Al bijna anderhalf jaar komt een inmiddels negenjarige jongen naar de polikliniek Kindergeneeskunde. Hij is enig kind van zijn ouders, die uiteen zijn gegaan toen hij twee jaar oud was. Bij het eerste bezoek komt hij met beide ouders, die zich allebei zeer op hem betrokken tonen. Het zijn vriendelijke, intelligente mensen. De ouders zijn opvallend eensgezind in hun zorgen. Zij vragen zich af of het wel goed met hun zoon gaat; hij is een erg gevoelig kind die mede als uiting daarvan ’s nachts nog in zijn bed plast. Helemaal droog is hij nooit geweest.