Skip to main content
Top

2011 | Boek

Het Tandheelkundig Jaar 2011

Redacteuren: Prof. dr. C. de Baat, Dr. mr. R. H. B. Allard, Prof. dr. J. K. M. Aps, Prof. dr. J. Duyck, Dr. S. J. Fokkema, Prof. dr. R. Jacobs, Prof. dr. A. Vissink

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

insite
ZOEKEN

Over dit boek

Het Tandheelkundig Jaar 2011; een jaarboek met interessante onderwerpen voor de Nederlandse en Belgische tandheelkundige branche.

Inhoudsopgave

Voorwerk
1. Moderne beeldvorming: (de opmars van) cone beam computerized tomography
Abstract
Slechts enkele weken na de ontdekking van de röntgenstraling in 1895 (Röntgen, 1895) door Wilhelm Conrad Röntgen (1845–1923), werd een methode ontwikkeld om intraorale röntgenopnamen te kunnen vervaardigen van gebitselementen en kaken. De glasplaten die hiervoor gebruikt werden, waren niet erg gevoelig voor röntgenstraling en dit resulteerde in een lange belichtingstijd en dus in bewegingsartefacten en een hoge stralingsbelasting voor de patiënt. Al snel werd een betere kwaliteit en een duidelijk gereduceerde stralingsbelasting mogelijk door extra stralengevoelige lagen aan beide zijden van de fotofilm aan te brengen. De echte doorbraak van de intraorale radiografie volgde echter pas kort na de Tweede Wereldoorlog. In die tijd werd eveneens de panoramische röntgenopname ontwikkeld (Paatero, 1961). Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw wordt deze techniek op grote schaal toegepast. De beeldkwaliteit van de eerste panoramische opnamen liet nog te wensen over en pas vanaf eind jaren tachtig werd een acceptabel niveau bereikt. Naast de specifieke toepassing in de orthodontie en de mond-, kaak-, en aangezichtschirurgie wordt de panoramische röntgenopname sinds ongeveer 25 jaar ook gebruikt in de tandheelkundige praktijk.
R. Hover, T. Maal, M. E. L. Nienhuijs, S. J. Bergé
2. Radioprotectie in de tandheelkunde
Abstract
De röntgenstralenenergie die gebruikt wordt in de tandheelkunde is als laag te beschouwen en zal menig algemeen radioloog doen grijnzen als deze ter sprake komt in de context van radioprotectie. Wat de algemeen radioloog echter vergeet, is dat het cumulatief effect van lage stralingsdoses over een heel leven verspreid uiteindelijk wellicht een grotere rol speelt dan een eenmalige hoge diagnostische dosis. In tabel 2.1 worden enkele voorbeelden gegeven van stralingsdoses voor de patiënt. De stralingsdosis wordt uitgedrukt in de eenheid Sievert (Sv). Aangezien de doses in de tandheelkunde zeer laag zijn, wordt over doses in micro-Sievert gesproken.
J. K. M. Aps
3. Radiologische diagnostiek van ingesloten derde molaren
Abstract
Ingesloten verstandskiezen bevinden zich soms in de nabijheid van de nervus alveolaris inferior, waardoor een eventueel geplande extractie complicaties kan veroorzaken. In dergelijke gevallen is extra voorzichtigheid geboden en is het van groot belang dat de arts de extractie aan de hand van radiologisch beeldmateriaal goed kan voorbereiden.
S. Martens, O. Nackaerts, R. Jacobs
4. Tandheelkunde op afstand
Abstract
In het afgelopen decennium hebben er opmerkelijke innovaties plaatsgevonden op het gebied van de informatietechnologie en telecommunicatie. De explosieve groei van het internet en het uitgebreide aantal webtoepassingen brengt een golf van nieuwe mogelijkheden mee. Als instrument voor wereldwijde communicatie en universele toegang tot informatie is het internet ongeëvenaard en raakt het haast alle sectoren van onze samenleving.
J. De Gruyter, W. Van Petegem
5. Bisfosfonaatnecrose: oorzaak en therapie
Abstract
