Samenvatting
Het doel van foetale bewaking
is het opsporen van een niet-optimale foetale conditie. Meestal is daarbij sprake van onvoldoende overdracht van zuurstof via de placenta naar de foetus. Dat leidt tot hypoxie
, een lage zuurstofspanning in het foetale bloed die veelal samengaat met een lage zuurgraad (pH) in het bloed (‘acidose’). De oudste vorm van foetale bewaking is geïntroduceerd door de Fransman Adolphe Pinard (1844–1934), die in 1895 met de houten monoauriculaire stethoscoop voor het eerst foetale hartactie waarnam. Pas in de beginjaren van de vorige eeuw legde de Engelsman Joseph Bancroft (1872–1947) in Cambridge door dierexperimenteel onderzoek de relatie tussen de foetale hartactie, de functie van de placenta en de O
2-transportcapaciteit en de foetale conditie. Dit vormde de basis voor de moderne foetale bewaking [
1], zoals het cardiotocogram dat in de jaren zestig werd geïntroduceerd. Min of meer onafhankelijk hiervan ontwikkelde Erich Saling in Berlijn in 1961 de methode om via een druppel bloed uit de foetale hoofdhuid de O
2-spanning te meten en daarmee de foetale conditie te bepalen. Vanaf de jaren tachtig werden de doptone en naast het echografisch onderzoek ook het doppler-ultrageluid voor het onderzoek van de foetale circulatie geïntroduceerd.