Voor historici die onderzoek doen naar de naoorlogse residentiële jeugdzorg kan het lastig zijn om zicht te krijgen op het kind. Een bron die mogelijk uitkomst biedt, is het pupildossier. In historisch onderzoek worden bronnen als dossiers vaak gebruikt om een stem te geven aan onderbelichte groepen, zoals kinderen in de jeugdzorg. De gedachte hierachter is dat het dossier zicht biedt op de ervaringen, gedachten en gevoelens van het kind, die anders buiten beeld blijven.
Ook voor oud-cliënten die op zoek zijn naar informatie over het eigen verleden is het dossier ogenschijnlijk een waardevolle bron van informatie. Toch biedt het dossier niet altijd helder zicht op het verleden. Dossiers zijn vaak grotendeels vanuit het perspectief van de hulpverlener opgesteld, waardoor zij een ‘gekleurd’ beeld geven van het verleden. Daarnaast zijn dossiers vaak onvolledig, waardoor zij soms meer vragen oproepen dan antwoorden geven. Om deze redenen kunnen dossiers dus niet zomaar als ‘sleutel tot het verleden’ gezien worden.
In deze bijdrage gaat de auteur in op de mogelijkheden die het dossier wel en niet biedt aan historici om zicht te krijgen op het kind. Zij doet dat aan de hand van de pupillendossiers uit het Rijksopvoedingsgesticht voor meisjes uit de periode 1945–1975. Zij stelt hierbij drie typen bronnen centraal die dicht op de huid van het kind zitten: het dossieruittreksel, de gedragsrapporten en de zelfgeschreven levensgeschiedenissen van de pupillen.