16-02-2016
DNA-databanken en het gebruik ervan in het forensisch onderzoek
Gepubliceerd in: Bijblijven | Uitgave 1/2016
Log in om toegang te krijgenSamenvatting
In 1986 hebben moleculair-biologische technieken hun intrede gedaan in het strafrechtelijk en politioneel onderzoek. Ze worden nu routinematig toegepast om via DNA-identificatie de oorsprong/identiteit van biologische sporen te bepalen die zijn aangetroffen op de plaats delict. Identificatie via forensisch DNA-onderzoek is steeds gebaseerd op een vergelijking van DNA-gegevens van sporen aangetroffen op een mogelijke plaats delict met DNA-profielen van referentiepersonen (verdachten, veroordeelden, slachtoffers). Het vergelijken van DNA-gegevens gebeurt via nationale DNA-databanken. Het gebruik en beheer van de nationale DNA-databanken heeft de wetgever vastgelegd in ‘DNA-wetten’ (voor België de wetten van 22 maart 1999, 7 november 2011 en het Koninklijk Besluit van 17 juli 2013; voor Nederland o.a. in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (16 september 2004), het Besluit DNA-onderzoek in Strafzaken (27 augustus 2001) en de Regeling DNA-onderzoek in strafzaken). In België is het Nationaal Instituut voor Criminologie en Criminalistiek de beheerder van de nationale DNA-databank, in Nederland gebeurt dit door het Nederlands Forensisch Instituut. Dankzij nationale DNA-databanken kunnen verbanden gelegd worden tussen misdaden in de verschillende gerechtelijke arrondissementen of kunnen niet-geïdentificeerde sporen onmiddellijk gelinkt worden aan referentieprofielen van veroordeelden of verdachten die reeds aanwezig zijn in de DNA-databanken. Dergelijke nationale DNA-databanken worden een nog krachtiger instrument wanneer gegevens systematisch worden uitgewisseld met andere landen zoals nu voorzien is in het verdrag van Prüm. Sinds 29 juli 2014 is uitwisseling van DNA-gegevens tussen België en Nederland een feit.