Skip to main content
Top

2013 | wo | Boek

Handboek voor de coassistent

Redacteuren: W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi

Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum

Boekenserie : Leidraadreeks

insite
ZOEKEN

Over dit boek

De coschappen zijn het belangrijkste onderdeel van de masteropleiding geneeskunde. Tijdens de coschappen dient de theoretische kennis van vier jaar studie in de praktijk te worden gebracht. Deze overgang blijkt vele vragen en uitdagingen te geven. Hoe lees je een ECG in de praktijk? Hoe onderzoek je een pasgeboren baby? Waar let je op bij een thoraxfoto? Hoe test je de oogzenuwen? Hoe start je een antistollingsbeleid? Wat vertelt die labwaarde mij? Bij al dit soort dagelijkse vragen probeert dit boek de coassistent te helpen, om zo de overgang naar de praktijk te veraangenamen, maar deze bovenal efficiënter te laten verlopen.

Het Handboek voor de coassistent geeft een goed beeld van de coschapperiode en wat de taken en verantwoordelijkheden van de coassistent zijn. De nadruk wordt gelegd op veelvoorkomende vragen en problemen die vrijwel zeker gedurende de coschappen zullen opduiken. Het handboek bevat tevens een praktisch overzicht van websites, verenigingen en organisaties die voor coassistenten relevant kunnen zijn.

De thematisch geordende hoofdstukken zijn geschreven door coassistenten, samen met enthousiaste vooraanstaande specialisten van alle acht medische faculteiten in Nederland. Zij onderkennen de noodzaak om hun aanstaande collega's de helpende hand te bieden en hen over de uiteenlopende aspecten van coschappen te informeren. Dit boek is in eerste instantie bedoeld voor coassistenten, maar wordt voorts aanbevolen aan studenten geneeskunde in de bachelorfase en beginnende assistenten.

Inhoudsopgave

Voorwerk

Deel 1 Algemene anamnese en algemeen lichamelijk onderzoek

Voorwerk
Hoofdstuk 1. Anamnese in de praktijk
Inleiding
De anamnese is wellicht het belangrijkste instrument van de (aankomend) arts om tot een juiste interpretatie van de klachten van een patiënt te komen, hieruit een waarschijnlijkheidsdiagnose te stellen en een diagnostisch en/of therapeutisch beleid uit te werken.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 2. Communicatievaardigheden
Inleiding
De ‘communicatieve taken’ van een beginnende coassistent zijn beperkt maar niet eenvoudig. Dat merk je zodra je probeert om met een hoofd vol hypothesen, vragen en onzekerheden ordelijk en efficiënt een anamnesegesprek te leiden, goed te luisteren en ook nog relevante en betrouwbare informatie te verzamelen.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 3. Lichamelijk onderzoek – algemeen internistisch/chirurgisch
Inleiding
Het lichamelijk onderzoek is het eerste ‘diagnosticum’ dat bijdraagt tot de differentiële diagnose. De mogelijkheid om aan het bed de diagnose te stellen moet zoveel mogelijk worden benut.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi

