Inleiding
Het opstaan is een alledaagse, maar voor de bloeddrukregulatie niettemin ingrijpende gebeurtenis. Bij opstaan vanuit liggende houding verplaatst een aanzienlijk deel van het bloedvolume zich onder invloed van de zwaartekracht uit de thoraxholte naar de vaten in de buik, het bekken en de benen. Schattingen van deze volumeverplaatsing lopen uiteen van 500 tot 1000 ml. Ondanks deze grote veranderingen blijft de bloeddruk onder normale omstandigheden gelijk. De belangrijkste speler in de bloeddrukhomeostase is de baroreflex. Bij uitval van de baroreflex leidt opstaan onherroepelijk tot een ernstige bloeddrukdaling. Een dergelijke uitval van de reflex zelf kan door ziekte veroorzaakt worden of door ‘deconditionering’. Met dat laatste wordt bedoeld dat het autonome zenuwstelsel minder reageert en niet in staat is de volumeverplaatsingen bij opstaan te compenseren, bijvoorbeeld na langdurige bedrust (overigens zijn astronauten na blootstelling aan de gewichtloze toestand ook onderhevig aan deconditionering). Van een orthostatische prikkel, ofwel rechtop staan, wordt gebruikgemaakt bij de kantelproef. De kantelproef is klinisch de meest relevante autonome functietest, omdat men bij deze proef een wegraking kan opwekken. De meest gebruikte andere test van het autonome zenuwstelsel bestaat uit een batterij van cardiovasculaire tests, aangeduid als autonoom functieonderzoek (AFO
) ofwel de Ewing-batterij. Deze laatste test kan bij een structureel letsel van het autonome zenuwstelsel informatie verschaffen over de aard van het letsel, in de zin van de mate van (para)sympathische schade, maar speelt geen rol bij de initiële diagnostiek van wegrakingen. Andere tests om het autonome zenuwstelsel te onderzoeken, zoals zweettests en urodynamisch onderzoek, vallen buiten het bestek van dit hoofdstuk. Alvorens de precieze uitvoering en interpretatie van de circulatoire autonome functietesten toe te lichten, zullen we eerst kort de fysiologie van de bloeddrukregulatie bespreken.