meestal aan ouderen die hulp krijgen van hun kinderen. De hulp die ouderen aan elkaar geven wordt vaak over het hoofd gezien. In het algemeen betreft het dan zorg aan de partner.
A. H. de Boer, M. M. Y. de Klerk
53. Gebruik informele zorg
Samenvatting
Informele zorg (in dit hoofdstuk synoniem met mantelzorg) is ‘alle hulp aan een hulpbehoevende door iemand uit diens directe sociale omgeving’. Twee derde van de volwassen Nederlandse bevolking vindt dat zorg voor hulpbehoevende ouders meer een taak van de overheid dan van familie is. Ouderen vinden dit vaker dan jongeren. Zij hebben dan ook vaker de voorkeur voor door de overheid gefinancierde zorg dan voor informele hulp. Ongeveer een vijfde van de ouderen geeft aan niemand in hun netwerk te hebben die hulp kan bieden wanneer dat nodig is. Ongeveer één op de acht 65-plussers heeft informele zorg bij bijvoorbeeld het huishouden of de verzorging en ongeveer een kwart als ook begeleiding wordt meegenomen. Als ook taken als vervoer of emotionele steun worden meegenomen, zal het aandeel van informele zorg nog hoger zijn. Naarmate men ouder wordt, neemt de kans op het gebruik van informele zorg toe, maar het gebruik van publiek gefinancierde zorg stijgt dan nog meer.
D. Verbeek-Oudijk, M. M. Y. de Klerk
54. Verpleegkundige zorg in het verpleeghuis
Samenvatting
Een deel van de meest kwetsbare ouderen in Nederland woont in een verpleeghuis. Hun gemiddelde leeftijd is ruim boven de 80 jaar. Kijkend naar het vóórkomen van zorgproblemen lijkt de intramurale zorg in ons land van bovengemiddelde kwaliteit als die wordt vergeleken met die in het buitenland. In dit hoofdstuk worden zes zorgproblemen belicht die relatief veel voorkomen bij ouderen in het verpleeghuis en die (inter)nationaal worden gezien als belangrijke uitkomstindicatoren van kwaliteit van zorg. Dit zijn: decubitus, ondervoeding, vallen, vrijheidsbeperking, urine-incontinentie en pijn. Het regelmatig meten van deze zorgproblemen vormt de basis voor preventie en behandeling en zo voor het verbeteren van de kwaliteit van zorg. Omdat sommige zorgproblemen met elkaar samenhangen is daarbij een integrale en multidisciplinaire aanpak nodig.
J. P. H. Hamers
55. De laatste levensfase
Samenvatting
In Nederland sterven jaarlijks circa 150.000 mensen. Bij een groot deel is het overlijden te voorzien. De wijze waarop de laatste levensfase verloopt, verschilt per persoon en is afhankelijk van veel factoren, zoals leeftijd, multimorbiditeit en de beschikbaarheid van zorg. Een slecht voorspelbaar verloop maakt het moeilijk om samen met de patiënt te beslissen of behandeling en ziekenhuisopname nog zinvol zijn. Bij cognitieve problemen wordt die beslissing extra moeilijk, zeker voor de oudere zelf. Er zijn in dergelijke gevallen twee soorten proactieve zorg mogelijk: advance care planning en palliatieve zorg. Bij advance care planning gaat het om het zo goed mogelijk anticiperen op de benodigde en gewenste zorg en behandeling. Idealiter gebeurt dit in een gesprek tussen de patiënt, diens naaste(n) en de betrokken zorgverlener(s). Belangrijk daarbij is dat de wensen en voorkeuren van de patiënt worden vastgelegd. Palliatieve zorg is gericht op kwaliteit van leven en houdt nadrukkelijk rekening met zowel het lichamelijke en het psychosociale als met het spirituele domein.
H. R. W. Pasman, B. D. Onwuteaka-Philipsen
56. Samen beslissen met kwetsbare ouderen
Samenvatting
Samen beslissen houdt in dat zorgverlener en patiënt in een gezamenlijk proces beslissingen nemen over gezondheids- en behandeldoelen. Bij kwetsbare patiënten is voor samen beslissen een op doelen gerichte en persoonsgerichte benadering aan te bevelen boven een ziektegerichte benadering. Samen beslissen met kwetsbare ouderen is een continue dialoog waarin zorgverlener, patiënt en naasten met elkaar afstemmen wat er moet gebeuren. De zorgverlener schat het vermogen van de patiënt in om besluiten te nemen en betrekt waar nodig naasten in het gesprek. Het bespreken van persoonlijke waarden en levensdoelen vormt de kern van samen beslissen.
R. E. Pel-Littel, M. H. J. van de Pol
57. Digitale technologie in de gerontologie en geriatrie
Samenvatting
Met e-health wordt digitale technologie ingezet om de gezondheidszorg te verbeteren, ook voor ouderen. Er zijn toepassingen om ouderen in het dagelijks functioneren te ondersteunen en te helpen bij sociale contacten en welzijn. Daarnaast zijn er zelfhulpmodules voor specifieke problemen en zelfmanagement-applicaties voor chronische ziekten. Verder kan e-health behandeling ondersteunen (online of ‘blended’) en zijn er systemen om de communicatie tussen patiënt en hulpverlener te verbeteren en om mantelzorgers te ondersteunen. Het gebruik van e-health neemt toe, maar is nog niet vanzelfsprekend in de zorg. Er zijn positieve effecten van e-health bij ouderen aangetoond, maar veelal nog in relatief zwakke studies. Het gebruik van e-health kan toenemen als er meer informatie komt over het aanbod, de aanschafmogelijkheden, de effecten en de wijze van gebruik. Ook moeten de toepassingen betrouwbaar en stabiel zijn. Scholing van professionals is noodzakelijk om een goede inzet van e-health te garanderen.
F. J. M. Meiland, D. J. F. van Schaik
Nawerk
Meer informatie
Titel
Inleiding in de gerontologie en geriatrie
Redacteuren
M. Visser
A.A.L. Kok
P.E. Spies
Prof. Dr. B.M. Buurman
Copyright
2020
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-368-2453-8
Print ISBN
978-90-368-2452-1
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-368-2453-8