Wat is spelen nou eigenlijk? Het beantwoorden van deze vraag kan op minimaal twee verschillende wijzen worden opgepakt. Zo kan spelen opgevat worden als deelname aan een context (game). Deze opvatting staat centraal in hoofdstuk 3. Dit eerste hoofdstuk vat spelen op als de bijzondere wijze waarop een activiteit verricht wordt. In paragraaf 1.3 onderscheid ik zeven kenmerken van speelsheid. Paragraaf 1.4 gaat over de moeilijkheid van het herkennen van spelgedrag ten opzichte van niet-spelgedrag. Paragraaf 1.5 biedt een uitgebreid chronologisch overzicht van verschijningsvormen van spel. Paragraaf 1.6 ten slotte belicht hoe de spontane speelhouding van het kind plaatsmaakt voor deelname aan vastgelegde games en kunstzinnige activiteiten.
Moeder vertelt ‘Zo meteen komt de dokter. Hij heet Piet, heeft een grote snor en hij komt je onderzoeken. Dat doet hij met een apparaatje met een moeilijke naam: een stethoscoop. Kijk, zo ziet zo’n apparaatje eruit.’ Moeder haalt een oude stethoscoop uit haar koffer en geeft deze aan Tjits. Tjits kijkt wat naar het ding, maar pakt het al snel beet. ‘Goh, dat stukje van ijzer is een beetje koud.’ ‘Ja’, zegt moeder, ‘en dat stukje gaat de dokter straks op jouw buik leggen. Dat doet hij op deze manier …’ Moeder neemt het apparaatje over van Tjits, stopt de uiteinden in haar oor en begint Tjits te ‘onderzoeken’. ‘Hé, dat kriebelt!’, lacht Tjits.
Waar kinderen spontaan tot spel komen, zijn volwassen vrijplaatsen vaak meer gepland. In het eerste geval komt de betekeniswereld voort uit een bepaalde (speelse) houding en geestesgesteldheid. In het tweede geval lijkt de weg meer omgekeerd: de bijzondere houding en geestesgesteldheid komen voort uit deelname aan de bijzondere context van de vrijplaats. De Amerikaanse onderzoeker Csikszentmihalyi ontdekte en beschreef flow als een bijzondere bewustzijnstoestand die bij nadere beschouwing veel parallellen heeft met intensief spelende kinderen (zie hoofdstuk 1). Dit hoofdstuk bespreekt die bijzondere bewustzijnstoestand van volwassenen. Wat zijn de belangrijkste kenmerken ervan? Onder welke voorwaarden komt flow tot stand? En tot slot: wat zijn de mogelijke (agogische) functies van flow? Dit hoofdstuk vormt een belangrijke theoretische basis voor hoofdstuk 5, dat bespreekt hoe vrijplaatservaringen agogisch kunnen worden gehanteerd ofwel doelgericht kunnen worden uitgelokt.
Vier agogisch werkers arrangeren een vrijplaats voor vijf dak- en thuisloze jongeren. De drugsgebruikende jonge mensen hebben als gevolg van jarenlange negatieve ervaringen, weinig energie en zelfrespect en veel weerstand tegen elke vorm van bemoeienis. Via het creëren van een vrijplaats van spel en kunst willen de agogen kwaliteiten van de jongeren aanboren en hun positieve ervaringen laten opdoen. De start is erg lastig en chaotisch. Het vertrouwen moet worden gewonnen en goede gewoonten eigen gemaakt.
Het referentiekader bestaat uit de in een persoon aanwezige kennis, inzichten, vaardigheden, normen, waarden, gevoelsassociaties en herinneringsbeelden van de werkelijkheid. Het is de basis van waaruit betekenis wordt verleend. Hedendaagse opvattingen zoals het sociaal constructivisme, benadrukken de actieve rol van interactie tussenmensen bij het tot stand brengen van dit referentiekader. Betekenis is contextgebonden: de (re)constructie ervan vindt plaats in voortdurende interactie met mensen in een bepaalde context, bijvoorbeeld de eigen leefomgeving.
Dit hoofdstuk belicht de bijzondere communicatieve mogelijkheden van de kunstzinnige media. Overal waar mensen zijn, doen zij al dan niet verwoede pogingen te communiceren. Psychologisch gezien, is het voor veel mensen belangrijk kennis, ervaringen en gevoelens te delen. Bij communicatie is sprake van minstens twee partijen: die van zender en van ontvanger. Hierbij probeert de zender informatie over te brengen op de ontvanger, zoals kennis, ervaringen, beelden en gevoelens.
Hoofdstuk 6 belichtte ervaringsleren als een mogelijke ingang tot het uitlokken van creatieve processen. Dit hoofdstuk gaat in op de mogelijke rol van eerdere ervaringen bij betekenisvernieuwing via narratieve methoden.
Dit hoofdstuk benoemt een aantal niet-therapeutische toepassingsmogelijkheden van de non-verbale talen en media binnen en buiten de context van de vrijplaats. Hierbij gaat het niet over een bijzondere methode of methodiek. Centraal staan hier de mogelijkheden van de bijzondere talen en de vrijplaats als instrumenten binnen welk methodisch uitgangspunt dan ook. Hierbij worden soms specifieke media benoemd, zoals video, drama, tekenen en dans.