Deel 2 Speciële anamnese en specieel lichamelijk onderzoek

Hoofdstuk 4. Psychiatrisch onderzoek
Inleiding
In Tabel 4.1 staat op overzichtelijke en beknopte wijze het psychiatrisch onderzoek met behulp van observatie, exploratie en testen beschreven. Alle psychiatrische symptomen die zijn beschreven in het Raamplan 2001 artsopleiding zijn hierin opgenomen.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 5. Dermatologisch en venereologisch onderzoek
Anamnese
Je neemt vaak eerst de dermatologische en dan pas de algemene anamnese af.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 6. Oogheelkundig onderzoek
Inleiding
In Figuur 6.1 wordt een schematisch overzicht gegeven van het oog. Je ziet de harde oogrok (sclera), de doorzichtige cornea, de uvea met de iris, het corpus ciliare en de choroidea, de retina de macula en de papil. De voorste oogkamer is de ruimte tussen cornea en iris/lens. In de kamerhoek wordt het kamerwater afgevoerd. De achterste oogkamer bevindt zich tussen de irisachterzijde en de lens. Het glasvocht is een fibrillair netwerk met een gelatineuze consistentie.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 7. KNO-onderzoek
Inleiding
Vraag naar een- of tweezijdigheid van de klacht(en), verstopping, aanwezigheid en aard van afscheiding, niesbuien, epistaxis, reukstoornis en hoofd- en/of aangezichtspijn. Zijn de klachten seizoengebonden of te provoceren? Zijn er traumata of operaties in de voorgeschiedenis?
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 8. Neurologisch onderzoek
Inleiding
Een goede anamnese kan het lichamelijk onderzoek beperken en vereenvoudigen en leiden tot tijdwinst. De structuur van de neurologische anamnese is niet anders dan die van een interne anamnese. Vooral belangrijk zijn de aard, intensiteit en het tijdsverloop (acuut/geleidelijk ontstaan, progressief, constant of wisselend) van de hoofdklacht. Voorgeschiedenis en medicijngebruik zijn van groot belang.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 9. Urologisch onderzoek
Inleiding
Leg vóór het uitkleden duidelijk uit wat je gaat doen. Geef eventueel de mogelijkheid om naar de wc te gaan. Geef een eenduidige uitkleedinstructie. Vraag de patiënt naar zijn ervaringen met eventueel eerder genitaal of rectaal onderzoek.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 10. Gynaecologisch onderzoek
Inleiding
Na de oriëntatie op de hoofdklacht ga je in op de volgende aspecten.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 11. Seksuele anamnese
Inleiding
De seksuele anamnese is een belangrijk deel van de anamnese binnen elk vakgebied. Seksuele problemen komen vaak voor en kunnen een bijwerking zijn van medicatie en verschillende ziektebeelden (bijv. diabetes, hypothyreoïdie, hypertensie, depressie). Het is belangrijk dat (toekomstige) artsen over kennis beschikken over seksuele problemen en deze goed kunnen hanteren – temeer daar de gevolgen van seksuele problemen ernstig kunnen zijn in de zin van psychische en relatieproblemen.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 12. Orthopedisch onderzoek
Inleiding
Gegevens uit de anamnese geven het orthopedisch onderzoek een duidelijke richting. De geformuleerde werkhypothese wordt vervolgens door het lichamelijk onderzoek bevestigd of verworpen. In het algemeen verloopt het orthopedisch onderzoek van ieder lichaamsdeel in grote lijnen hetzelfde, met voor de meeste gewrichten een aantal specifieke functietesten. Hieronder volgt een aantal handige punten die voor elk onderzoek gelden.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 13. Onderzoek bij kinderen en neonaten
Inleiding
Neem aan het begin van de anamnese tijd om een goed contact te leggen met het kind en de ouders en toon oprechte belangstelling voor het probleem. Pas je anamnese aan de leeftijd van het kind en de situatie aan. Probeer tijdens de eerste fase van het consult een objectieve indruk te krijgen van de ernst van de situatie en observeer de relatie tussen ouders en kind en tussen de ouders onderling.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi

Deel 3 Verslaglegging

Voorwerk
Hoofdstuk 14. Verslaglegging
Inleiding
Het medisch dossier bevat alle medische gegevens van de patiënt; het wordt gebruikt als geheugensteun, als manier van overdracht naar collega’s (bijv. voor de nachtdienst), maar het dwingt je ook alles eens goed op een rijtje te zetten. Als je iets opschrijft, ontdek je vaak pas wat je vergeten bent of zie je juist de verbanden. Bedenk voorts dat je alles wat je opschrijft later moet kunnen verantwoorden. Je kunt dan ook best je overwegingen of motivatie tot een bepaald beleid noteren.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi

