Samenvatting
In dit hoofdstuk staat de humorale immuunrespons centraal. B-lymfocyten, worden na interactie van de B-celreceptor (het membraanimmuunglobuline) met antigeen geactiveerd. Hierna worden ze, veelal met de hulp van CD4+ helper T-lymfocyten aangezet om uit te rijpen tot plasmacellen of tot geheugen B-lymfocyten. Plasmacellen produceren in grote hoeveelheden antilichamen, die als ze uitgescheiden zijn, bijdragen aan het uitschakelen van extracellulaire micro-organismen. Bij de vorming van geheugen-B-lymfocyten neemt de kwaliteit van de antilichamen toe. Ze krijgen een hogere affiniteit (affiniteitsrijping) en tevens verandert in veel gevallen ook het constante deel van de zware keten (isotype switching), waardoor de functionaliteit van de antilichamen als ze uitgescheiden worden anders wordt. Geheugen-B-lymfocyten zijn in staat bij hernieuwd contact met hetzelfde antigeen zeer snel tot plasmacel te differentiëren. Antilichamen dragen op verschillende manieren bij aan het verwijderen en uitschakelen van antigeen, waaronder agglutinatie, complementactivatie en opsonisatie. B-lymfocyten hebben naast productie van antilichamen nog andere functies binnen het immuunsysteem. B-lymfocyten expresseren MHC-klasse-II en zijn (daarmee) uitstekende antigeenpresenterende cellen. B-lymfocyten kunnen ook cytokinen produceren met een immunoregulatoire functie.