In 2003 is voor het eerst beschreven dat het gebruik van bisfosfonaten kan leiden tot osteonecrose van het kaakbot. Sindsdien zijn meer dan duizend goed gedocumenteerde casus beschreven van patiënten die bisfosfonaten gebruikten en na langere tijd osteonecrose van het kaakbot ontwikkelden: bisfosfonaat-gerelateerde osteonecrose (BON). Dit blijkt vooral voor te komen bij patienten met botmetastasen en multipele myelomen die worden/ zijn behandeld met intraveneus toegediende bisfosfonaten. De aanwezigheid van gebitselementen en de dunne orale mucosa zijn mogelijk de verklaring voor het feit dat tot op heden BON niet in andere botten dan de kaken is gerapporteerd.
J. P. R. van Merkesteyn, S. E. C. Picchardo, R. H. B. Allard
6. Aften
Abstract
Een afte kan worden gedefinieerd als een (regelmatig terugkerende) ulceratie van het mondslijmvlies. De presentatievorm is rond of ovaal met een goed afgebakende erythemateuze rand en een geelgrijs, iets verdiept centrum. Klinisch zijn er drie vormen te onderscheiden: kleine, grote en herpetiforme aften.
C. de Baat, A. Vissink
7. Speekselstenen
Abstract
Verkalkingen in speekselklieren en/of hun ductus worden speekselstenen of sialolieten genoemd. Helaas zijn niet alle speekselstenen radio-opaak, waardoor ze niet altijd op röntgenfoto’s worden opgemerkt. Wat ze wel gemeen hebben, als ze voor een obstructie zorgen, is dat de patiënt zwelling krijgt van de speekselklier; vooral op het moment van gestegen speekselproductie, zoals bij aanvang van een maaltijd. De prevalentie in Centraal-Europa wordt geschat op zo’n 1,2%.
J. K. M. Aps
8. Zwangerschap en tandheelkunde
Abstract
De grens tussen het al dan niet tandheelkundig behandelen van een zwangere wordt vaak bepaald door de achtergrond van de tandarts in kwestie (opleidingscentrum, geslacht e.d.). De vrouwen vinden meestal dat het best kan, de mannen zijn voorzichtiger in hun uitspraken. De terughoudendheid waarmee een gezonde zwangere in de tandheelkunde wordt benaderd, lijkt meer terug te voeren op een gevoel voor mystiek dan op de tegenwoordig zo prominente eis van evidence-based onderzoek. Dat men ook, als men de zwangerschap ziet als een fysiologisch proces, extra zorg wil bieden moet overigens worden gezien als een positieve nuance en niet als noodzaak (Turner et al., 2006).
L. Abraham-Inpijn
9. De effecten van parodontale behandeling bij parodontitispatiënten met diabetes mellitus type 2
Abstract
Parodontitis is op twee manieren geassocieerd met andere ziekten: 1) parodontitis kan optreden bij mensen bij wie de weerstand is verlaagd; 2) parodontitis is een mogelijke risicofactor bij een aantal belangrijke en veelvoorkomende ziekten.
W. J. Teeuw, V. E. A. Gerdes, B. G. Loos
10. Stoppen met roken in de tandheelkundige praktijk
Abstract
Dit hoofdstuk is gebaseerd op de Nederlandse situatie. Er is hier (nog) geen tarief voor het geven van een stoppen-met-roken-advies en er zijn (nog) geen richtlijnen of protocollen die verder gaan dan het vastleggen van de actuele rookstatus.
J. P. Rosseel, J. E. Jacobs, R. H. B. Allard
11. Motivational Interviewing in de tandheelkundige praktijk
Casus
Vrouw van 34 jaar, twee kleine kinderen en een drukke baan komt voor een halfjaarlijkse controle. U constateert gegeneraliseerde gingivitis en interdentaal veel plaque. Patiënt heeft de vorige keer een traditionele mondhygiëne-instructie gehad. Daarbij is geadviseerd tweemaal daags te poetsen en tandenstokers te gebruiken. Hoe motiveert u deze patiënt?
Probeert u de patiënt te overtuigen van het feit dat het nu echt de verkeerde kant op gaat en zij dagelijks de tandenstoker moet gaan gebruiken en goed moet poetsen? Geeft u haar opnieuw een instructie over het juiste gebruik van de tandenstoker en hoopt u dat zij dan thuis wel aan de slag gaat? Of pakt u het anders aan en dreigt u voorzichtig dat ze op deze manier op den duur kiezen gaat verliezen? Of bespreekt u met behulp van een folder hoe (slecht) de situatie in haar mond ervoor staat? Waar kiest u voor?
C. O. V. M. Gresnigt-Bekker
12. Wat werkdruk en stress kunnen doen: profielen van opgebrande tandartsen