Deel 4 Aanvullende diagnostiek

Voorwerk
Hoofdstuk 15. Bloed- en urinebepalingen
Inleiding
Bij het verrichten van laboratoriumdiagnostiek zal de venapunctie op zich aanvankelijk een van de meest complexe stappen lijken. Al snel zal echter blijken dat het risico van ‘misprikken’ waarschijnlijk vele malen groter is tijdens het aanvragen van het labonderzoek en het interpreteren van de uitslag. Het kritisch aanvragen en beoordelen van labonderzoek dat werkelijk kan helpen bij het stellen van een diagnose, vergt niet alleen inzicht in de patiënt en de pathofysiologie, maar ook in de test en statistiek.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 16. Microbiologisch onderzoek
Inleiding
In het gezonde menselijk lichaam zijn de volgende plaatsen steriel: cerebrospinale vloeistof, de lagere luchtwegen onder de larynx, de blaas, het beenmerg, bloed, sereuze vloeistoffen en weefsels. Aanwezigheid van micro-organismen op deze locaties wijst op een infectie. De slijmvliezen van de hogere luchtwegen boven de larynx, de tractus digestivus, de tractus genitalis bij de vrouw en de urethra zijn niet steriel; deze zijn gekoloniseerd met commensale flora. De commensale flora is een geheel van verschillende soorten micro-organismen die op deze slijmvliezen leven zonder de mens te schaden. Onder ongunstige omstandigheden kunnen deze organismen wel pathogeen worden en een opportunistische infectie veroorzaken. De aanwezigheid van commensale flora kan het zoeken naar een verwekker van een infectieziekte bemoeilijken, omdat het contaminatie van het materiaal veroorzaakt.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 17. Röntgenfoto’s beoordelen
Inleiding
Voor het beoordelen van een radiologisch onderzoek is het belangrijk dat je een aantal algemene kenmerken controleert Tabel (voor een conventionele röntgenfoto en voor een CT-scan). Hierna kan de tabel van het betreffende onderzoek stapsgewijs van boven naar beneden worden doorlopen om afwijkingen te achterhalen. Leer jezelf aan om dit elke keer volledig en op dezelfde manier te doen.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 18. Een ECG lezen
Inleiding
Het elektrocardiogram (ECG) is de grafische weergave van de elektrische activiteit van het hart. Door het plaatsen van diverse elektroden op armen, benen en borst kan deze elektrische activiteit met een elektrocardiograaf vanuit 12 verschillende ‘richtingen’ (12-afleidingen-ECG) worden geregistreerd.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 19. Longfunctieonderzoek
Inleiding
Het longfunctieonderzoek is een patiëntvriendelijk, maar inspannend onderzoek. Het geeft indirect informatie over de mechanische eigenschappen van de longen, in de vorm van longvolumes (tijd-volumediagram) en stroomsterkte (volume-flowcurve). Deze informatie maakt het mogelijk een differentiële diagnose op te stellen.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi

