Samenvatting
Er hebben zich in de afgelopen honderd jaar grote veranderingen voorgedaan in het GGZ-aandeel in de werkzaamheden en de taakopvatting van de huisarts. Voor de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een klein aandeel van psychische klachten in het huisartsenwerk, al waren er wel klachten die niet lichamelijk geduid konden worden. Na de Tweede Wereldoorlog werd er veel gesproken over de vraag hoe vaak psychische en psychosociale klachten voorkwamen en wat de rol van de huisarts daarbij moest zijn. Ook de introductie van de psychofarmaca vanaf 1950 was een belangrijke, maar ook veel bediscussieerde, ontwikkeling. De psychiatrie verkeerde zelf in roerige tijden vanaf de jaren 70. Tegen het einde van de twintigste eeuw kwamen er standaarden over angst, depressie en problematisch alcoholgebruik. Deze waren een eerste aanzet tot gedetailleerdere diagnostiek- en behandelopties. Rond de eeuwwisseling ging de overheid zich – mede om financiële redenen – met de GGZ en de huisarts bemoeien, maar de invoering van diverse projecten en maatregelen wierp niet de verwachte vruchten af. Dit was recent aanleiding voor een beperking van de toegang tot specialistische GGZ-settingen en voor een uitbreiding van de rol van de POH-GGZ. Er is weinig discussie meer over de belangrijke rol die de huisarts speelt in de eerste opvang van psychische problemen. De huisartsen ervaren een toenemende belasting door GGZ-problematiek. Tegelijkertijd neemt het aantal richtlijnen, samenwerkingsafspraken en boeken over de GGZ in de eerste lijn en over de POH-GGZ snel toe. Daarmee is een belangrijk begin gemaakt met het ontwikkelen en beschrijven van de basis van het gedachtegoed van de eerstelijns-GGZ.