Abstract
In de meest gangbare theorieën over werkstress staat de interactie tussen het individu en de werkomgeving centraal. Een tandarts bijvoorbeeld kan het werken in de praktijk en de praktijkvoering belastend of zwaar vinden, maar zich heel goed in staat voelen die omstandigheden het hoofd te bieden. Ook werk dat niet goed past of niet aansluit bij de persoonlijke mogelijkheden of interesses wordt als drukkend ervaren (de zogeheten person-environment fit). Er is een samenspel tussen iemands draaglast en iemands draagkracht, dat bovendien nogal subjectief van aard is. Dit wordt wel voorgesteld als een weegschaal waarbij de balans verstoord kan raken (afb. 12.1).
R. C. Gorter, J. F. Linde
13. Evidence-based practice Het integreren van evidence-based denken en handelen in de mondzorgpraktijk
Abstract
Evidence-based dentistry (EBD) is het systematisch integreren van resultaten uit wetenschappelijk onderzoek in het nemen van beslissingen op het gebied van de mondzorg. Het doel is de kwaliteit van zorg te verbeteren door de meest recente kennis over diagnostiek, risico-inschatting en behandeling in de praktijk te brengen, rekening houdend met de klinische expertise van de tandarts en de specifieke kenmerken en voorkeuren van de patiënt. Het geeft tandartsen en patiënten de mogelijkheid om op een rationele en transparante manier te onderhandelen over de meest effectieve diagnostische, preventieve of therapeutische behandeling.
G. E. Bekkering, K. Hannes, J. Vanobbergen
14. Voedingstoestand van patiënten met een tumor in het hoofd-halsgebied
Abstract
Een slechte voedingstoestand, oftewel ondervoeding, is een voedingstoestand waarbij een combinatie van onvoldoende voedselinname en ontsteking heeft geleid tot een afname van de vet- en spiermassa in combinatie met een afname van de spierfunctie, cognitieve functie en/of immuunfunctie (Soeters et al., 2008). Bij ziektegerelateerde ondervoeding worden lichaamseiwitten afgebroken (katabolie). Katabolie resulteert onder andere in afname van de skeletspiermassa. Glutamine, een eiwit dat is opgeslagen in de skeletspieren, is betrokken bij de afweer. Tijdens een katabole toestand ontstaat een tekort aan glutamine, waardoor de immuunfunctie vermindert. Complicaties, zoals vertraagde wondgenezing en mucositis, duren hierdoor langer en verlopen heftiger (Van Bokhorst-de van der Schueren et al., 1997). Ook is de opnameduur van ondervoede patiënten langer dan van niet-ondervoede patiënten (Kyle et al., 2005; Pichard et al., 2004) en is de kwaliteit van leven van de ondervoede patiënt vaak slechter (Jager-Wittenaar et al., 2010).
H. Jager-Wittenaar, A. Vissink, S. Huitema, J. L. N. Roodenburg
15. Reconstructie van kaakdefecten: chirurgische en prothetische mogelijkheden
Abstract
Defecten van het aangezicht en de mandibula of maxilla kunnen ontstaan als gevolg van trauma, ontstekingsprocessen (bijvoorbeeld osteomyelitis), aangeboren afwijkingen (bijvoorbeeld schisis), fysiologische kaakbotresorptie (na extractie van gebitselementen) of goed- of kwaadaardige tumoren. Chirurgische behandeling van een goed- of kwaadaardige tumor in of nabij de mandibula of maxilla leidt veelal tot een benig defect én een wekedelendefect. Bij een dergelijke resectie kunnen ook een of meer gebitselementen verloren gaan. Het een en ander leidt tot een verstoring van orale functies, zoals het ademen, spreken, kauwen en slikken.
E. A. J. M. Schulten, T. Forouzanfar
16. Orale implantaten bij een gecompromitteerd immuunsysteem
Abstract