Deel 5 Farmacotherapie

Voorwerk
Hoofdstuk 20. Een recept schrijven
Inleiding
Bij het voorschrijven van een geneesmiddel moet rekening worden gehouden met een groot aantal factoren. Om niet per ongeluk iets te vergeten, kun je het beste gebruik maken van een vast algoritme. Je kunt hier een vergelijking maken met het algemeen lichamelijk onderzoek: iedere co leert dat dit volgens een vast patroon wordt verricht, en op den duur ken je dat patroon en sla je niets meer over. Bij het voorschrijven van geneesmiddelen is dit algoritme het stappenplan. In Tabel 20.1 wordt dit schematisch weergegeven. In het begin is het zinvol heel schools alle stappen van boven naar onder af te werken. Naarmate je meer ervaring opdoet, kun je wel eens wat overslaan.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 21. Antihypertensiva
Inleiding
Antihypertensiva zijn voornamelijk effectief om een beroerte te voorkomen, en dit geldt dus vooral voor bejaarden. Op het optreden van een hartinfarct hebben ze veel minder effect. Overigens wordt niet de hypertensie op zich behandeld, maar het risicoprofiel voor het krijgen van een hartinfarct of beroerte. Kijk dus ook naar roken, suikerziekte, cholesterol en familieanamnese. Bij een absoluut risico in tien jaar van meer dan 10% op een fatale ‘gebeurtenis’ (beroerte of myocardinfarct) is therapie bespreekbaar; bij meer dan 20% is het een must. Bij minder dan 10% tienjaarsrisico wordt niet behandeld. Zie voor het schatten van dit risico bijvoorbeeld de tabellen van de CBO-consensus (http://​www.​cbo.​nl/​thema/​Richtlijnen/​). Hoge bloeddruk is gedefinieerd als een waarde > 140/90.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 22. Hartmedicatie
Inleiding
Decompensatio cordis is een syndroom, dus: er zijn meerdere oorzaken mogelijk. Soms kan oorzakelijk worden behandeld, bijvoorbeeld bij anemie door deficiënties (zie  H. 23).
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 23. Anemiemedicatie
Inleiding
Anemie als gevolg van deficiënties is gemakkelijk en zeer effectief te behandelen. Vergeet de mogelijke oorzaak niet (ijzergebrek bij een 70-jarige man kan wijzen op coloncarcinoom). In het lichaam bevindt zich 2-3 gram ijzer: 75% zit in de rode bloedcellen; de rest is opgeslagen in ijzerdepots in het beenmerg.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 24. Longmedicatie
Inleiding
Asthma bronchiale en COPD zijn twee verschillende aandoeningen. Dit is van belang voor de therapie.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 25. Maag- en darmmedicatie
Inleiding
Het peptisch ulcus stond bekend om zijn hoge recidiefpercentages tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw de bacterie Helicobacter pylori werd ontdekt als noodzakelijke factor voor het ontstaan. Als deze bacterie is gedood, krijgt de patiënt geen recidief. Sindsdien is het gebruikelijk om bij elk ulcus waar deze bacterie aanwezig is deze eradicatietherapie toe te passen. H.pylori kan per land en per streek wisselen in gevoeligheid voor antibiotica – een reden om de richtlijnen uit je eigen ziekenhuis of huisartsengroep eens te bestuderen.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 26. Slaapmedicatie
Inleiding
Slaapmedicatie (Tabel 26.1) is vrijwel exclusief het terrein van de benzodiazepinen. De preparaten verschillen alleen op farmacokinetische gronden; de werking is bij alle hetzelfde: sedatie, tegengaan van convulsies, en spierverslapping. Zopiclon en zolpidem zijn sterk verwant aan de benzodiazepinen en hun werking is daarmee vergelijkbaar, zowel farmacologisch als in hun toepassing bij patiënten.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 27. Antidepressiva en antipsychotica
Inleiding
Depressies komen veel voor en kunnen goed medicamenteus worden behandeld, ook als er een oorzaak voor is aan te wijzen (zoals een life event). Voor een effectieve therapie moet de medicatie in een adequate dosis worden gegeven gedurende minimaal zes maanden.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 28. Corticosteroïden
Inleiding
Corticosteroïden zijn geneesmiddelen die in de ware zin des woords als ‘panacee’ worden gebruikt. Bij talloze aandoeningen lijken ze effectief te zijn. De kennis en literatuur omtrent deze middelen is om die reden moeilijk te lezen en vaak irrationeel van opbouw.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 29. Pijnstillende medicatie
Inleiding
Bij zowel acute als chronische pijn moet je de ernst en de aard van de pijn inschatten en op grond daarvan een startniveau van pijnstilling kiezen. Bij chronische pijn nooit ‘zo nodig’ doseren maar een vast doseerschema aanbieden. Voorts is er een belangrijk onderscheid tussen viscerale en neuropathische pijn. De laatstgenoemde soort pijn treedt op als de zenuw zelf ziek is (bij bijv. diabetische neuropathie, trigeminusneuralgie en post-herpetische pijn); de behandeling geschiedt met middelen die de werking van zenuwen beïnvloeden: antidepressiva en anti-epileptica onder andere. In dit hoofdstuk wordt verder viscerale pijn behandeld: deze komt het meest voor en wordt veroorzaakt door een laesie ergens in of op het lichaam.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 30. Diabetesmedicatie
Inleiding
Insuline heeft een halfwaardetijd van 5 minuten. Variaties in werkingsduur van exogeen toegediend insuline worden verklaard door farmaceutische manipulaties die de resorptiesnelheid veranderen. Insulinemoleculen vormen in de subcutis eerst complexen van 6 stuks, daarna van 2 stuks, waarna de individuele moleculen vrijkomen voor resorptie. Door de ‘kleverigheid’ te beïnvloeden kan dit proces worden versneld of verlangzaamd. Verlangzaming verkrijgt men door protamine toe te voegen, versnelling door het insulinemolecuul zodanig te wijzigen dat de tertiaire eiwitstructuur wordt veranderd terwijl de werking hetzelfde blijft (dit is bijvoorbeeld gebeurd met insuline lispro, waarbij de aminozuren lisine en proline van plaats zijn verwisseld; andere voorbeelden zijn insuline aspart en glargine).
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 31. Antibiotica
Inleiding
Een belangrijke groep antibiotica vormen nog steeds de bètalactamantibiotica, met name de penicillinen; in het ziekenhuis zijn ook de cefalosporinen van belang.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi

