Samenvatting
In dit hoofdstuk wordt een inhoudelijk onderscheid geïntroduceerd tussen generalistisch en specialistisch werken in de ggz. Gekoppeld aan de plaats in de zorg is de rol van de generalist die van eerste aanspreekpunt en poortwachter, terwijl de specialist in actie komt bij onvoldoende mogelijkheden bij de generalist. De rol van poortwachter past bij de voordeur (van samenleving naar gespecialiseerde zorg), maar ook bij de achterdeur (van de zorg naar de samenleving). De specifieke positie van de generalist geeft hem een eigen perspectief op het probleem (diagnostiek), eigen overwegingen en behandelkeuzes (indicatiestelling), en andere interventies (behandeling). Bij de diagnostiek vraagt de generalist zich af waarom de patiënt op dit moment bij hem komt. Hij inventariseert de klachten (het probleem) en de context waarin ze voorkomen. Vervolgens stelt hij zich de vraag wat de patiënt (minimaal) nodig heeft om dit probleem op te lossen. De generalist indiceert op versterking van zelfregie, waardoor de patiënt zelf zijn problemen leert oplossen. De behandeling volgt uit deze indicatie. De generalist werkt met de patiënt aan vergroting van diens zelfregievaardigheden. Ziet hij daartoe onvoldoende mogelijkheden dan verwijst hij naar de specialist. De diagnostiek van de specialist richt zich veel sterker op de klachten en stoornis. De indicatiestelling en vervolgens de interventies zijn gericht op behandeling van de stoornis. Het bijzondere van de Nederlandse gezondheidszorg is dat generalistische en specialistische zorg complementair aan elkaar zijn gedefinieerd en daardoor elkaar zo prachtig kunnen versterken.