Vandaag de dag zijn hoge succespercentages in de orale implantologie meer regel dan uitzondering. Het succes of verlies van orale implantaten kan van patiëntgerelateerde factoren en van implantaatgerelateerde factoren afhangen. Patiëntgerelateerde factoren kunnen onderverdeeld worden in systemische, gedrags- of lokale factoren. Implantaatgerelateerde factoren zijn onder te verdelen in lengte-, diameter-, oppervlaktekarakteristieken, et cetera. Osseo-integratie is nodig om stabiliteit van het implantaat te verkrijgen. Het principe van osseo-integratie is gebaseerd op nauw contact tussen bot en implantaat dat tot stand is gekomen gedurende de helingsfase. Botvolume en botkwaliteit zijn belangrijke factoren voor het bereiken van een goede osseo-integratie.
K. W. Slagter, G. M. Raghoebar, A. Vissink
17. Zorg en nazorg voor orale implantaten
Abstract
De afgelopen dertig jaar hebben overkappingsprothesen op implantaten, vaste bruggen op implantaten, solitaire kronen op implantaten en gelaatsprothesen op implantaten zich ontwikkeld tot betrouwbare behandelmogelijkheden. Internationaal wordt zelfs gesteld dat bij protheseklachten in de mandibula een overkappingsprothese op twee implantaten de eerst aangewezen behandeling is; met andere woorden, de conventionele volledige gebitsprothese in de mandibula heeft niet langer de voorkeur als behandeling (Feine et al., 2002). Dat het plaatsen van implantaten, ook met het oog op de kosten-batenratio, een goede behandelmodaliteit is, is in 2005 al voor implantaatgedragen kronen aangetoond in het onderzoek van Brägger et al. (2005). Zij lieten zien dat kronen op implantaten in dit opzicht de voorkeur genieten boven conventionele driedelige bruggen (controle 1–4 jaar). Vooral in klinische situaties waarin sprake is van niet of minimaal gerestaureerde buurelementen en waarbij er voldoende botvolume is voor het direct plaatsen van implantaten moet volgens deze auteurs in eerste instantie aan een kroon op implantaten worden gedacht.
A. Visser, G. M. Raghoebar, H. J. A. Meijer, H. de Bruyn, A. Vissink
18. Tandheelkundige problematiek van patiënten met fibromyalgie
Abstract
Fibromyalgie is een chronische aandoening gekenmerkt door wijdverspreide pijn, verstoorde slaappatronen, ochtendstijfheid en wisselende gemoedsstemmingen. Zes miljoen Amerikanen, van wie 85% vrouwen, lijden eraan. Dat stemt overeen met een prevalentie van 4-6%. De ziekte kan voorkomen op alle leeftijden, maar meestal vangt zij aan tussen de 40 en 65 jaar. Algemeen kan gesteld worden dat de typische patiënt een vrouw is in de menopauze met spierpijn in de nek, schouders en het bovenste deel van de dij.
G. Accou
19. Aangezichtspijn
Abstract
Pijn heeft veel invloed op het welzijn en dagelijks functioneren van de mens en het verlichten van pijn wordt daarom terecht als een van de kerntaken van de geneeskunde beschouwd. Pijn is een veelvoorkomend symptoom bij uiteenlopende ziektebeelden en is dikwijls de reden voor de patiënt om medisch advies in te winnen.
L. I. Van den Berghe
20. Kinesi(fysio)therapie bij kaakgewrichtsklachten
Abstract
Kaakgewrichtsklachten of aandoeningen van het mandibulaire bewegingsapparaat verwijzen naar een groep van musculoskeletale aandoeningen van het temporomandibulaire gewricht, de kauwspieren of beide. Afhankelijk van de definitie van deze klachten en aandoeningen zouden deze in de algemene populatie voorkomen met een frequentie van 10% tot 70%. In het laatste geval zijn de symptomen mild en is er geen behandeling nodig. In epidemiologisch onderzoek zijn de klachten bij vrouwen tot viermaal meer aanwezig dan bij mannen. Een hulpvraag van de patiënt ontstaat wanneer deze aandoeningen gepaard gaan met ernstige bewegingsbeperking en/of pijn. Deze pijn verergert meestal bij gebruik van het mandibulair bewegingsapparaat zoals bij bijten, kauwen, lachen, gapen, zoenen en praten. Palpatie van de kauwmusculatuur kan de klachten uitlokken. Vaak gaat pijn samen met een knappend of crepiterend geluid en met een beperking van de mondbewegingen. Bij het ontstaan van de klachten spelen parafuncties zoals klemmen en knarsen van gebitselementen een rol, omdat ze tot een verhoogde spanning in de kauwspieren leiden. Daarnaast speelt een verandering in de emotionele status van de patiënt een rol bij het ontstaan van de klachten.