Deel 6 Capita selecta

Voorwerk
Hoofdstuk 32. Algemene interne geneeskunde
Infuusbeleid
De beste methode om de vochtbalans bij te houden is noteren van de dagelijkse inname (van vocht en vast voedsel) en de dagelijkse uitscheiding (van urine en ontlasting). Op deze manier kan de vochtbalans worden berekend. Door de patiënt dagelijks te wegen kan ook een snelle indruk van de vochtbalans worden verkregen.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 33. Chirurgie
Inleiding
Voordat een keuze gemaakt wordt tussen een operatie en een conservatieve behandeling moet altijd een zorgvuldige afweging worden gemaakt. In veel klinieken wordt de indicatiestelling de dag voor de operatie nog eens kritisch getoetst in een patiëntenbespreking.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 34. Anesthesie
Inleiding
Het specialisme anesthesiologie omvat de kennis en vaardigheden die nodig zijn om een patiënt voor te bereiden op een operatieve ingreep, die ingreep goed te laten doorstaan en de nazorg in goede banen te leiden.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 35. Gynaecologie en verloskunde
Inleiding
In de laatste weken van de zwangerschap treden al uteruscontracties (braxton-hickscontracties) op. Mede onder invloed daarvan kan de cervix week worden. De portio komt meer centraal in het baringskanaal te liggen en gaat verstrijken. De contracties worden weeën, die als pijn in de buik en in de rug worden ervaren en soms uitstralen naar de benen. De cervix wordt weker onder invloed van prostaglandinen en gaat verstrijken en ontsluiten.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 36. Kindergeneeskunde
Inleiding
De kindergeneeskunde werd in het verleden vaak gezien als een soort interne geneeskunde, maar dan voor kinderen. Een kind is evenwel geen kleine volwassene, de kinderleeftijd wordt immers gekenmerkt door groei en ontwikkeling vanaf de geboorte tot aan de jongvolwassen leeftijd. Het vóórkomen van ziektebeelden verschilt sterk per leeftijdsgroep en ook de wijze waarop dezelfde ziekte zich klinisch manifesteert, kan in de verschillende levensfasen uiteenlopen. De kindergeneeskunde is een breed vak met raakvlakken aan praktisch alle medische specialismen, zoals dermatologie, neurologie, KNO, chirurgie, orthopedie. Ook op het emotionele vlak brengt ziekte van een kind veel teweeg, zowel voor het kind zelf als voor de ouders en het gezin als geheel. Wat het betekent voor een kind om in het ziekenhuis te liggen, en hoe om te gaan met ongerustheid van de ouders, verdient vaak evenveel aandacht als de ziekte van het kind op zich.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi

