Samenvatting
In dit hoofdstuk richten we ons op de manier waarop artsen tot de goede diagnose komen. Dat gaat soms heel snel, want ervaren artsen herkennen het ‘plaatje’ van een ziekte in een oogopslag; het patroon wordt automatisch herkend, een vorm van niet-analytisch denken. Minder ervaren artsen doen er vaak wat langer over, maar kunnen door goed combineren van symptomen en onderzoeksbevindingen ook tot de goede diagnose komen, via een analytisch denkproces. Als de diagnose niet voor de hand ligt, schakelen ook ervaren artsen over op het analytisch denken. Analytische en niet-analytische denkprocessen interacteren in het diagnostisch denken voortdurend en houden elkaar als het ware scherp. We leggen de theoretische achtergronden hiervan uit maar geven ook tal van praktische voorbeelden.