B. Craane, P. U. Dijkstra
21. Lokale anesthesietechnieken in de tandheelkunde
Abstract
Het geven van een lokale anesthesie is dagelijkse praktijk voor tandartsen. Voor veel tandheelkundige behandelingen is een lokale anesthesie nodig om de behandeling pijnloos te kunnen uitvoeren. Helaas vinden de meeste patienten het heel akelig en/of vervelend om een lokale anesthesie toegediend te krijgen, terwijl die er juist voor is om de behandeling zo prettig mogelijk te kunnen laten verlopen. Vaak zijn ze bang voor de injectie en als dat dan toch wel meevalt, vinden ze het ‘verdoofde’ gevoel van de lip of de tong weer onaangenaam. Nog lang na de behandeling kan dit immers te voelen zijn, met alle gevolgen van dien soms. Patiënten, en dan vooral kinderen, gaan op de anesthetische lip, wang of tong kauwen. Postoperatieve iatrogene bijttraumata zijn dan ook niet weg te denken uit de dagelijkse praktijk.
J. K. M. Aps
22. Sonderen rond gebitselementen en implantaten
Abstract
Zonder enige twijfel is het stellen van een juiste diagnose een voorwaarde voor het kunnen uitvoeren van een goede en effectieve behandeling (Hippocrates 460–377 vChr). Dit geldt uiteraard ook in de tandheelkunde en daarom ook in de parodontologie. De vroegste diagnostiek van parodontale problemen was vooral gebaseerd op observatie van de weefsels in de mond. In 1882 was de Amerikaanse tandarts Riggs de eerste die een parodontale sonde beschreef als hulp bij de diagnose van parodontale afwijkingen. Veel later, in 1915, kwam G.V. Black met een platte sonde van 15 mm lang met daarop millimetermarkeringen bij elke millimeter. In 1931 stelde Merritt, de ontwikkelaar van een populaire sonde in die tijd dat: ‘… een onderzoek van de mondholte niet compleet was zonder sonderen van de gingivale sulcus’. Williams introduceerde in 1943 in zijn publicatie ‘Rationalisation of periodontal pocket therapy’ een sonde die nog steeds bestaat. Deze staafvormige sonde met een diameter van 1 mm had in tegenstelling tot de sonde van Merrit millimetermarkeringen van 1 tot 10 maar zonder die van 4 en 6 mm. De gedachte daarachter was dat zo gemakkelijker onderscheid gemaakt kon worden tussen ondiepe pockets (1–3 mm), gemiddeld diepe pockets (ongeveer 5 mm) en diepe pockets (7 mm en meer). Modificaties van de Williams sonde zijn door veel auteurs beschreven. Eind jaren vijftig van de vorige eeuw onderschreven Goldman, Orban en Glickman in hun tekstboeken over parodontale behandeling het gebruik van de Williams sonde (afb. 22.1). Deze sonde is een inmiddels taps toelopende versie van 0,5 mm aan de tip en oplopend tot 1 mm aan het einde en werd ook gebruikt toen Sigmund Ramfjord zijn indices voor prevalentie en incidentie van parodontale afwijkingen ontwikkelde (1959). De Ramfjord-versie van de Williams-sonde is tot op de dag van vandaag de meeste gebruikte parodontale sonde in de dagelijkse praktijk.
D. S. Barendregt
23. Toptechnologie in de endodontie: wanneer je door de bomen het bos niet meer ziet
Abstract
De missie van endodontie is de preventie of de behandeling van (apicale) parodontitis van endodontische oorsprong. In de klinische praktijk komt het neer op bescherming tegen of eliminatie van wortelkanaalinfectie.
J. J. M. Berghmans, P. Bogaerts
Nawerk
Meer informatie
Titel
Het Tandheelkundig Jaar 2011
Redacteuren
Prof. dr. C. de Baat
Dr. mr. R. H. B. Allard
Prof. dr. J. K. M. Aps
Prof. dr. J. Duyck
Dr. S. J. Fokkema
Prof. dr. R. Jacobs
Prof. dr. A. Vissink
Copyright
2011
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-8323-8
Print ISBN
978-90-313-8322-1
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-8323-8