Deel 7 Vaardigheden

Voorwerk
Hoofdstuk 37. Infuus
Inleiding
Infuusvloeistoffen zitten in een zak of fles. Bij het inlopen van de vloeistof trekt een fles zich vacuüm. Een fles heeft een ontluchtingsslang nodig. Een infuus moet altijd worden opgestart met een kristalloïd dat extravasaal niet laederend is, bijvoorbeeld NaCl 0,9%; pas daarna kun je andere vloeistoffen of medicijnen toevoegen.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 38. Arteriepunctie
Inleiding
De arteriële bloedgasanalyse geeft belangrijke informatie over de alveolaire ventilatie, het zuurstoftransport en het zuur-base-evenwicht. In de acute geneeskunde is deze informatie vaak essentieel voor het therapeutisch beleid. Zie voor de interpretatie ▶ H. 15.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 39. Katheter à demeure (CAD)
Inleiding
Voor een katheter à demeure worden meestal verblijfskatheters van het type Foley gebruikt met een dikte Ch 16 of 18. De katheterisatie moet aseptisch worden uitgevoerd. De benodigdheden zitten vaak in een kant-en-klaar pakketje.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 40. Wondverzorging
Inleiding
In grote lijnen wordt onderscheid gemaakt tussen thermische, chemische en mechanische letsels. Altijd dient zorgvuldig onderzoek verricht te worden naar de aanwezigheid van ernstige of levensbedreigende letsels die tegelijkertijd met de zichtbare verwonding ontstaan zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan luchtwegproblemen door inademing van chemicaliën of hete gassen en circulatieproblemen door (inwendig) bloed- of vochtverlies. Pas als je je ervan vergewist hebt dat de patiënt respiratoir en hemodynamisch (ABC) stabiel is, kun je beginnen met de wondverzorging.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 41. Hechten
Inleiding
Kwets zo min mogelijk weefsel met het pincet en gebruik scherp en atraumatisch hechtmateriaal.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 42. Gipsen
Inleiding
Hoewel de conservatieve behandeling van fracturen aan de extremiteiten zeker niet het enige indicatiegebied vormt voor gipsimmobilisatie, zullen we ons in dit hoofdstuk hier wel op richten. Gipsimmobilisatie is alleen mogelijk bij ongecompliceerde fracturen zonder dislocatie of na onbloedige repositie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de gipsspalk en het circulaire gipsverband.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 43. Spoedeisende medische assistentie (SEMA)
Inleiding
Ieder jaar raken 2,4 miljoen mensen door een ongeval zodanig gewond dat zij medische behandeling nodig hebben. Bijna de helft van deze slachtoffers is jonger dan 35 jaar; in deze leeftijdscategorie zijn ongevallen doodsoorzaak nummer één. Na hart- en vaatziekten, kwaadaardige aandoeningen en longaandoeningen zijn ongevallen de vierde doodsoorzaak in alle leeftijdscategorieën tezamen. Door een goede extra- en intramurale organisatie van de zorg voor ongevalspatiënten kunnen morbiditeit en mortaliteit dalen.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi

Deel 8 De positie van de coassistent

Voorwerk
Hoofdstuk 44. De eerste kennismaking met de werkelijkheid van het coschap
Inleiding
Voor veel coassistenten zijn de eerste dagen waarin zij volwaardig coassistent zijn (dus na alcoschappen, introductiecoschappen of wat voor andere inleidingen ook) overweldigend. Ze krijgen niet langer met ‘onderdelen’ van een zorgvuldig geselecteerde patiënt te maken (een bepaalde afwijking bij lichamelijk onderzoek, een leerzame anamnese) maar met de gehele patiënt, inclusief zijn angsten, verwachtingen, boosheid, verdriet of wanhoop. Voorts staat de coassistent er alleen voor: hij heeft niet langer samen met collega’s te maken met de bewuste patiënten, nee: het is ‘zijn’ patiënt, en bij moeilijke vragen kan hij niet langer hopen dat een slim vriendje het voor hem oplost. Ook wordt hij, hoewel de patiënt in principe weet dat hij met een coassistent te maken heeft, vaak als arts beschouwd door de patiënt of zijn naasten, of in ieder geval als een bijna-arts die vaak gemakkelijker benaderbaar is dan de zaalarts.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 45. De coassistent en de wet
Inleiding
Coassistenten zijn betrokken bij de medische hulpverlening aan patiënten. Dat betekent dat zij, ook al verkeren zij nog in een opleidingssituatie, direct of indirect te maken hebben met rechtsregels (wetgeving en rechtspraak) betreffende de gezondheidszorg. Het geheel van die regels wordt aangeduid als gezondheidsrecht.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 46. Timemanagement
Inleiding
De dagbesteding van de coassistent lijkt totaal niet meer op het relaxte leven van een student: je moet ’s ochtends al vroeg op en maakt lange dagen; als je niet te moe bent kun je ’s avonds misschien nog wat nuttigs of wat leuks gaan doen. Als je niet goed met je tijd omgaat, raakt de verhouding tussen werk en tijd verstoord, waardoor je uiteindelijk onder druk komt te staan. De vraag is dan ook hoe je als coassistent het beste je tijd kunt indelen: hoe werk je zo effectief en zo efficiënt mogelijk?
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 47. Coassistent en wetenschap
Inleiding
Zonder wetenschappelijk onderzoek staat de geneeskunde stil. Er zijn daarom voortdurend verse artsen nodig die de patiëntenzorg kunnen en willen combineren met wetenschappelijk onderzoek. Idealiter moet iedere arts die in de gezondheidszorg werkzaam is enige ervaring hebben met wetenschappelijke aspecten van het vak: ten eerste om in de praktijk goed en slecht onderzoek te kunnen onderscheiden, en ten tweede om gericht aan wetenschappelijk onderzoek te kunnen deelnemen. Vanwege het bijkomende motief ‘carrière maken’ wordt ten onrechte wel eens neerbuigend over onderzoek gedaan; het is in de eerste plaats nodig, en het is bovendien spannend.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi

Deel 9 De co-informatiegids

Voorwerk
Hoofdstuk 48. Aanbevolen literatuur
Inleiding
1.
Longmore M., et al. Oxford handbook of clinical medicine. Oxford: Oxford University Press, 8th Revised edition 2010.
 
2.
Serie probleemgeoriënteerd denken in de geneeskunde:
  • Heineman M.J. Probleemgeoriënteerd denken in de gynaecologie, obstetrie en voortplantingsgeneeskunde. Utrecht: De Tijdstroom, 2e herziene druk 2011.
  • Houweling S.T., Beenakker E.A.C., Levi M.M., Steehouwer C.D.A., Gans R.O.B. Probleemgeoriënteerd denken in de interne geneeskunde. Utrecht: De Tijdstroom, 2e herziene druk 2012.
  • Roord J.J., Diemen-Steenvoorde J.A.A.M. van. Probleemgeoriënteerd denken in de kindergeneeskunde. Utrecht: De Tijdstroom, 2012.
 
3.
Meer J. van der, Laar A. van ’t. Anamnese en lichamelijk onderzoek. Maarssen: Elsevier, 5e druk 2008.
 
4.
Reitsma W.D., Elte J.W.F, Overbosch D. Differentiële diagnostiek in de interne geneeskunde. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2005.
 
5.
Collier J., Longmore M. Oxford handbook of clinical specialties. Oxford: Oxford University Press, 8th edition 2009.
 
6.
Offringa M., Assendelft W.J.J., Scholten R.J.P.M. Inleiding in evidence-based medicine; klinisch handelen gebaseerd op bewijsmateriaal. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 3e druk 2008.
 
7.
Silbernagl S., Rothenburger A. Sesam Atlas van de fysiologie. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff, 2008.
 
8.
Geneeskundig jaarboek. Houten: Bohn Stafleu van Loghum (jaarlijks).
 
9.
Platzer W. Sesam Atlas van de anatomie (Bewegingsapparaat/inwendige organen/zenuwstelsel en zintuigen). Amersfoort: ThiemeMeulenhoff 2012.
 
10.
Jochems A.A.F., Joosten F.W.M.G. Coëlho zakwoordenboek der geneeskunde. Amsterdam: Reed Business Media, 30ste druk 2012.
 
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 49. Literatuur zoeken
Inleiding
Van de verschillende bestaande databases van medische literatuur is Medline, naast Embase (met de nadruk op geneesmiddelen) en Cochrane (met reviews en overzichten van evidence-based medicine) de bekendste. PubMed is een zoekmachine waarin meer dan 15 miljoen publicaties opgenomen zijn. De eerste dateren uit de jaren vijftig van de vorige eeuw en de nieuwste artikelen van de belangrijkste tijdschriften worden tegenwoordig op het moment van verschijnen direct ingevoerd. Omdat er per jaar zeker 1 miljoen artikelen in 40.000 medisch-wetenschappelijke tijdschriften verschijnen, is een goede zoekstrategie geboden. De juiste vraag – wat zoek ik nu eigenlijk op? – is hierbij essentieel.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 50. Internet voor de coassistent
Inleiding
Het gebruik van het internet als bron van medische informatie is niet meer weg te denken bij de huidige coassistent. Het internet is handig bij de voorbereiding op een coschap, voor informatie van een presentatie of om even snel iets op te zoeken. Het internet kan echter riskant zijn, omdat iedereen gegevens op het net kan zetten. Informatie kan dus onjuist of incompleet zijn. Anderzijds kunnen adreswijzigingen voorkomen en kan het gebeuren dat adressen tijdelijk niet geopend kunnen worden. In Tabel 50.1 wordt een overzicht gegeven van de websites met medische informatie.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 51. Medische organisaties en verenigingen
Inleiding
Het Landelijk Overleg Coassistenten (LOCA) is een overkoepelende belangenbehartigingsorganisatie waarin coassistentvertegenwoordigers van alle acht Nederlandse medische faculteiten zitting hebben. Het LOCA wil de krachten bundelen om problemen die zich bij de verschillende medische faculteiten voordoen, op te lossen. Het wil de kwaliteit van het onderwijs in de postdoctorale fase van de studie geneeskunde bevorderen, informatie uitwisselen over het postdoctorale onderwijs van de studie geneeskunde, en contacten leggen en onderhouden met verwante organisaties.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Hoofdstuk 52. Beroepsuitoefening na het artsexamen
Inleiding
De beweegredenen om de studie geneeskunde te gaan volgen zijn uiteenlopend. Onderzoek onder eerstejaarsstudenten geneeskunde laat zien dat de grootste voorkeur uitgaat naar de beroepen chirurg, internist, gynaecoloog, kinderarts en huisarts. Tijdens en vlak na de medische opleiding bestaat er een grote voorkeur voor de curatieve beroepsuitoefening. Slechts een klein deel van de pas afgestudeerde artsen geeft de voorkeur aan een niet-curatieve functie. In toenemende mate omvat de medische beroepsuitoefening naast de curatieve zorg ook niet-curatieve werkzaamheden. Ongeveer 64% van de artsen in Nederland werkt curatief, 26% is volledig niet-curatief werkzaam en ongeveer 10% werkt deels niet-curatief. Deze uitkomsten staan in schril contrast met de beroepsvoorkeur tijdens en kort na de studie geneeskunde.
W.J. Wiersinga, B. Schimmer, M. Levi
Nawerk
Meer informatie
Titel
Handboek voor de coassistent
Redacteuren
W.J. Wiersinga
B. Schimmer
M. Levi
Copyright
2013
Uitgeverij
Bohn Stafleu van Loghum
Elektronisch ISBN
978-90-313-9803-4
Print ISBN
978-90-313-9802-7
DOI
https://doi.org/10.1007/978-90-313-9803-4